parketnummer: 03/703270-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 december 2010
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. A.P.A. Snijders, advocaat te Heerlen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 november 2010, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De ter terechtzitting d.d. 19 november 2010 gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: een revolver of een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad;
Feit 2: een beroving heeft voorbereid.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie acht ten aanzien van feit 1 het aanwezig hebben van de revolver wettig en overtuigend bewezen.
Hij verwijst hiervoor naar de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij de revolver van [naam benadeelde partij] in de hotelkamer van die [naam benadeelde partij] in handen heeft gehad.
Ten overvloede merkt de officier van justitie op dat hij het alternatief ten laste gelegde voorhanden hebben van een stroomstootwapen niet bewezen acht.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie acht ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Hij komt tot deze conclusie op grond van de volgende twee bewijsconstructies.
1) Verdachte heeft de revolver van [naam benadeelde partij] in handen gehad. Hij wist op dat moment dat die [naam benadeelde partij] daarmee een overval wilde plegen. Door het teruggeven van het wapen aan [naam benadeelde partij] heeft hij zich schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde voorbereidingshandeling.
2) Bij een doorzoeking is de revolver gevonden. Na onderzoek bleek dit een echt wapen te zijn. [naam benadeelde partij] heeft verklaard dat hij het wapen heeft gekregen van [A.D.] heeft verklaard dat [A.D.] een kleine Bosniër is en [D.] heeft verklaard dat hij met [A.D.] in de hotelkamer was.
Uit de taps blijkt dat het ‘ding’, waarover onder meer door verdachte wordt gesproken, een vuurwapen is.
Gelet hierop en op de kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte, kan de ten laste gelegde voorbereidingshandeling worden bewezen verklaard.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Nu verdachte het vuurwapen van [naam benadeelde partij] slechts in handen heeft gehad en direct weer heeft teruggegeven, is er geen sprake van voorhanden hebben in strafrechtelijke zin, aldus de verdediging.
Ten aanzien van feit 2
De verdediging stelt dat de verklaring van [naam benadeelde partij], dat hij de revolver heeft gekregen van een jongen genaamd [A.D.] die woont in de wijk Eijkenderveld, het enige bewijsmiddel is dat wijst in de richting van verdachte.
Voorts brengt de verdediging naar voren dat verdachte [naam benadeelde partij] niet serieus nam in diens plannen om een overval te plegen.
Conclusie
De verdediging pleit voor een vrijspraak van de feiten 1 en 2.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Op 26 juni 2009 vond een doorzoeking plaats in hotelkamer 433 van het Grand Hotel te Heerlen, de verblijfplaats van [naam benadeelde partij]. Op de eetkamertafel in de woonkamer werd een revolver aangetroffen. Deze revolver betrof een Smith&Wesson, kaliber .38 Special, een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Verdachte is op die hotelkamer geweest, heeft daar de revolver gezien en heeft deze in zijn handen gehad. Op dat moment wist verdachte dat [naam benadeelde partij] een overval wilde plegen. Dit hoorde hij ongeveer twee weken voor de aanhouding van [naam benadeelde partij] op 25 juni 2009.
Is er sprake van voorhanden hebben van het wapen?
Het voorhanden hebben van een wapen veronderstelt:
1) de aanwezigheid van het wapen, al dan niet in de onmiddellijke nabijheid van de dader,
2) een bepaalde machtsrelatie tussen de dader en het wapen en
3) de bewustheid van de dader.
In dit geval is het wapen aanwezig in de onmiddellijke nabijheid van verdachte. Verdachte was zich daarvan ook bewust. Hij heeft de revolver immers zelf in handen gehad.
Hiermee is aan de voorwaarden onder 1 en 3 voldaan.
Rest de vraag of er een bepaalde machtsrelatie bestond tussen verdachte en het wapen.
Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad moet een zekere vorm van machtsuitoefening mogelijk zijn. (Hoge Raad 1 januari 1972, DD 72 070 en HR 12 september 1978, NJ 1979, 84.) Het gaat om een zekere handelingsbevoegdheid, die overigens geen zeggenschap impliceert.
Nu verdachte met vrienden in de beslotenheid van een hotelkamer met toestemming van [naam benadeelde partij], de bezitter van de revolver, dit wapen in de hand neemt en bekijkt, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zekere machtsuitoefening, een zekere handelingsbevoegdheid ten aanzien van dat wapen. Dat dit in handen hebben van het wapen slechts van korte duur is geweest, maakt dat niet anders.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de revolver voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 2
Volgens de eerste bewijsconstructie van de officier van justitie levert het door verdachte in de hotelkamer in handen nemen en weer teruggeven van de revolver aan [naam benadeelde partij], terwijl verdachte wist dat [naam benadeelde partij] met dat wapen een overval wilde plegen, voldoende wettig en overtuigend bewijs op voor feit 2.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in deze redenering, alleen al vanwege het feit dat daarmee niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte de revolver voorhanden had ter voorbereiding van een overval.
Ook de tweede bewijsconstructie van de officier van justitie leidt niet tot een bewezenverklaring van feit 2.
Indien al bewezen verklaard zou kunnen worden dat verdachte de revolver – op een moment vóór de samenkomst in het hotel – heeft gegeven aan [naam benadeelde partij], dan nog is uit het dossier niet af te leiden wanneer verdachte de revolver heeft verworven of voorhanden heeft gehad. Evenmin kan worden bewezen of verdachte op het moment van het veronderstelde verwerven of voorhanden hebben van het wapen wetenschap had omtrent een te plegen overval, laat staan dat hij het wapen ter voorbereiding van die overval heeft verworven of voorhanden heeft gehad.
Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 2.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
in de periode van 15 mei 2009 tot en met 24 juni 2009 te Heerlen een wapen van categorie III, te weten een revolver (Smith&Wesson, kaliber 38. Special) voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde levert het volgende strafbare feit op:
ten aanzien van feit 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert, op grond van hetgeen hij bewezen acht, aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vijf maanden, met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie voert hiertoe aan dat het twee ernstige feiten betreft. Verdachte heeft een bijdrage geleverd aan het voorgenomen plan om een laffe overval te plegen en tevens een vuurwapen voorhanden gehad.
Bij de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, met verdachtes documentatie en met de veroordeling van medeverdachte [naam medeverdachte 1].
De officier van justitie vordert geen onvoorwaardelijke jeugddetentie, omdat het schijnbaar beter gaat met verdachte.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om, in geval van een bewezenverklaring, bij de strafoplegging rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de bestraffing te beperken tot een werkstraf.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft een revolver voorhanden gehad. Op zichzelf is dit een ernstig strafbaar feit. Het is verontrustend te noemen dat verdachte, die ten tijde van het plegen van het delict nog minderjarig was, met een vuurwapen in aanraking komt.
Niettemin kan de ernst van dit strafbare feit in die zin worden gerelativeerd dat verdachte eigenaar noch bezitter was van het vuurwapen, dat hij zelf geen plannen had het vuurwapen te gebruiken en dat zijn beschikkingsmacht over het wapen slechts van korte duur was.
Met deze omstandigheden houdt de rechtbank rekening bij de strafoplegging.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, nu verdachte op 6 november 2009 door de kinderrechter in deze rechtbank is veroordeeld tot – kort gezegd – een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken, met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf van 60 uren.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank een werkstraf van 20 uren passend.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 63, 77m en 77n van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf voor de duur van 20 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 10 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf, naar rato van 2 uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. S.V. Pelsser, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 december 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2009 tot en met 24 juni 2009 te Heerlen, in de gemeente Heerlen, althans in Nederland, een wapen van categorie III, te weten een revolver (Smith&Wesson, kaliber 38. Special) voorhanden heeft gehad
hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2009 tot en met 24 juni te Heerlen, in de gemeente Heerlen, althans in Nederland, een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad
(zaaksdossier 36);
hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2009 tot en met 24 juni 2009 in de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, ter voorbereiding van het misdrijf diefstal of afpersing met geweld in vereniging, (strafbaar gesteld in artikel 312 of 317 van het Wetboek van Strafrecht) opzettelijk een vuurwapen (revolver Smith&Wesson) bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad
(zaaksdossier 37).
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/703270-09
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 3 december 2010 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
mr. , officier van justitie,
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. A.P.A. Snijders, advocaat te Heerlen.