ECLI:NL:RBMAA:2011:BP5214

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
394845 CV EXPL 10-4577
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een doorlopende kredietschuld en verjaringseffecten

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap Lindorff Purchase B.V., voorheen Transfair Purchase B.V., betaling van een bedrag van € 344,59 van de gedaagde, die zich beroept op het feit dat zij al jaren niets meer van Lindorff had gehoord en meende dat zij schuldenvrij was. De gedaagde had in het verleden een kredietovereenkomst afgesloten met RBS (RD Europe) B.V. en stelde dat zij met hulp van de Kredietbank Limburg haar schuld had afgelost. Lindorff stelde dat de gedaagde niet volledig aan haar verplichtingen had voldaan en dat er nog een bedrag openstond. De kantonrechter oordeelde dat Lindorff niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering, omdat zij niet had aangetoond dat er sprake was van stuiting van de verjaring van de rechtsvordering. De gedaagde had immers zes jaar lang niets van Lindorff vernomen, wat de verjaringstermijn overschreed. De kantonrechter concludeerde dat Lindorff niet had voldaan aan haar stelplicht en dat de gedaagde terecht meende dat zij geen schuld meer had. De proceskosten werden aan de zijde van de gedaagde op nihil begroot.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
Zaaknummer 394845 CV EXPL 10-4577
Vonnis van 2 februari 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap LINDORFF PURCHASE B.V.,
voorheen TRANSFAIR PURCHASE B.V.,
statutair gevestigd te [plaats],
verder ook te noemen: Lindorff,
eisende partij,
gemachtigde: J.A.P.M. Kerckhoffs, deurwaarder te Sittard, gemeente Sittard-Geleen
tegen
[gedaagde],
wonend te [adres],
verder ook te noemen: [gedaagde],
gedaagde partij,
in persoon procederend.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Lindorff heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 16 september 2010 in rechte betrokken ter zake van een vordering als omschreven in het exploot van dagvaarding.
Tegelijk met het exploot zijn twee (eigenlijk drie) producties betekend, waarnaar het exploot slechts op niet geautoriseerde wijze via een ongeparafeerde aantekening met pen en zonder verdere uitleg verwijst.
[gedaagde] heeft ter eerst dienende datum schriftelijk geantwoord onder bijvoeging van één productie.
Vervolgens heeft Lindorff van repliek gediend en zij heeft aan haar schriftelijke repliek vijf producties (deels meervoudig) gehecht (grotendeels zonder inhoudelijke bespreking).
Op deze repliek heeft [gedaagde] bij brief met twee aanvullende producties en één al eerder ingediende productie (fotokopieën) gereageerd; dit stuk wordt als dupliek aangemerkt.
Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak op vandaag gesteld is.
MOTIVERING
a. het geschil
Lindorff vordert de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 344,59, nog te vermeerderen met de overeengekomen rente naar 1,171 % per maand ‘sinds’ de datum van dagvaarding tot de datum van algehele voldoening en onder verwijzing van [gedaagde] in de proceskosten.
Zij beroept zich voor haar samengestelde vordering op per datum 31 augustus 2007 van RBS (RD Europe) B.V. gekochte en door cessie verkregen rechten op naam jegens [gedaagde] op basis van een overeenkomst voor doorlopend krediet (‘Comfort Card’). Verwarrend is dat zij de originele overeenkomst in het exploot op ‘16/3/2002’ situeert, doch de datum met pen corrigeert en er ’27.02.2002’ van maakt, welke laatste datum overeenstemt met die onder een voorgedrukt ‘aanvraagformulier’ (of computeruitdraai) dat verder met pen aangevuld is, doch op de plaats van de handtekening van de consument geen datum bevat en evenmin door of namens ‘Comfort Card’ of RBS getekend is. Volgens Lindorff heeft [gedaagde] niet, althans niet ten volle aan haar verplichtingen tot aflossing van het deswege verleende krediet voldaan, zodat ‘Comfort Card’ in haar woorden ‘haar vordering op gedaagden (?) geheel opeisbaar heeft gesteld’ en wel ‘per 3/12/2003’. Zonder enig verder belang voor de hoofdvordering stelt zij ‘op externe kosten voor de incasso’ geen ‘BTW’ (bedoeld is: btw) te kunnen verrekenen (een post btw maakt slechts deel uit van de explootkosten).
In voortgezet debat weerspreekt Lindorff de tegenwerping van [gedaagde] ten aanzien van het volledig voldaan zijn van haar kredietschuld. Weliswaar is een bedrag gelijk aan het oorspronkelijk verstrekte krediet van € 1.359,00 in betaling ontvangen, maar [gedaagde] ziet over het hoofd dat er ook rente over die hoofdsom berekend is, zodat volgens Lindorff nog € 344,59 openstaat. In ‘brieven’ is haar dit kenbaar gemaakt onder vermelding van ‘een berekening’. [gedaagde] ‘was zeer zeker op de hoogte van de volledige vordering en mocht derhalve niet veronderstellen dat de volledige vordering voldaan was met het bedrag van € 1.359,00’.
Het verweer van [gedaagde] strekt ertoe te betogen dat zij met hulp van de Kredietbank Limburg al in januari 2004 de gehele schuld afgelost heeft. Ook volgens deze bank bestond er geen schuld meer. Daarna zegt [gedaagde] zes jaar lang niets gehoord te hebben, zodat zij meende te mogen concluderen ‘dat alles geregeld was en dat wij overal vanaf waren’.
In voortgezet debat volhardt zij bij deze stellingen en spitst zij haar standpunt toe op de gang van zaken bij het aanvragen van een aflossingskrediet bij deze bank. Destijds zijn alle gegevens ‘opgevraagd en gecontroleerd door de kredietbank’, omdat slechts een lening verstrekt kon worden als iemand ‘schulden vrij’ is (of dankzij die lening wordt).
Kredietbank Limburg heeft ook voor afmelding bij het Bureau Krediet Registratie gezorgd in 2006 en wel zodra [gedaagde] ook het voor aflossing aan ‘Comfort Card’ van de bank geleende geld geheel afbetaald had.
b. de beoordeling
Lindorffs opstelling tegenover de zijdens [gedaagde] verrichte betalingen is in zoverre tegenstrijdig, dat zij bij exploot melding maakt van betalingen van € 149,95 en € 1.359,00, doch in haar repliek slechts de laatste betaling vermeldt. In het verweer van [gedaagde] ligt echter besloten dat zij zich beroept op verjaring van de rechtsvordering in de zin van artikel 3:308 BW voor het geval die vordering al niet afgewezen zou moeten worden omdat bewijsbaar alles voldaan is. [gedaagde] poneert immers dat zij na betaling van de restantschuld aan ‘Comfort Card’ door benutting van een op totale aflossing gericht krediet van de Kredietbank Limburg ‘6 jaar lang’ niets meer hoorde. Zes jaar is meer dan de termijn van vijf jaren na de dag volgend op die waarop de vordering opeisbaar geworden is (volgens het exploot zou dit 3 december 2003 geweest zijn), zodat - behoudens tussentijdse uitdrukkelijke stuiting of gerechtelijke invordering - de verjaring op 16 september 2010 ruimschoots voltooid was. Lindorff heeft bij repliek in reactie op een dergelijk verweer nagelaten zich uitdrukkelijk te beroepen op een concrete handeling tot stuiting in de zin van artikel 3:316 BW, zodat de kantonrechter niet de vrijheid heeft op eigen gezag aan de verder niet toegelichte (slechts ter illustratie bijgevoegde) correspondentie gevolgtrekkingen te verbinden ten aanzien van haar mogelijke strekking. Van stuiting, laat staan tijdig, is niet gebleken. Het beroep op verjaring van een claim tot betaling van rente dan wel (door eventuele toepassing van artikel 6:44 BW) van een - na toerekening van de twee betalingen van € 1.359,00 en € 149,95 aan de post vervallen rente - resterende hoofdsom wordt zonder meer gehonoreerd.
In haar vordering zal Lindorff daarom niet-ontvankelijk verklaard worden.
Dit impliceert dat zij de gemaakte (proces)kosten zal moeten dragen.
Aan de zijde van [gedaagde] worden de proceskosten op nihil begroot.
BESLISSING
Lindorff word niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Lindorff wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot de datum van dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht,
en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.