ECLI:NL:RBMAA:2010:BP1630

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
393671 CV EXPL 10-4396
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid reisorganisator bij gebrekkige uitvoering van reisovereenkomst

In deze zaak vorderden eisers, beiden wonend te Hendrik-Ido-Ambacht, een schadevergoeding van de besloten vennootschap Domesticus Limburgensia Holding B.V., handelend onder de naam Euro Travel Club (ETC), wegens gebreken in de uitvoering van een geboekte reis naar Egypte. De eisers stelden dat de reis niet voldeed aan hun verwachtingen en dat zij hierdoor materiële en immateriële schade hadden geleden. De vordering was gebaseerd op de artikelen 7:500 en 7:507 van het Burgerlijk Wetboek, die de verantwoordelijkheden van de reisorganisator regelen. De eisers hadden de reis geboekt via de website van ETC en stelden dat zij te maken hadden gehad met extra kosten en hinder tijdens hun vakantie, wat leidde tot een claim van € 1.114,96, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

ETC verweerde zich door te stellen dat zij slechts als bemiddelaar had opgetreden en dat de reis was verzorgd door een andere partij, Stalion Travel in Egypte. De kantonrechter oordeelde echter dat ETC als reisorganisator aansprakelijk was voor de gebreken in de uitvoering van de reis. De rechter concludeerde dat de vrijwaringsclausule in de algemene voorwaarden van ETC niet geldig was, omdat deze in strijd was met de hoofdregel van artikel 7:507 BW. De kantonrechter beoordeelde de schadeposten en kwam tot de conclusie dat de eisers recht hadden op een schadevergoeding van € 686,46, waarbij de gevorderde buitengerechtelijke kosten werden afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing.

De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en veroordeelde ETC tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de eisers, die op € 445,93 werden vastgesteld. Dit vonnis werd uitgesproken op 22 december 2010 door kantonrechter H.W.M.A. Staal in Maastricht.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
Zaaknummer 393671 CV EXPL 10-4396
Vonnis van 22 december 2010
in de zaak van
[eiser]
en
[eiseres],
beiden wonend te Hendrik-Ido-Ambacht,
verder ook te noemen: [eisende partij],
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.A. Rila, medewerker ARAG-Nederland te Amsterdam / Leusden
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DOMESTICUS LIMBURGENSIA HOLDING B.V., tevens handelend onder naam
EURO TRAVEL CLUB,
gevestigd en kantoorhoudend te (6271 BL) Gulpen, gemeente Gulpen-Wittem,
aan de Dorpsstraat 16,
verder ook te noemen: ETC,
gedaagde partij,
in rechte verschenen (althans via correspondentie) bij [contactpersoon gedaagde partij].
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[eisende partij] hebben ETC bij dagvaarding van 15 september 2010 in rechte betrokken voor een vordering zoals omschreven in het exploot van dagvaarding, tegelijk waarmee negen producties betekend zijn.
Namens ETC is ter eerst dienende datum door (kennelijk de heer) [contactpersoon gedaagde partij] schriftelijk geantwoord (bij het antwoord was geen schriftelijke machtiging gevoegd en [contactpersoon gedaagde partij] openbaarde ook niet zijn positie binnen ETC / Domesticus; er moet echter van worden uitgegaan dat hij tot antwoorden namens ETC bevoegd was).
Vervolgens hebben [eisende partij] gerepliceerd, waarop ETC niet meer gereageerd heeft (er is geen dupliek ingediend, noch is om uitstel verzocht).
Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak op vandaag gesteld is.
MOTIVERING
a. het geschil
[eisende partij] vorderen de veroordeling van ETC - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 1.114,96, nog te vermeerderen met de wettelijke rente over beide samenstellende bestanddelen van deze som vanaf 24 november 2009 tot de voldoening, onder verwijzing van ETC in de proceskosten.
Zij gronden de vorderingen - samengevat - op een vakantieboeking voor Egypte in de zomer van 2009, ter zake waarvan ETC te hunnen opzichte zodanige ‘fouten’ gemaakt heeft, dat zij haar aansprakelijk houden voor geleden materiële en immateriële schade tot een totaalbedrag van € 936,46, nog te vermeerderen met kosten van buitengerechtelijke werkzaamheden van de gemachtigde tot een forfaitair bedrag van € 178,50 en met wettelijke rente vanaf 24 november 2009, de datum waartegen zij ETC in gebreke gesteld hebben.
[eisende partij] weerspreken in voortgezet debat gemotiveerd de tegenwerpingen van ETC zoals deze bij antwoord geformuleerd zijn.
Het verweer - in slechts één procesronde – komt erop neer dat de heer [contactpersoon gedaagde partij] namens ETC aansprakelijkheid afwijst omdat de bewuste reis ‘verzorgt’ is door ‘STALION travel te Egypte’ en ETC slechts bemiddeld heeft. Hij verwees hiertoe naar de voorwaarden (Algemene voorwaarden Euro Travel Club), met name artikel 11. Als de heer [werknemer gedaagde partij] ten aanzien van [eisende partij] toezeggingen gedaan heeft, was dit ‘uit persoonlijke titel’ dan wel slechts bedoeld als aanbod tot bemiddeling in de richting van ‘STALION’, zodat eisers in [contactpersoon gedaagde partij] opvatting dan maar contact met [werknemer gedaagde partij] zouden moeten opnemen.
b. de feiten en omstandigheden
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of ondeugdelijk weersproken, en mede op basis van de inhoud van in dit opzicht onbetwist gebleven producties staat tussen partijen het navolgende vast.
- Met het oog op een verblijf inclusief reis voor vier personen in Egypte met Nijlcruise zijn [eisende partij] op 6 mei 2009 langs elektronische weg in zee gegaan met ETC door voor een totaalbedrag van € 2.978,00 op de door ETC aangehouden website een boeking te doen.
- Aanbod en acceptatie vermelden slechts ETC als reisorganisator in de zin van artikel 7:500 e.v. BW.
- [eisende partij] hebben bij de uitvoering van de overeenkomst in het tijdvak 4 juli 2009 tot en met 18 juli 2009 te maken gekregen met (niet tevoren gemelde) extra kosten, schade en hinder of belemmering in hun vakantiegenot en begroten de daaruit voor hen beiden voortvloeiende materiële en immateriële schade (diverse posten) op een nader gespecificeerd bedrag van € 936,46, deels voorzien van bescheiden.
- Zij hebben telefonisch op 23 juli 2009 aan [werknemer gedaagde partij], werkzaam bij/voor ETC, hun klachten en daaruit resulterende financiële verlangens (compensatie) voorgelegd en een en ander op verzoek van [werknemer gedaagde partij] diezelfde dag per e-mail bevestigd.
- Omdat een inhoudelijke reactie - na een eerdere ‘positieve’ telefonische respons -uitbleef, hebben [eisende partij] de rechtsbijstandverzekeraar ARAG ingeschakeld, die ETC bij aangetekend verzonden brief van 10 november 2009 formeel aansprakelijk gesteld heeft en gesommeerd heeft tot betaling van een schadevergoeding van in totaal € 936,46 uiterlijk veertien dagen na dagtekening brief.
- ETC is de discussie daarna uit de weg gegaan en heeft slechts bij herhaling verzocht om opheldering en om het (opnieuw) toezenden (per e-mail) van relevante stukken.
- [eisende partij] hebben daarom besloten ETC in rechte aan te spreken.
c. de beoordeling
ETC miskent als reisorganisator - een door [eisende partij] gestelde en harerzijds niet betwiste positie - haar verantwoordelijkheid ten aanzien van de correcte uitvoering van de reisovereenkomst met [eisende partij] op de voet van artikel 7:507 BW, alles voor zover de reis niet verlopen is overeenkomstig de verwachtingen die de reiziger op grond van de reisovereenkomst redelijkerwijs mocht hebben. Reisorganisator in de zin van artikel 7:500 BW immers is degene die in de uitoefening van zijn bedrijf op eigen naam aan het publiek of aan een groep personen van tevoren georganiseerde reizen aanbiedt, zoals ETC onbetwist pleegt te doen. Eerstens levert ETC geen enkele feitelijke aanwijzing dat een ander dan zijzelf als reisorganisator in de verhouding tot deze twee reizigers verantwoordelijk is en aansprakelijk te houden is. In de tweede plaats beroept zij zich ten onrechte op een bepaling in haar algemene voorwaarden die de reisorganisator ETC beoogt te vrijwaren van enigerlei aansprakelijkheid. Zoals [eisende partij] terecht bij repliek aangevoerd hebben, sluit artikel 7:513 BW een succesvol beroep op een dergelijke vrijwaring uit, omdat niet ten nadele van de reiziger van de hoofdregel van artikel 7:507 BW afgeweken mag worden (hetgeen de bewuste bepaling in de algemene voorwaarden vernietigbaar maakt en verzekert dat ETC er zich niet met vrucht op kan beroepen). In de derde plaats heeft ETC nagelaten in twijfel te trekken dat deze twee reizigers van de reis niet ‘ontvangen’ hebben wat zij redelijkerwijs mochten verwachten (de twee andere reizigers die kennelijk op basis van dezelfde boeking de reis meegemaakt hebben, zijn verder buiten beeld gebleven). In de vierde plaats heeft ETC de diverse aangevoerde schadeposten naar aard en omvang niet aangevochten, zodat deze in beginsel toewijsbaar zijn, nu de aansprakelijkheid van ETC buiten twijfel staat.
Het voorgaande ontslaat de kantonrechter echter niet van de verplichting de afzonderlijke schadeposten summierlijk op gerechtvaardigdheid na te lopen en ook de onbetwist gebleven nevenvorderingen aan een marginale toets op rechtmatigheid en globale naleving van de gemotiveerde stelplicht te toetsen. Alsdan blijkt dat [eisende partij] de materiële schade naar behoren verantwoorden (bijbetaling excursies € 195,00 per persoon; taxikosten € 20,00; telefoonkosten € 26,46), maar dat zij het ‘derven van reisgenot’ wel heel zwaar aanzetten door daarvoor € 500,00 aan immateriële schade in rekening te brengen. In de brief van 10 november 2009 heeft ARAG het missen van enig vakantiegenot nog alleen aan de heer [eiser] (‘cliënt’) en niet aan mevrouw [eiseres] toegeschreven. Dat rechtvaardigt niet, laat staan zonder meer, om ervan uit te gaan dat beiden (dat wordt in het exploot immers gesuggereerd) ‘twee vakantiedagen niet naar eigen invulling hebben kunnen besteden’. Verder is in het exploot noch de repliek uitgelegd waarom contacten met Nederland over al dan niet beschikbare en/of geschikte hotelaccommodatie en transfers van het ene hotel naar het andere twee hele dagen in beslag genomen hebben. Al met al is dus het waarderen van enig ongemak en vertraging in het betrekken van een hotelkamer bij vooral één van de twee reizigers op een schadebedrag van € 500,00 sterk overtrokken, mede in relatie tot de reissom van (omgerekend) € 744,50 per persoon voor veertien dagen. De kantonrechter zal deze schadepost op de voet van artikel 6:97 BW schatten op een veel reëler te achten bedrag van
€ 250,00. Aldus wordt aan de twee reizigers een schadevergoeding van € 686,46 toegewezen.
Omdat tegen 24 november 2009 gesommeerd is onder aanzegging van de verschuldigdheid van rente, is de wettelijke rente vanaf die datum overeenkomstig het gevorderde toewijsbaar.
Afgewezen worden echter een post vergoeding van buitengerechtelijke kosten en a fortiori de rente daarover. [eisende partij] hebben niet aannemelijk gemaakt dat meer ondernomen is dan het (bij herhaling) versturen van een zelfde sommatie, het verrichten van een enkel telefoontje en het aanleggen van een summier dossier, hetgeen niet rechtvaardigt om een redelijke noodzaak tot het verrichten van incassowerkzaamheden aanwezig te achten met daarop betrekking hebbende kosten in een zodanige omvang, dat van vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 2 aanhef en sub c. BW gesproken kan worden. Hetgeen verricht is, dient als procesvoorbereiding gekwalificeerd te worden en de daarop betrekking hebbende kosten moeten tot uitdrukking komen in de proceskostenveroordeling (zie hieronder).
Daarenboven is al helemaal niet gesteld dat een kostenpost als deze rentedragend is.
ETC moet wel als grotendeels (althans in aanmerkelijke mate) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten verwezen worden. Die worden aan de zijde van [eisende partij] bepaald op een bedrag van € 445,93.
BESLISSING
ETC wordt veroordeeld om aan [eisende partij] tegen bewijs van kwijting een bedrag van in totaal € 686,46 te voldoen met de wettelijke rente vanaf 24 november 2009 tot de datum van algehele voldoening.
ETC wordt verder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij] tot de datum van dit vonnis begroot op een totaalbedrag van € 445,93, waarin begrepen bedragen van € 87,93 aan explootkosten, € 158,00 aan vastrecht en € 200,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht,
en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.