ECLI:NL:RBMAA:2011:BQ0590

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
397298 CV EXPL 10-4851
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering energieleverancier wegens gebrekkige procesvoering en onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft de energieleverancier Energiedirect B.V. (hierna: ED) een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die zij beschuldigt van het niet betalen van een factuur van € 814,21 voor geleverde energie. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tot levering van gas en elektriciteit, waarbij ED stelt dat de gedaagde partij in gebreke is gebleven. De gedaagde heeft echter betwist dat er een restschuld bestaat en heeft aangevoerd dat de door ED gepresenteerde verbruikscijfers niet kloppen. Tijdens de procedure heeft de gedaagde ook gewezen op het feit dat ED niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar vordering te onderbouwen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat ED niet naar behoren heeft gereageerd op het verweer van de gedaagde en dat zij niet de nodige documentatie heeft overgelegd om haar vordering te staven. De rechter heeft opgemerkt dat ED in haar processtukken geen specifieke leveringsvoorwaarden heeft vermeld en dat zij geen bewijs heeft geleverd voor de hoogte van het verbruik. Bovendien heeft ED nagelaten om een subsidiaire vordering te formuleren, wat betekent dat zelfs een lager bedrag niet voor toewijzing in aanmerking komt.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van ED integraal afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde zijn vastgesteld op € 200,00. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar en ondertekend door de kantonrechter, mr. H.W.M.A. Staal, op 30 maart 2011.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
Zaaknummer 397298 CV EXPL 10-4851
Vonnis van 30 maart 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap ENERGIEDIRECT B.V.,
statutair gevestigd te [plaats sub 1] en kantoorhoudend te [plaats sub 2],
verder ook te noemen: ED,
eisende partij,
gemachtigden: A.H. Groenewegen en mr. A.J. Steenstra, deurwaarders te Arnhem
tegen
[gedaagde],
wonend te [plaats sub 3],
verder ook te noemen: [gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.R.P.M. Scheepers, juridisch adviseur te Heerlen.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
ED heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 12 oktober 2010 in rechte betrokken ter zake van een vordering als omschreven in het exploot van dagvaarding (dat niet voorzien was van enige productie) .
[gedaagde] heeft - na gevraagd en verkregen uitstel - schriftelijk geantwoord, onder verwijzing naar vier producties (fotokopieën).
Vervolgens heeft een onbekende / ongenoemde persoon in [plaats sub 2] voor de rolzitting van 22 december 2010 een repliek met (alsnog) tien (deels meervoudige) producties vervaardigd en buiten de aangewezen gemachtigde om in fotokopievorm ingediend. Ondanks het ontbreken van gegevens over de herkomst van het stuk zal het aan ED toegerekend worden.
In reactie hierop heeft [gedaagde] gedupliceerd.
Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader op vandaag gesteld is.
MOTIVERING
a. het geschil
ED vordert de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 968,89, te vermeerderen met de wettelijke rente over een daarvan deel uitmakend bedrag van € 814,21 vanaf 7 oktober 2010 tot de voldoening en onder verwijzing van [gedaagde] in de proceskosten.
Zij baseert haar vorderingen op een overeenkomst tot levering van energie (gas en elektriciteit), waarvoor op 24 juni 2010 aan [gedaagde] € 814,21 gefactureerd is zonder dat daar betaling op gevolgd is. ED meent (volgens het exploot) dat [gedaagde] reeds op grond van het uitblijven van betaling vertragingsrente aan haar verschuldigd is en zij berekent de haar toekomende rente tot ‘heden’ (= datum dagvaarding, dus 12 oktober 2010) op € 4,68.
To slot is in het gevorderde bedrag een post buitengerechtelijke kosten verwerkt ten bedrage van € 150,00, op vergoeding waarvan ED recht meent te hebben omdat zij haar vordering ter incasso uit handen gegeven heeft en omdat daar werkzaamheden uit voortgevloeid zijn.
Eerst in voortgezet debat en naar aanleiding van het gemotiveerde verweer van [gedaagde] acht ED het opportuun in de ‘wij-vorm’ (en de kantonrechter steeds rechtstreeks aansprekend) enige uitleg van haar eigen positie op de energiemarkt te verschaffen, in algemene zin de totstandkoming van haar contractuele relaties te belichten en in te gaan op een aantal aspecten van de zaak-[gedaagde]. Opvallend is dat ED zich in deze repliek steeds aanduidt als ‘energie:direct’. Waar bijzondere stellingen in de repliek voor de beoordeling relevant geacht moeten worden, zal daar later (onder b of c) op teruggekomen worden. Wel wordt nu reeds opgemerkt dat geen betekenis toegekend kan worden, althans niet ten laste van [gedaagde], aan die (gedeelten van) producties die ED in haar processtukken zelf (in dit geval uitsluitend de repliek, omdat met het exploot geen producties betekend zijn) nagelaten heeft naar behoren toe te lichten.
Het verweer bij antwoord strekte ertoe ED te kapittelen over schending van haar verplichting tot substantiëren en gemotiveerd stellen, waarbij [gedaagde] in het bijzonder verwees naar artikel 111 Rv. Het antwoord mondde uit in de conclusie dat reeds daarom de vordering in volle omvang afgewezen moest worden. Geheel subsidiair voerde [gedaagde] beargumenteerd en onder verwijzing naar door hem ingebrachte stukken aan dat er geen sprake kon zijn van een restschuld van € 814,21 voor een leveringsrelatie die slechts een jaar geduurd heeft en dat de door ED in aanmerking genomen verbruikcijfers niet kloppen. Bovendien rechtvaardigen de gestelde inspanningen van ED volgens hem niet een post van € 150,00 aan incassokosten.
In voortgezet debat bracht [gedaagde] nog naar voren dat ED niet het werkelijke stroomverbruik gemeten heeft (of heeft doen meten), doch zich op een schatting baseert en dat die geschatte uitkomst niet in overeenstemming te brengen is met meetgegevens van de gekwalificeerde instantie Enexis die [gedaagde] zelf ingebracht heeft. Daardoor ontstaan onverklaarbare grote verschillen, zodat [gedaagde] in zijn dupliek volhard heeft bij zijn verweer tegen zowel de hoofdvordering als de nevenvorderingen.
b. de feiten en omstandigheden
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of ondeugdelijk weersproken, en mede op basis van de inhoud van in dit opzicht onbetwist gebleven producties staat tussen partijen het navolgende vast.
- Van 18 maart 2008 tot 10 april 2009 heeft ED gas en elektriciteit geleverd aan de door [gedaagde] bewoonde woning aan de [adres].
- Van de precieze inhoudelijke voorwaarden is weinig of niets komen vast te staan, omdat ED nalaat documenten daaromtrent in te brengen en zelfs nalaat in detail te beschrijven welke relevante condities bedongen zijn toen [gedaagde] - kennelijk langs elektronische weg - toetrad tot een leveringsrelatie met ED (sterker nog: er wordt geen enkele specifieke leveringsvoorwaarde beschreven of geciteerd en als er al algemene voorwaarden ter ‘sprake’ gekomen zijn, zegt ED niet welke dit zijn, waar ze te vinden zijn, of en hoe ze bedongen en verstrekt zijn en welke inhoud een of meer relevant geachte bepalingen hebben).
- Op 11 mei 2009, na beëindiging van de leveringsrelatie, heeft ED twee ‘eindnota’s’ opgemaakt voor het totaal aan kosten van stroom en gas, waarin naast vaste kosten over de contractsperiode het totale gemeten of geschatte verbruik doorberekend was.
- Van het in totaal in rekening gebrachte bedrag aan kosten van € 2.100,00 heeft [gedaagde] een bedrag van € 1.285,79 (in gedeelten) voldaan.
- Op 24 juni 2010 heeft ED het ‘restant’ in een factuur van € 814,21 omgezet.
- [gedaagde] heeft geen verdere betalingen verricht of aangeboden.
c. de beoordeling
Als de vordering van ED al niet had moeten stranden op een volstrekt ontoereikend exploot, kan in ieder geval na het voortgezette debat geconcludeerd worden dat ED niet naar behoren gereageerd heeft op het inhoudelijke verweer van [gedaagde] en evenmin de procesrechtelijke en inhoudelijke gebreken die aan het exploot kleefden in de repliek opgeheven heeft.
Kernpunt in het inhoudelijke debat van partijen is immers dat [gedaagde], met verwijzing naar het feit dat in april 2009 een nieuwe (elektriciteits)meter geïnstalleerd is, bij die gelegenheid de meterstand heeft laten opnemen en het stroomgebruik heeft laten schatten en dat de daarbij van Enexis verkregen gegevens niet stroken met de metingen of schattingen waar ED zich voor de ‘eindnota stroom’ van 11 mei 2009 op baseert. ED heeft daar slechts een abstract betoog tegenover gesteld in haar repliek. Zij heeft, ook aan de hand van alsnog bijgevoegde producties, niet of onvoldoende geadstrueerd waarom het stroomverbruik over de gehele periode gesteld moet worden op 8.837 kWh en niet op de door [gedaagde] op basis van de gegevens van Enexis berekende 7.750 kWh., Evenmin - en niet het minst belangrijk - heeft ED de reële gebruiksomvang te bewijzen aangeboden. Sterker nog: het exploot en de repliek missen niet alleen een specifiek op de omvang van verbruik en in rekening gebrachte bedragen gericht bewijsaanbod, maar er is zelfs geen globale bereidheid tot bewijslevering kenbaar gemaakt. Omdat de bewijslast en de gemotiveerde stelplicht ten aanzien van beloop en omvang van de vordering (tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde]) geheel op ED rusten, dient haar vordering integraal afgewezen te worden. ED heeft zelfs nagelaten een subsidiaire vordering te formuleren op basis van het wel erkende gebruik, zodat ook een lager bedrag aan hoofdvordering niet voor toewijzing in beeld komt. Ten overvloede wordt overwogen dat ED ook haar beide nevenvorderingen (vervallen rente en vergoeding van incassokosten) van een gebrekkige, zo niet ontoereikende grondslag voorzien heeft, nu zij het intreden van betalingsverzuim naar datum en oorzaak (op een moment eerder dan dat van dagvaarding) niet gepreciseerd heeft, noch anderszins met hulp van producties buiten twijfel stelt. In het voor ED gunstigste geval had dan ook verzuim eerst per 12 oktober 2010 (als gevolg van de daad van dagvaarding) aangenomen kunnen worden en had dit er tevens in moeten resulteren dat zij - zelfs bij toewijzing van de hoofdsom of een deel daarvan - voor de kosten van de procedure zou opdraaien. Hoe het ook zij: wegens afwijzing van haar vordering(en) zal ED ook nu de volledige proceskosten voor haar rekening moeten nemen. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] bepaald op een bedrag van € 200,00 aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde].
BESLISSING
De vordering(en) wordt (worden) integraal afgewezen.
ED wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot de datum van dit vonnis begroot op een bedrag van € 200,00 aan salaris gemachtigde.
Het vonnis wordt voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht,
en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.