ECLI:NL:RBMAA:2011:BQ6258

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
13 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/704535-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen schorsing van voorlopige hechtenis in ernstige strafzaak

Op 12 mei 2011 heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris die de voorlopige hechtenis van de verdachte had geschorst. De zitting vond plaats op 13 mei 2011 in de raadkamer van de rechtbank Maastricht, waar mr. L. Geuns als officier van justitie en mr. E. Maessen als raadsman van de verdachte aanwezig waren. De verdachte was niet aanwezig, omdat hij afstand had gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn.

De rechtbank overwoog dat de officier van justitie op de hoogte was van de behandeling van de vordering tot inbewaringstelling, maar ervoor had gekozen niet te verschijnen. Hierdoor had de officier van justitie haar recht op hoor en wederhoor prijsgegeven. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van schending van dit recht, omdat de officier van justitie niet kon verwachten dat de schorsing van de bewaring niet zou worden aangevraagd.

De rechtbank vond het belang van het openbaar ministerie, dat de verdachte geen contact met de buitenwereld mocht hebben, zwaarder wegen dan het belang van de verdachte bij de voortzetting van de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde gevangenisstraf. De rechtbank oordeelde dat de alternatieven die de raadsman had voorgesteld, onvoldoende garantie boden dat de verdachte geen contact zou krijgen met de buitenwereld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het hoger beroep gegrond en hefte de schorsing van de bewaring op. Deze beslissing werd genomen op 13 mei 2011 door de raadkamer van de rechtbank Maastricht, bestaande uit de genoemde rechters.

Uitspraak

Rechtbank te Maastricht
Beslissing in de zaak:
[naam verdachte]
geboren te [geboortegegevens verdachte],
thans verblijvend in de P.I. de Geerhorst te Sittard.
Parketnummer: 03/704535-11
RCnr: 11/605
De procedure:
Bij beschikking van 11 mei 2011 heeft de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Maastricht, de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst met ingang van 12 mei 2011 om 09.00 uur.
Op 12 mei 2011 heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing en gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
Ter zitting d.d. 13 mei 2011 in raadkamer zijn verschenen mr. L. Geuns, officier van justitie en mr. E. Maessen, waarnemend voor mr. S. Weening, raadsman van verdachte. Verdachte heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn.
Bevoegdheid:
Gelet op het feit dat het in deze gaat om een beslissing van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Maastricht, is de rechtbank bevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
Ontvankelijkheid:
De officier van justitie heeft bij akte rechtsmiddel d.d. 12 mei 2011 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris en kan dus in zijn hoger beroep worden ontvangen.
Overwegingen van de officier van justitie:
De officier van justitie heeft in de appelschriftuur en ter terechtzitting - kort samengevat – aangevoerd:
Het gaat in deze zaak om zeer ernstige feiten waarvan het onderzoek nog niet is afgerond. In het kader van de waarheidsvinding hebben beide verdachten in deze zaak beperkingen opgelegd gekregen, teneinde collusie te voorkomen. Het onderzoeksteam is bezig met verder onderzoek om een derde verdachte in deze zaak te kunnen aanhouden. Het is daarom van belang dat de beperkingen voor verdachte gehandhaafd blijven. Nu verdachte is geschorst kan hij niet meer aan beperkingen worden onderworpen.
Daarnaast heeft de rechter-commissaris, alvorens in te gaan op het schorsingsverzoek van de raadsman van verdachte, het openbaar ministerie niet in de gelegenheid gesteld diens visie kenbaar te maken. Daarmee is het fundamentele recht van hoor en wederhoor geschonden.
Overwegingen van de raadsman:
De raadsman heeft ter terechtzitting – kort samengevat – aangevoerd:
De rechter-commissaris heeft gezien de jurisprudentie (LJN BJ 3346) en artikel 5, lid 1a EVRM de juiste beslissing genomen. Het eventuele collusiegevaar kan worden ondervangen door de schorsingsvoorwaarden te wijzigen.
De officier van justitie heeft, net als de raadsman, de gelegenheid gehad om tijdens de behandeling van de vordering inbewaringstelling alwaar het schorsingsverzoek gedaan is, aanwezig te zijn. Dat het openbaar ministerie er voor kiest dit niet te doen, kan niet worden gezien als het schenden van het fundamentele recht van hoor en wederhoor.
De overwegingen van de rechtbank
De schending van het recht van hoor en wederhoor
Namens de rechter-commissaris zijn de officier van justitie, de verdachte en diens raadsman in kennis gesteld van het moment waarop de vordering van de officier van justitie tot het in bewaring stellen van verdachte zou worden behandeld. De officier van justitie is dus in de gelegenheid gesteld bij deze behandeling aanwezig te zijn maar heeft er kennelijk voor gekozen niet te verschijnen.
Vervolgens is bij gelegenheid van die behandeling namens verdachte het verzoek gedaan de bewaring, als die zou worden verleend, te schorsen in verband met het verder ondergaan van een vrijheidsstraf. De rechter-commissaris is na het verlenen van de bewaring inderdaad tot schorsing daarvan overgegaan. Anders dan de officier van justitie in appel heeft betoogd bestaat er in dat geval niet de verplichting om alvorens tot de schorsing over te gaan alsnog de officier van justitie te horen. De officier van justitie heeft er immers voor gekozen om niet bij de behandeling aanwezig te zijn en daarmee ook haar recht op wederhoor prijsgegeven. Dat klemt temeer omdat een verzoek tot schorsing van de bewaring niet een dergelijk zeldzaam verzoek is dat de officier van justitie dat in het geheel niet had hoeven te verwachten bij het nemen van haar beslissing om niet bij het verhoor van verdachte door de rechter-commissaris aanwezig te zijn.
Het vorenstaande zou anders kunnen zijn indien er een bestendig gebruik zou bestaan om in dergelijke gevallen toch nog eerst de officier van justitie om een standpunt te vragen. Het is de rechtbank echter gebleken dat van een dergelijk bestendig gebruik geen sprake is.
De rechtbank is daarom van oordeel dat er van schending van het recht van hoor en wederhoor geen sprake is.
De beslissing tot schorsing van de bewaring
Ten tijde van zijn aanhouding door de politie in de onderhavige zaak bevond verdachte zich in detentie voor het ondergaan van een straf in een eerdere zaak. Door zijn aanhouding in deze nieuwe zaak is de tenuitvoerlegging van de straf in die eerdere zaak onderbroken. Mocht verdachte in de nieuwe zaak niet worden veroordeeld, dan zal de tijd die verdachte in detentie in deze nieuwe zaak heeft doorgebracht, niet in mindering kunnen strekken op de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in de eerdere zaak. Verdachte heeft dus zeker een persoonlijk belang bij voortzetting van de tenuitvoerlegging van de straf in die eerdere zaak.
Anderzijds is er echter het strafvorderlijk belang. De nieuwe zaak betreft een zeer ernstige strafzaak waarbij er ernstige bezwaren zijn dat verdachte daarbij betrokken is. Verdachte zwijgt en er zijn naar alle waarschijnlijkheid nog andere betrokkenen, die nog op vrije voeten zijn. Onder die omstandigheden kan het in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk zijn dat verdachte geen contact mag hebben met de buitenwereld, zoals de officier van justitie ook heeft betoogd.
De rechtbank onderschrijft dit door de officier van justitie aangevoerde belang en vindt dit ook zwaarder wegen dan het belang van verdachte bij continuering van de tenuitvoerlegging van de hem eerder opgelegde detentie. De alternatieven die namens verdachte zijn aangevoerd, zoals een in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis op te leggen verbod om te bellen en om bezoek te ontvangen, geven naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende garantie dat verdachte geen contact zal krijgen met de buitenwereld.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het appel van de officier van justitie moet worden toegewezen en de schorsing van de bewaring dient te worden opgeheven.
Het recht:
Gelet op de desbetreffende wetsartikelen;
De beschikking:
Verklaart het hoger beroep gegrond en heft op de schorsing van de bewaring.
Deze beschikking is aldus gegeven op 13 mei 2011,
door de raadkamer van de rechtbank Maastricht, samengesteld uit
mrs. J.H. Klifman, voorzitter,
R.A.J. van Leeuwen, rechter
M.C.A.E. van Binnebeke, rechter
in tegenwoordigheid van E.H.M. Bisscheroux-Heijnens griffier.
De officier van justitie brengt deze beschikking ter kennisname aan de verdachte en gelast de
tenuitvoerlegging daarvan.
Maastricht, 13 mei 2011,
De officier van justitie