ECLI:NL:RBMAA:2011:BP8610

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
392306 CV EXPL 10-4184
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en gebrekkig procederen door schadeverzekeraar Achmea

In deze zaak heeft Achmea Schadeverzekeringen N.V., handelend onder de naam Centraal Beheer Achmea, een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die in het vonnis niet bij naam is genoemd. De vordering betreft een bedrag van € 372,58, vermeerderd met wettelijke rente en kosten, voortvloeiend uit een vermeende premieschuld. Achmea stelt dat de gedaagde partij, ondanks herhaalde aanmaningen, de verschuldigde premie niet heeft betaald. De gedaagde heeft echter betwist dat er een overeenkomst tot stand is gekomen en heeft Achmea verweten dat zij gebrekkig heeft geprocedeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat Achmea niet heeft voldaan aan de vereisten van inzichtelijkheid en volledigheid in haar processtukken, zoals voorgeschreven in de artikelen 21, 85 en 111 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank oordeelt dat Achmea onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vorderingen en dat de gedaagde partij in haar verweer is geschaad door de gebrekkige procesvoering van Achmea. De rechtbank heeft de vordering van Achmea integraal afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die zijn vastgesteld op € 120,00. Dit vonnis is gewezen door kantonrechter H.W.M.A. Staal en is openbaar uitgesproken op 16 maart 2011.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
Zaaknummer 392306 CV EXPL 10-4184
Vonnis van 16 maart 2011
in de zaak van
de naamloze vennootschap ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
handelend onder de naam CENTRAAL BEHEER ACHMEA,
gevestigd te Apeldoorn,
verder ook te noemen: Achmea,
eisende partij,
gemachtigde: mr. N. Meeuwsen, verbonden aan ‘Flanderijn en van Eck gerechtsdeurwaarders’ te Rotterdam
tegen
[gedaagde],
wonend te [adres],
verder ook te noemen: [gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen, advocaat te Heerlen.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Achmea heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 20 augustus 2010 in rechte betrokken ter zake van een vordering als omschreven in het exploot van dagvaarding en een daaraan gehecht overzicht.
[gedaagde] heeft - na gevraagd en verkregen uitstel - schriftelijk geantwoord.
Vervolgens hebben partijen voor repliek respectievelijk dupliek geconcludeerd, waarbij Achmea aan haar repliek alsnog zes producties heeft doen hechten.
Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader op vandaag gesteld is.
MOTIVERING
a. het geschil
Achmea vordert de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 372,58, nog te vermeerderen met de wettelijke rente over een daarvan deel uitmakend bedrag van € 280,84 aan hoofdsom vanaf 20 augustus 2010 (de datum van dagvaarding) tot de voldoening en onder verwijzing van [gedaagde] in de proceskosten.
Achmea baseert haar vorderingen - samengevat - op een of meer tussen partijen gesloten overeenkomsten van schadeverzekering ter zake waarvan een premieschuld ontstaan is die [gedaagde], ook lang na de ‘premievervaldatum’, onbetaald gelaten heeft, zodat [gedaagde] volgens Achmea naast die premie (in totaal € 280,84) bedragen aan vervallen rente (€ 2,49) en (vergoeding van) buitengerechtelijke kosten (€ 89,25 inclusief btw, door Achmea geschreven als ‘BTW’) verschuldigd is.
Het door of namens [gedaagde] in rechte opgeworpen verweer wordt door Achmea omstandig weersproken en/of irrelevant verklaard, doch desondanks op onderdelen onbesproken gelaten.
Het verweer van [gedaagde] (die zich aan het begin van haar antwoord “Nafzger” zegt te willen noemen) komt erop neer dat zij Achmea allereerst onzorgvuldig procederen verwijt en met name een gebrek aan substantiëring bij exploot van dagvaarding, hetgeen [gedaagde] als gedaagde die niet weet waarover het gaat, in een slechtere processuele positie brengt. Volgens [gedaagde] dient dit consequenties te hebben. Voorts betwist zij (telefonisch) een overeenkomst met Achmea aangegaan te zijn, benadrukkend dat daartoe ook ieder bewijs achterwege blijft. [gedaagde] betwist de ‘toezending’ van stukken (ter zake van een verzekering) door Achmea aan haar ‘bij gebrek aan wetenschap’. Aan hetgeen haar budgetbeheerder eventueel aan correspondentie heeft doen uitgaan, mag geen betekenis gehecht worden, omdat het hier om een ‘standaardbrief’ aan schuldeisers gaat zonder dat daar een erkenning in besloten ligt. Ten overvloede betwist [gedaagde] uitdrukkelijk het bedongen zijn van algemene voorwaarden en de beweerde omvang van de hoofdschuld alsmede de door Achmea gepretendeerde nevenvorderingen (met name die ter zake van buitengerechtelijke werkzaamheden en kosten).
b. de beoordeling
Als professionele procespartij en zogeheten ‘repeatplayer’ kan en moet Achmea in versterkte mate het verwijt gemaakt worden dat zij elementaire regels van procesrecht schendt, zoals deze in het bijzonder in de artikelen 21, 85 en 111 Rv verwoord zijn en die erop neerkomen dat terstond bij dagvaarding volledige openheid van zaken verschaft wordt ten aanzien van hetgeen voor de vordering en haar grondslag relevant is, met inbegrip van alle bewijsmiddelen en de documentatie waarop de eisende partij zich beroept.
Achmea volstond in plaats hiervan bij exploot van dagvaarding met een uiterst globaal, nauwelijks op de concrete situatie toegespitst en niet van bewijsmiddelen voorzien verhaal van weliswaar zes pagina’s, maar grotendeels gevuld met theoretische exercities en algemeen getoonzette uiteenzettingen zonder relevantie voor het geschil in kwestie.
In een acht pagina’s tellend stuk vol stijlgebreken en schrijffouten probeert zij dit tekort bij repliek weliswaar te repareren, maar niet overtuigend, althans op wezenlijke onderdelen slaagt zij hierin onvoldoende. Tegenwerpingen van [gedaagde] dat zij aldus ernstig in haar verweer geschaad is, snijden hout.
Dat [gedaagde] Achmea (nog) € 280,84 aan premie schuldig is ter zake van (naar Achmea eerst bij repliek stelt) twee verzekeringen, kan niet worden vastgesteld, al is het maar omdat er volstrekt onvoldoende aanwijzingen zijn voor het bestaan of bestaan hebben van twee overeenkomsten van verzekering op naam van [gedaagde]. Omdat Achmea bovendien in haar beide processtukken volstaat met een louter globaal bewijsaanbod en met name niet aanbiedt de totstandkoming van zulke overeenkomsten te bewijzen met concreet geduide bewijsmiddelen of met name genoemde getuigen, dient aan haar stellingen volledig voorbijgegaan te worden, hetgeen integrale afwijzing van haar vorderingen tot gevolg heeft.
Het feit dat Achmea in haar repliek overweging na overweging iets ‘opmerkt’ dat zou moet wijzen op de gegrondheid van haar vordering, maar het meest elementaire nalaat, twee verzekeringspolissen op naam van [gedaagde] in het geding brengen tot bewijs van zowel de overeenkomsten als het bedongen zijn van bepaalde voorwaarden, doet veel af aan de kracht van haar betoog in voorgezet debat. Dat betoog is wel lang, maar kan niet beslissend geacht worden en leidt derhalve tot niets.
De hoofdvordering van Achmea komt bij gebrek aan grondslag niet voor toewijzing in aanmerking, zodat reeds daarom ook de nevenvorderingen sneuvelen. Terzijde wordt opgemerkt dat zijdens Achmea ook nagelaten is om een doeltreffende verzuimredenering te ontwikkelen, zodat het twijfelachtig is of de posten vervallen rente en vergoeding van incassokosten wel toewijsbaar zouden zijn geweest als in rechte de hoofdsom had kunnen worden toegewezen. Dat [gedaagde] in de visie van Achmea niet alleen toerekenbaar tekortschoot in de betaling van premie, maar tevens op een concrete datum en op een specifieke grond in betalingsverzuim verkeerde, heeft Achmea immers allerminst duidelijk gesteld, laat staan aan de hand van relevante stukken geadstrueerd.
Als in het ongelijk gestelde partij dient Achmea vanzelfsprekend de proceskosten te dragen. Die kosten worden aan de zijde van [gedaagde] op een bedrag van € 120,00 aan salaris gemachtigde bepaald.
BESLISSING
De vordering wordt integraal afgewezen.
Achmea wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot de datum van dit vonnis begroot op een totaalbedrag van € 120,00 aan salaris gemachtigde.
Het vonnis wordt voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht,
en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.