ECLI:NL:RBMAA:2011:BR3552

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
372444 CV EXPL 10-1375
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaat in persoon versus rechtspersoon bij uitvoering van juridische werkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 6 april 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een deurwaarderskantoor, dat optreedt als eiser, en een advocaat die handelt onder de naam van een besloten vennootschap, die als gedaagde is aangemerkt. De eiser heeft de gedaagde aangesproken voor kosten die voortvloeien uit een schriftelijke executieopdracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser had moeten weten dat de gedaagde als rechtspersoon opereerde, ondanks dat het briefpapier van het advocatenkantoor geen expliciete vermelding van de besloten vennootschap bevatte. De rechtbank overweegt dat de gegevens van de gedaagde eenvoudig te traceren waren via de Kamer van Koophandel, en dat de eiser als professionele partij verantwoordelijk is voor het verifiëren van de identiteit van haar contractspartner.

De eiser had aanvankelijk een vordering ingesteld tot betaling van € 395,66, vermeerderd met rente en kosten. Tijdens de procedure heeft de eiser haar vordering verminderd tot € 382,43. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat zij een overeenkomst had gesloten met de gedaagde als natuurlijke persoon, en dat de gedaagde in werkelijkheid handelde namens de besloten vennootschap. De rechtbank heeft de vordering van de eiser integraal afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 120,00 aan salaris voor de gemachtigde van de gedaagde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook opgemerkt dat de gedragsregels voor advocaten niet in de discussie zijn betrokken, maar dat deze regels mogelijk invloed hadden kunnen hebben op de verplichtingen van de advocaat. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het aangaan van contracten en de noodzaak voor partijen om zich te vergewissen van de juridische status van hun tegenpartij.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
Zaaknummer 372444 CV EXPL 10-1375
Vonnis van 6 april 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiser],
gevestigd en kantoorhoudend te [plaats sub 1],
verder ook te noemen: [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: J.M.H. Beurskens, deurwaarder te Maastricht
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [besloten vennootschap] ,
gevestigd en praktijkdoend te [plaats sub 2],
verder ook te noemen: [gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A.J.J. Kreutzkamp, advocaat te Valkenburg aan de Geul.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[eiser] heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 10 maart 2010 in rechte betrokken ter zake van een vordering als (summier) omschreven in het exploot van dagvaarding. Weliswaar zijn met het exploot diverse ongenummerde en slecht gefotokopieerde producties betekend, doch deze zijn in het exploot zelf nagenoeg niet toegelicht of beschreven.
[gedaagde] heeft - na bij herhaling gevraagd en verkregen uitstel - schriftelijk geantwoord en hij heeft daarbij uitdrukkelijk verwezen naar vijf overgelegde producties (stempel: ‘produkties’).
Vervolgens hebben partijen voor repliek respectievelijk dupliek geconcludeerd.
[eiser] heeft in voortgezet debat haar vordering nog verminderd met een post vervallen rente met het motief dat [gedaagde] daar ‘blijkbaar’ meer wakker van ‘legt’ dan [eiser].
Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader op vandaag gesteld is.
MOTIVERING
a. het geschil
[eiser] vorderde aanvankelijk de veroordeling van [gedaagde] in persoon - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 395,66, ‘vermeerderd met de rente en kosten als volgens de wet, daaronder begrepen een bedrag voor salaris en verschotten van eiseresse’s gemachtigde’. Bij repliek heeft [eiser] haar vordering met een rentepost van € 13,23 verminderd, zodat volgens haar te betalen resteert een bedrag van € 382,43, samengesteld uit een hoofdsom van € 330,82 en een post ‘incassokosten’ van € 51,61.
Zij baseert haar vorderingen op een of meer in de periode april 2006 tot en met oktober 2007 aan haar verstrekte opdrachten tot het voor rekening van [gedaagde] verrichten van ‘diverse juridische werkzaamheden’, welke ‘overeenkomst’ aangegaan is ‘onder de bij eiseres geldende, gedaagde bindende en ten deze toepasselijke voorwaarden’. [gedaagde] heeft volgens haar in weerwil van herhaalde aanmaning niet betaald, zodat zij in ieder geval naast de hoofdsom op vergoeding van buitengerechtelijke kosten aanspraak meent te kunnen maken.
[eiser] weerspreekt het tegen de vordering ingebrachte verweer en houdt vol te hebben gecontracteerd ‘met gedaagde als natuurlijke persoon’ en niet met de besloten vennootschap, die op het briefpapier van het advocatenkantoor geen vermelding heeft gekregen (net zo min als daarop een inschrijving bij de Kamer van Koophandel vermeld is). Nader verklaart zij bij repliek dat onder ‘juridische werkzaamheden’ zowel ambtshandelingen als ‘overige werkzaamheden’ (in het exploot: ‘de door haar verrichtte werkzaamheden’) begrepen moeten worden en gaat zij ook nog in op kwesties als de toevoeging, (door)berekening van kosten en berekende tarieven.
Het primaire verweer is fundamenteel en gericht tegen de wijze waarop [eiser] meent rechten ter zake van een overeenkomst van opdracht geldend te moeten maken. Niet de advocaat [gedaagde] in persoon, doch de besloten vennootschap [besloten vennootschap] moet geacht worden op 7 april 2006 (datum schriftelijke opdracht [gedaagde] op briefpapier advocatenkantoor) of op 10 april 2006 (datum schriftelijke bevestiging aan ‘[besloten vennootschap]) in contractuele relatie getreden te zijn met [eiser] ter zake van betekening en (‘zo nodig’) tenuitvoerlegging van een vonnis van 30 maart 2006. In de brief van 7 april 2006 zijn de gegevens betreffende een verleende toevoeging vermeld en de toevoeging is als bijlage meegezonden. Bij antwoord wordt uitdrukkelijk ontkend en bestreden dat de opdracht (tevens) het verrichten van ‘diverse juridische werkzaamheden’ betrof, waaromtrent de briefwisseling ook niets vermeldt. Die betwisting moet als subsidiair verweer aangemerkt worden, namelijk voor het geval [gedaagde] wel in persoon tot nakoming van de overeenkomst aan te spreken is. Nadere afspraken dienaangaande zijn niet gemaakt, terwijl zulk extra werk ook niet door de toevoeging gedekt wordt en dus ook om die reden een aanvullende afspraak vergde. Ook buiten rechte is dit bij herhaling pertinent onder de aandacht van [eiser] gebracht en toen is eveneens op een specificatie van de declaratie per kostenpost aangedrongen, onder het verschaffen van informatie over uurtarief en dergelijke. De door [eiser] beweerdelijk buiten rechte verrichte werkzaamheden om tot incasso van de vordering op ‘[gedaagde]’ te geraken, dienen volledig aangemerkt te worden als te zijn uitgeoefend ter instructie van de zaak en ter voorbereiding van de procedure, zodat zij niet voor vergoeding in aanmerking komen. Een post ‘BTW’ (bedoeld zal zijn: btw) komt niet aan bod omdat [eiser] btw in verrekening kan brengen.
In voortgezet debat volhardt [gedaagde] pertinent bij alle verweren.
b. de beoordeling
Daargelaten het - ook grammaticaal en qua spelling - uiterst gebrekkig vormgegeven exploot van dagvaarding, dat hoogstens marginaal tegemoetkomt aan de eisen van de artikelen 21, 85 en 111 Rv., faalt [eiser] in het verantwoorden van haar keuze voor de natuurlijke persoon [gedaagde] als in rechte te dagen contractspartij. Uit alles blijkt immers dat de rechtspersoon onder wier paraplu [gedaagde] kennelijk en kenbaar zijn professionele taken en werkzaamheden als advocaat vervult en waarin hij zijn professionele financiële belangen ondergebracht heeft, de beoogde contractspartner voor [eiser] geweest is. Te beginnen met de op 7 april 2006 schriftelijk verstrekte opdracht op het briefpapier van het advocatenkantoor “[besloten vennootschap]”, gevolgd door een op 10 april 2006 door [eiser] aan “[besloten vennootschap]” te [plaats sub 2] gezonden acceptatie, heeft alle correspondentie zich tussen deze twee kantoren voltrokken onder vermelding van daarop betrekking hebbende zakelijke kwalificaties. [eiser] mag dan gelijk hebben als zij tegenwerpt dat het briefpapier van het advocatenkantoor de aanduiding besloten vennootschap noch het KvK-nummer vermeldt, maar ongeacht de vraag of het een dan wel het ander een economisch delict zou kunnen opleveren, telt wel dat [eiser] als professional geacht wordt te weten dat op één kantoor samenwerkende advocaten gemeenlijk als maatschap dan wel als besloten vennootschap aan het handelsverkeer deelnemen. Simpele navraag bij [gedaagde] of bij de KvK had haar dus uit een eventuele droom kunnen helpen. In ieder geval op het moment dat tot dagvaarden besloten werd, had [eiser] zich er om redenen van zorgvuldigheid van moeten overtuigen of zij zich terecht op het standpunt stelde dat [gedaagde] de bedoeling had hier in persoon te handelen, dus buiten zijn kantoor en vennootschappelijke activiteiten om. Het feit dat aan een advocaat in persoon een toevoeging verstrekt wordt, doet er niets aan af dat het resultaat van diens werkzaamheden ook in geval van een toevoeging in de vennootschap ingebracht wordt en ook dat hoort [eiser] te weten. Om haar woorden in de conclusie van repliek over te nemen: zij ‘is blijkbaar de weg een beetje kwijt’ (waarbij [eiser] overigens niet op zichzelf doelde, doch met de vinger in de richting van [gedaagde] wees).
De voorgaande overweging resulteert erin dat de vordering van [eiser] op [gedaagde] geen doel kan treffen en dat die integraal afgewezen moet worden, met verwijzing van [eiser] in de proceskosten. Daarom hoeft over de nevenvordering (sinds de curieus gemotiveerde eisvermindering is er immers nog maar van één tot de datum van dagvaarding in aanmerking te nemen extra vordering sprake) niet meer afzonderlijk beslist te worden.
Toch zij ten overvloede gememoreerd dat [eiser] ook ten aanzien van de meegevorderde vergoeding van incassokosten bepaald niet uitmunt in het verschaffen van een dragende en op de feitelijke situatie toegespitste motivering (de ‘jijbak’ in de richting van [gedaagde] zoals die op de laatste bladzijde van de repliek voorkomt, mogelijk daargelaten).
Tevens houdt deze beslissing in dat [eiser] als in het ongelijk gestelde partij ten volle de proceskosten zal hebben te dragen. Die worden aan de zijde van [gedaagde] bepaald op een bedrag van € 120,00 aan salaris gemachtigde.
BESLISSING
De vordering(en) wordt (worden) integraal afgewezen.
[eiser] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot de datum van dit vonnis gesteld op een bedrag van € 120,00 aan salaris gemachtigde.
Het vonnis wordt voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht,
en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.