ECLI:NL:RBMAA:2011:BP5626

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
397277 CV EXPL 10-4838
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ter zake van gelicentieerd muziekgebruik in horecazaak

In deze zaak vorderde de Vereniging BUMA, gevestigd te Amstelveen, betaling van een bedrag van € 461,14 van de gedaagde partij, die in persoon procedeerde. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst voor muziekgebruik, waarbij de gedaagde partij de jaarlijkse bijdrage voor 2010 van € 378,24 niet had voldaan. BUMA stelde dat de gedaagde ook vervallen rente, informatiekosten en buitengerechtelijke kosten verschuldigd was. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat hij geen muziek meer ten gehore bracht in zijn horecagelegenheid en dat hij tijdig bezwaar had gemaakt tegen de factuur.

De kantonrechter oordeelde dat BUMA onzorgvuldig had gehandeld, zowel in de communicatie met de gedaagde als in de onderbouwing van haar vorderingen. De rechter wees slechts een deel van de hoofdsom toe, namelijk de helft van de jaarbijdrage 2010, en verklaarde de wettelijke rente toewijsbaar vanaf de datum van dagvaarding. De nevenvorderingen van BUMA werden afgewezen wegens gebrek aan bewijs van betalingsverzuim. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter H.W.M.A. Staal op 19 januari 2011 in Maastricht. De rechter concludeerde dat BUMA in niet onbelangrijke mate in het ongelijk was gesteld en dat de gedaagde, hoewel slordig in zijn communicatie, niet volledig verantwoordelijk kon worden gehouden voor de ontstane situatie. De rechter benadrukte dat BUMA haar bevoegdheid om de prijs aan te passen had moeten gebruiken, en dat het onaanvaardbaar was om de gedaagde de volle jaarprijs te laten betalen zonder rekening te houden met de omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
Zaaknummer 397277 CV EXPL 10-4838
Vonnis van 19 januari 2011
in de zaak van
de rechtspersoon naar burgerlijk recht VERENIGING BUMA,
gevestigd te Amstelveen en kantoorhoudend te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
verder ook te noemen: BUMA,
eisende partij,
gemachtigde: mr. D.A. IJpelaar, werkzaam bij GGN Deurwaarders te Amsterdam
tegen
[gedaagde],
wonend althans zaakdoend te [adres]
verder ook te noemen: [gedaagde],
gedaagde partij,
in persoon procederend.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
BUMA heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 30 september 2010 in rechte betrokken ter zake van een vordering als omschreven in het exploot van dagvaarding zonder producties.
[gedaagde] (die zichzelf consequent - en waarschijnlijk met goed recht - aanduidt als ‘[gedaagde]’) heeft ter eerst dienende datum schriftelijk geantwoord.
Vervolgens heeft BUMA gerepliceerd onder bijvoeging (alsnog) van zes - deels meervoudige - producties in fotokopievorm.
Tot slot heeft [gedaagde] voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak op vandaag gesteld is.
MOTIVERING
a. het geschil
BUMA vordert de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 461,14, nog te vermeerderen met de wettelijke rente over een daarvan deel uitmakend bedrag van € 378,24 vanaf 22 september 2010 tot de datum van algehele voldoening en onder verwijzing van [gedaagde] in de proceskosten.
BUMA baseert haar vorderingen - samengevat - op een met [gedaagde] aangegane overeenkomst voor muziekgebruik, krachtens welke [gedaagde] gehouden was tot betaling van de jaarlijkse bijdrage 2010 ten belope van € 378,24, doch een daarop betrekking hebbende factuur onbetaald gelaten heeft. Behalve deze jaarlijkse bijdrage is [gedaagde] BUMA naar haar oordeel bedragen van € 0,40 vervallen rente, € 6,85 aan ‘informatiekosten’ alsmede € 75,65 aan vergoeding van buitengerechtelijke kosten verschuldigd. BUMA beroept zich - ook in voortgezet debat - uitdrukkelijk op de haar bij wet toegekende uitsluitende bevoegdheid ter zake van uitoefening van het muziekauteursrecht en op het beding tot jaarlijkse stilzwijgende verlenging van de overeenkomst. BUMA erkent dat [gedaagde] buiten rechte, naar aanleiding van het ontvangen van een factuur voor 2010 en een herinneringsnota, op 3 augustus 2010 mondeling bezwaar aangetekend heeft en te kennen gegeven heeft de vordering te betwisten. BUMA beroept er zich in dit verband op niet bekend te zijn met een (tijdige) schriftelijke opzegging en verwijst (ook) te dien aanzien naar haar algemene voorwaarden, zodat zij [gedaagde] de gehele bijdrage voor (het recht op) muziekgebruik voor het kalenderjaar 2010 verschuldigd acht alsmede (vergoeding van) ‘de meegevorderde kosten’. Zij verklaart haar opstelling te dezen als een ‘principiële’.
Het verweer van [gedaagde] strekt ertoe te betogen dat hij eerst door ontvangst van een ‘herinneringsnota’ kennis kreeg van het bestaan van een aanspraak van BUMA voor het jaar 2010 en daarna ‘gelijk’ contact opgenomen heeft om BUMA in kennis te stellen van het feit dat er geen muziek (meer) ten gehore werd gebracht in de ruimte die voorheen als lunchroom in gebruik was, althans dat dit gold voor de verbouwingsperiode december 2009 tot en met mei 2010 en dat na heropening van de zaak als restaurant besloten was af te zien van het ten gehore brengen van muziek. Mogelijk zou dit besluit in de toekomst heroverwogen worden.
Ter bevestiging van een en ander zegt [gedaagde] op 2 augustus 2010 een brief aan BUMA gestuurd te hebben. Na ontvangst van een aanmaning op 5 augustus 2010 heeft volgens [gedaagde] opnieuw telefooncontact plaatsgevonden. Daarom was hij ten zeerste verbaasd later benaderd te worden door een deurwaarder met een incasso-opdracht en vervolgens gedagvaard te worden. In voortgezet debat heeft [gedaagde] gepersisteerd bij deze stellingname en uitleg gegeven omtrent de eerdergenoemde brief van 2 augustus 2010 (overigens zonder een kopie daarvan in het geding te brengen). Hij stelt in bedoelde brief tot opzegging overgegaan te zijn ‘voor 2011’ en tevens bezwaar aangetekend te hebben tegen de over het jaar 2010 in rekening gebrachte ‘kosten van de licentieovereenkomst’ in verband met het feit dat dit jaar geen muziek ten gehore gebracht was (of nog zou worden). Dit alles is volgens [gedaagde] in goed vertrouwen gedaan (verzending brief per gewone post en zonder verder bewijs; telefooncontacten waarvan geen aantekening gehouden is en ook de gesprekspartner niet genoteerd is e.d.). Hij dringt thans aan op een vonnis waarin (naar redelijkheid) met die bijzondere omstandigheden rekening gehouden wordt en benadrukt dat hij - om wille van de goede verhoudingen - ‘zeker een deel van de kosten’ wil dragen.
b. de feiten en omstandigheden
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of ondeugdelijk weersproken, en mede op basis van de inhoud van in dit opzicht onbetwist gebleven producties staat tussen partijen het navolgende vast.
- Op naam van ‘[gedaagde]’ (wederom een andere spellingswijze derhalve) aan de [adres] staat bij BUMA een overeenkomst geregistreerd voor muziekgebruik onder de naam ‘bewijs van licentie’ met als ingangsdatum 1 oktober 2008 (aldus het stuk met dagtekening 15 november 2010 dat BUMA in fotokopie als productie 1 aan haar conclusie van repliek hechtte).
- De contractuele relatie wordt mede beheerst door algemene voorwaarden.
- Tot die algemene voorwaarden behoort de mogelijkheid (‘het recht’) van BUMA om ‘de overeengekomen prijs aan te passen aan het gewijzigde muziekgebruik’ indien en voor zover zich aan de zijde van de gebruiker wijzigingen voordoen en de gebruiker BUMA daarvan schriftelijk kennis geeft.
- Daarnaast is BUMA gehouden tot restitutie van (gedeelten van) de jaarbetaling indien de gebruiker haar ‘tijdig schriftelijk’ van de omstandigheid in kennis stelt die het hem onmogelijk maakt van de door BUMA verleende auteursrechtelijke toestemming gebruik te maken (die ‘omstandigheid’ moet dan krachtens wet, overeenkomst of maatschappelijke opvatting ‘niet voor zijn rekening’ komen).
- Verder dient de muziekgebruiker bij een overeenkomst voor onbepaalde duur (zoals hier kennelijk aan de orde is) de op het gebruik afgestemde jaarlijkse ‘prijs’ bij vooruitbetaling te voldoen, terwijl steeds (schriftelijke) opzegging van de overeenkomst mogelijk is tegen de aanvang van een nieuw kalenderjaar.
- De voor het jaar 2010 door BUMA bij normaal gebruik en naar het geldende tarief in rekening te brengen ‘prijs’ van € 378,24 is door [gedaagde] niet voldaan.
c. de beoordeling
Waar BUMA [gedaagde] aanwrijft dat deze zich niet aan de voorwaarden houdt waarmee zij hem bekend veronderstelt, valt direct op hoe slordig BUMA zelf omspringt met gegevens, feiten, omstandigheden en redeneringen. Dat begint al met de incorrecte spelling van de naam van de gedagvaarde persoon (‘[gedaagde]’), die zowel afwijkt van de schrijfwijze die betrokkene zelf hanteert (‘[gedaagde]’) als van de tenaamstelling van de BUMA-licentie (‘[adres]’, een schrijfwijze die verder ook in alle van BUMA afkomstige correspondentie voorkomt). BUMA zegt voorafgaand aan dagvaarding gegevens gecontroleerd te hebben bij bevolkingsregister en handelsregister en brengt daar zelfs afzonderlijk kosten voor in rekening, maar laat na de verkregen gegevens in te brengen en verklaart evenmin de hier aangeduide discrepanties. Dat is dan misschien nog tot daaraan toe (hoewel een en ander bijvoorbeeld tot executievragen bij een eventueel veroordelend vonnis kan leiden), maar er is meer. Nergens stelt BUMA met zoveel woorden dat en wanneer aan de zijde van [gedaagde] betalingsverzuim ingetreden is, laat staan dat zij zulks toespitst op een specifieke verzuimgrond. Tegenover de ontkenning van de gebruiker dat deze de factuur voor 2010 ontvangen heeft (volgens BUMA verzonden op 16 juni 2010; [gedaagde] zegt alleen de herinneringsfactuur te kennen en die dateert van 21 juli 2010), vindt BUMA het niet nodig de (tijdige) verzending aan te tonen of zelfs maar aannemelijk te maken. Zij legt ook niet uit hoe in dit verband betaling ‘vooruit’ verstaan moet worden, als pas halverwege het kalenderjaar of zelfs nog later gefactureerd wordt. BUMA erkent vervolgens bij repliek volmondig dat op 3 augustus 2010 (volgens [gedaagde] al eerder) telefonisch contact plaatsgevonden heeft, waarbij de gebruiker de vordering onmiskenbaar betwist heeft. Daarmee ontviel, zoals BUMA en haar gemachtigde behoren te begrijpen, iedere zin aan verdere buitengerechtelijke inspanningen tot incasso, als BUMA daar bij gebreke van aantoonbaar verzuim al toe kon besluiten. Betwisting van een vordering kan slechts zinvol gecounterd worden door overleg of door een dispuut over feiten en/of recht aan de rechter ter beoordeling voor te leggen. Al het overige impliceert verspilling van geld, tijd en middelen.
In verband met hetgeen hiervoor overwogen is, kunnen reeds enkele voorlopige conclusies getrokken worden. De eerste behelst dat - wat er ook zij van de in rechte gevorderde hoofdsom - de posten vervallen rente en vergoeding van buitengerechtelijke kosten (met inbegrip van informatiekosten die BUMA gemaakt zegt te hebben) niet voor toewijzing in aanmerking komen, omdat BUMA tekortschiet in haar gemotiveerde stelplicht ten aanzien van het intreden van betalingsverzuim eerder dan per datum dagvaarding (en als direct gevolg van die dagvaarding). De tweede is dat BUMA redelijkerwijs geacht moet worden in ieder geval sedert 3 augustus 2010 (zo al niet eerder) globaal kennis te dragen van de argumenten die [gedaagde] aanvoert om vermindering of kwijtschelding van de jaarbijdrage 2010 (of in termen van de algemene voorwaarden de ‘prijs’ voor dat jaar) te verkrijgen. Weliswaar zegt BUMA dat zij betrokkene telefonisch ‘aangegeven’ (verteld of geadviseerd) heeft om zijn ‘bezwaar’ (ook nog eens) schriftelijk in te dienen, maar dit neemt de wetenschap als zodanig niet weg. Zelfs als [gedaagde] niet kan aantonen dat hij de volgens hem reeds op 2 augustus 2010 gestuurde brief - zowel een opzegging als een uitleg over sluiting en herinrichting in 2010 bevattend - ook daadwerkelijk verzonden heeft, laat staan dat hij de ontvangst door BUMA kan bewijzen, wordt BUMA geacht met die wetenschap rekening te houden en/of er op te reageren. Zij doet dit echter niet en dat valt haar te verwijten. Nergens blijkt ook uit dat BUMA [gedaagde]/[adres] kort na 3 augustus 2010 herinnerd heeft aan de kennelijk bij haar levende opvatting dat hetgeen telefonisch besproken was, nog voorzien moest worden van schriftelijke adstructie (en eventueel bewijsmateriaal). Het gaat onder deze bijzondere omstandigheden niet aan dat BUMA daarvoor verwijst naar de ‘letter’ van haar algemene voorwaarden, waarin de eis opgenomen is dat opzeggingen, feitelijke wijzigingen en omstandigheden die tot vermindering of restitutie van de ‘prijs’ kunnen leiden, schriftelijk ter kennis van BUMA gebracht worden. Dat mag formeel zo zijn, feit is dat BUMA erkend heeft langs telefonische weg op de hoogte te zijn geraakt. Als zij meer gegevens, details of bewijzen behoefde, wist zij dus bij wie zij moest zijn. Dat thans slechts ‘bij gebrek aan wetenschap’ betwist wordt dat de lunchroom van [gedaagde] enige maanden gesloten was en heringericht is als restaurant en dat ook na die omzetting in de rest van 2010 geen muziek ten gehore gebracht is, is wat pover. BUMA acht dit kennelijk wel degelijk denkbaar.
De voorgaande overweging brengt de kantonrechter met inachtneming van het beperkte financiële belang van dit geschil tot de volgende beslissing over de toewijsbare hoofdsom.
Het moet - mede in het licht van de door BUMA gehanteerde algemene voorwaarden (met name onder 5. en 6.) - naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geacht worden dat BUMA [gedaagde] aan de volle jaar‘prijs’ voor 2010 houdt in plaats van hem het recht of de gunst van gedeeltelijke restitutie of vermindering toe te kennen. BUMA had met andere woorden haar bevoegdheid om in te grijpen in de prijs ten opzichte van deze gebruiker kunnen en moeten gebruiken, zodat in haar plaats thans de kantonrechter een correctie zal aanbrengen. [gedaagde], wie op zijn beurt verweten kan worden nogal slordig en laks met zijn plicht tot het informeren van BUMA omgesprongen te zijn, wordt daarom veroordeeld tot betaling van de helft van de jaarbijdrage 2010, een bedrag van € 189,12. Daarnaast is slechts de wettelijke rente vanaf 30 september 2010 (datum dagvaarding) toewijsbaar. De overige nevenvorderingen sneuvelen - als gezegd - op het ontbreken van overtuigende stellingen ten aanzien van eerder betalingsverzuim
Bij deze uitkomst past verder dat de proceskosten in het geheel gecompenseerd worden.
Vol te houden valt zelfs dat BUMA, die thans in niet onbelangrijke mate in het ongelijk gesteld wordt, ook nog eens voorbarig is gaan procederen.
BESLISSING
[gedaagde] wordt veroordeeld om aan BUMA tegen bewijs van kwijting een bedrag van
€ 189,12 te betalen, met de wettelijke rente vanaf 30 september 2010 tot de datum van algehele voldoening.
De proceskosten worden aldus gecompenseerd, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Het vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht,
en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.