Parketnummers: 03/700308-10 en 03/703062-08 (VTVV)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 oktober 2010
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
preventief gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsvrouw is mr. G.J.M. Biesmans, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 september 2010, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd twee politieagenten zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel te mishandelen, door met een door hem bestuurde auto opzettelijk op hen in te rijden.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte is met de door hem bestuurde auto ingereden op twee politieagenten. Een van de agenten was daardoor genoodzaakt weg te springen. Door dit plotselinge wegspringen heeft de mogelijkheid bestaan dat de verbalisant daarbij zeer ongelukkig ten val zou komen waardoor hij zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen. De andere verbalisant is, omdat verdachte bij het wegrijden een deur van de politieauto heeft geraakt, knel komen te zitten tussen de deur en de politieauto. Ook deze situatie had kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel bij de verbalisant.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de bestuurder was van de personenauto die is ingereden op de politieagenten. Het enige bewijsmiddel dat voorhanden is, is de herkenning van verdachte door de verbalisant [H.] bij gelegenheid van de aanhouding van verdachte. De betreffende verbalisant heeft echter eerder nagenoeg zeker iemand anders als bestuurder van de auto herkend. Nadien is hem een foto van verdachte getoond, naar aanleiding waarvan door de verbalisant wordt verklaard dat het gezicht sterk lijkt op dat van verdachte, maar dat de haardracht afwijkt. Aan de herkenning door [H.] dient daarom ernstig getwijfeld te worden.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 8 juni 2010 omstreeks 01.29 uur stellen verbalisanten [H.] en [L.] een onderzoek in op de Berghofstraat te Kerkrade. Hier zou mogelijk een gestolen auto staan. Als ze bij een daar aangetroffen Volkswagen Passat staan wordt plotseling vlakbij een auto gestart. [H.] loopt richting deze auto en [L.] loopt naar de geparkeerde politieauto waarmee de verbalisanten zijn gearriveerd. [H.] staat naast de auto waarvan de motor is gestart en spreekt de bestuurder aan. Hij vraagt afgifte van rijbewijs en kentekenbewijs.
[L.] heeft de deur van de politieauto geopend en wil een zaklamp pakken die in een vak in de deur ligt. Dan geeft de auto gas en rijdt weg. [H.] moet snel opzij stappen om niet geraakt te worden. [L.] staat nog in het geopende portier van de politieauto. Doordat het portier openstaat, is de afstand tussen het portier en andere geparkeerde auto’s te klein voor de wegrijdende auto om te passeren. De bestuurder rijdt toch door en raakt het portier waardoor dit dichtslaat en [L.] klem komt te zitten tussen het portier en de carrosserie van de politieauto. De rug van [L.] wordt tegen de deurstijl gedrukt, zijn rechter schouder komt klem te zitten en de punt van het portier drukt tegen zijn rechterbovenarm. [L.] ervaart hierdoor hevige pijn. De wegrijdende auto weet te ontkomen maar wordt kort daarop met openstaande portieren en draaiende motor aangetroffen in Eygelshoven.
In aanvulling op de hierboven aangehaalde verklaring van [H.] heeft deze nog aangegeven dat hij goed zicht heeft gehad op de bestuurder van de auto. Ter plaatse was voldoende straatverlichting en het raam aan de bestuurderszijde was geopend. De auto was een Peugeot type 306 met kenteken [..-..-..].
Deze auto is eigendom van [naam stiefvader verdachte]. Als de politie hem ondervraagt vertelt hij dat hij de auto heeft uitgeleend aan zijn stiefzoon, [naam stiefzoon], en aan een persoon genaamd “[Z.]”, waar zijn stiefzoon verblijft.
In de Peugeot 306 met kenteken [..-..-..] treft de politie meerdere goederen aan waaronder Bacardi, Coca Cola en sigaretten. Deze goederen blijken gekocht te zijn bij een tankstation in Herzogenrath, Duitsland, op 8 juni 2010 te 0.13 uur. Bij het uitkijken van de bewakingscamera’s van het tankstation is verdachte te zien. De foto waarop dat het geval is, vermeldt als datum en tijd 8 juni 2010 te 00:20:07 uur.
In de woning van de hiervoor al genoemde “[Z.]” verblijft ook een persoon genaamd [E.I.]. Deze persoon wordt ten tijde van het onderzoek op de plaats van het delict gezien. Als een foto van hem wordt getoond aan verbalisant [H.], herkent deze [E.I.], met uitzondering van de haardracht, nagenoeg zeker als de bestuurder van de Peugeot 306. Bij een spiegelconfrontatie geeft [H.] vervolgens aan [E.I.] niet te herkennen als de bestuurder. Als de politie in het kader van dit onderzoek een onderzoek instelt in de woning van “[Z.]” en [E.I.], waarbij ook verbalisant [H.] aanwezig is, wordt daar onder een matras verdachte aangetroffen. Verbalisant [H.] herkent hem als de bestuurder van de Peugeot 306.
Verdachte is meerdere keren verhoord. Hij ontkent de bestuurder van de Peugeot 306 te zijn. Verdachte geeft echter niet aan waar hij dan ten tijde van het feit verbleef of wat hij toen deed. Ook ter zitting blijft verdachte ontkennen de bestuurder te zijn maar geeft hij verder geen informatie.
Ter zitting zijn nog de stiefvader van verdachte, [naam stiefvader verdachte], en een bekende van de stiefvader, [naam bekende van stiefvader], gehoord. Beiden hebben verklaard dat, toen ze samen de Peugeot 306 hebben opgehaald bij het bedrijf waar deze was gestald, ze hebben gesproken met de kraanwagenbestuurder die in de nacht van het voorval in opdracht van de politie de Peugeot 306 heeft opgehaald. Volgens hun verklaring zou deze kraanwagenbestuurder gezegd hebben dat hij eerder bij de Peugeot 306 arriveerde dan de politie. Toen hij daar aankwam was de bestuurder nog aanwezig. De bestuurder zou een signalement hebben dat niet overeenkomt met het signalement van verdachte.
De kraanwagenbestuurder is over deze verklaring al eerder door de politie gehoord. Hij stelt nimmer met beide getuigen inhoudelijk over deze kwestie gesproken te hebben. Evenmin was hij vóór de politie bij de Peugeot 306.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de bestuurder was van de Peugeot 306 die op 8 juni 2010 te Kerkrade is ingereden op verbalisant [L.]. De rechtbank grondt dat oordeel in de eerste plaats op de herkenning door verbalisant [H.] die verdachte immers vlak voor het voorval goed heeft kunnen zien en hem aanwijst als de bestuurder.
Het feit dat verbalisant [H.] eerder een andere persoon als de bestuurder heeft aangewezen, doet aan de betrouwbaarheid van de herkenning van verdachte niet af. Die eerdere herkenning vond namelijk plaats naar aanleiding van een foto maar is door de verbalisant meteen ingetrokken nadat hij de betreffende persoon in levende lijve heeft gezien. [H.] heeft verdachte aangewezen als de bestuurder nadat hij hem ook in levende lijve heeft gezien.
De verklaring van beide getuigen, dat de kraanwagenbestuurder de bestuurder van de Peugeot zou hebben gezien en dat deze niet beantwoordde aan het signalement van verdachte, acht de rechtbank volkomen ongeloofwaardig. Uit geen enkel proces-verbaal in dit dossier is de rechtbank gebleken dat de kraanwagen eerder bij de Peugeot was dan de politie. Integendeel, het is de politie die de Peugeot, waarmee de dader is gevlucht, vindt en daarna pas een kraanwagen ter plaatse laat komen. Een logische tijdlijn brengt dan ook met zich mee dat de bestuurder van de Peugeot allang vertrokken was toen de kraanwagenbestuurder ter plaatse verscheen. De kraanwagenbestuurder zelf stelt dat overigens ook.
De overtuiging dat verdachte de bestuurder is geweest wordt verder versterkt door het feit dat hij ongeveer één uur voor het voorval bij de aankoop van de goederen was die daarna in de auto zijn teruggevonden. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte in ieder geval één uur voor het voorval zich al in de auto bevond.
De omstandigheden dat verdachte is herkend als de bestuurder en het feit dat hij één uur voor het voorval ook al met de auto op pad was, zijn omstandigheden die, in het licht van de ontkenning van verdachte, schreeuwen om een verklaring, die verdachte echter niet wil geven. Ook die omstandigheid draagt bij tot de overtuiging dat verdachte de bestuurder van de Peugeot is. Gelet hierop verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging, inhoudende dat verdachte niet de bestuurder van de Peugeot is geweest.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een autoportier een tamelijk zwaar voorwerp is. Op grond van de foto’s in het dossier waaruit de schade blijkt aan de deur van de politieauto staat volgens de rechtbank vast dat verdachte met enige snelheid tegen het portier is aangereden. Daaruit volgt dat het portier met enige kracht moet zijn dichtgeslagen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een autoportier, als dat met enige kracht dichtslaat, zwaar lichamelijk letsel kan veroorzaken. Zo kan bijvoorbeeld een hand of een voet tussen de deur en de carrosserie bekneld raken en ernstig verminkt raken. Zou dat lot de hals treffen, dan is zelfs erger voorstelbaar.
Door onder die omstandigheden toch door te rijden en het portier te raken heeft verdachte willens en wetens het aanmerkelijke risico aanvaard dat [L.] zwaar lichamelijk letsel zou overkomen. Ten aanzien van [L.] kan hetgeen verdachte wordt verweten dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Anders kijkt de rechtbank aan tegen het verwijt betreffende [H.]. Deze stond immers naast een stilstaande auto. Toen deze wegreed was de snelheid dus noodzakelijkerwijs nog (zeer) gering. Hoe onder die omstandigheden [H.] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, valt zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet in te zien. Ten aanzien van dit verwijt dient verdachte daarom te worden vrijgesproken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 juni 2010 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [L.], werkzaam bij Afdeling Basis Politiezorg, basiseenheid Kerkrade, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een rijdende auto in is gereden op voornoemde [L.], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het primair bewezenverklaarde levert op het strafbare feit:
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
5.2 Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw zijn geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot een aan verdachte op te leggen straf.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
De rechtbank constateert dat verdachte een strafblad heeft waarop meerdere veroordelingen tot aanzienlijke vrijheidsbenemende straffen prijken ter zake gewelds- en vermogensdelicten. Laatstelijk is verdachte nog bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 20 oktober 2009 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden.
Nu heeft verdachte zich wederom schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf, te weten het inrijden op een politieagent. Voor verdachte was het kennelijk alleen maar van belang zich zo snel mogelijk te onttrekken aan een controle door de betrokken politieagenten. Dat een van deze politieagenten door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen speelde voor verdachte klaarblijkelijk geen enkele rol. Dit wijst op een groot gebrek aan normbesef bij verdachte.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden een passende sanctie is. De rechtbank zal van deze vrijheidsstraf een gedeelte groot 3 maanden voorwaardelijk opleggen. Daardoor wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht, anderzijds wordt met deze straf het voorkomen van nieuwe strafbare feiten beoogd. De rechtbank zal bij deze voor¬waardelijke straf als bijzondere voorwaarde stellen dat de verdachte gedurende de proeftijd zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [L.], p/a [adres L.], vordert een immateriële schadevergoeding van € 600,--.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht tot het gevorderde bedrag. De vordering zal door de rechtbank dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Nu verdachte ter zake van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de slachtoffers, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [L.], aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De benadeelde partij [H.], p/a [adres L.], vordert een immateriële schadevergoeding van € 400,--.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat op deze benadeelde partij betrekking heeft, zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
7 Het beslag
De in beslag genomen sporen zullen worden teruggegeven aan degene onder wie het in beslag is genomen, nu voortduring van het beslag niet meer noodzakelijk is.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De vordering tot tenuitvoerlegging
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van 5 maanden gevangenisstraf, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van deze rechtbank d.d. 1 oktober 2008, gewezen onder parketnummer 03/703062-08. De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat: de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit of omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [L.], p/a [adres L.], van € 600,--, ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van voornoemde benadeelde partij, tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [L.], p/a [adres L.], € 600,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 12 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [H.], p/a [adres L.], in de vordering niet-ontvankelijk;
Beslag
- gelast de teruggave aan de beslagene van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten 2 1.00 STK Sporen, Spoornr. 29787, SIN: AABC2540NL;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 1 oktober 2008 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 03/703062-08 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 5 maanden gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. C.M.W. Nobis en
mr. R.P.J. Quaedackers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.P.J.M. Vugs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 oktober 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 8 juni 2010 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [L.] en/of [H.] (beiden werkzaam bij Afdeling Basis Politiezorg, basiseenheid Kerkrade), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een rijdende auto in is gereden op voornoemde [L.] en/of [H.], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 8 juni 2010 in de gemeente Kerkrade, opzettelijk als bestuurder van een rijdende auto is ingereden op een ambtenaar, te weten [L.], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/700308-10
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 8 oktober 2010 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
preventief gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
mr. , officier van justitie,
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is NIET in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 24 september 2010 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsvrouw mr. G.J.M. Biesmans, advocaat te Maastricht.