ECLI:NL:RBMAA:2011:BT7527

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
13 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700300-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht in Maastricht

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 13 oktober 2011, stond de verdachte terecht voor poging tot moord en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte had op 15 juni 2011 met een vuurwapen op het slaapkamerraam van de woning van zijn (ex-)vrouw geschoten, terwijl zij en haar kinderen zich in de woning bevonden. De rechtbank onderzocht of er sprake was van een aanmerkelijke kans dat de slachtoffers door de schoten geraakt konden worden. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de slachtoffers zich op het moment van de schoten in de slaapkamer bevonden, waardoor de verdachte voor het onderdeel poging tot moord werd vrijgesproken. Echter, de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht werd wel bewezen geacht, gezien de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van de (ex-)vrouw. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een ernstige bedreiging, wat leidde tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van de bedreiging en de impact op de slachtoffers, en dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700300-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 oktober 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
thans gedetineerd in [detentie gegevens verdachte].
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 september 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft geprobeerd [slachtoffer] en/of een of meer van haar kinderen met voorbedachten rade te doden door met een vuurwapen op de woning van [slachtoffer] te schieten;
Feit 2: [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde acht zij bewezen dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer] en haar kinderen te vermoorden. Verdachte heeft volgens de officier van justitie tijd gehad om over zijn daad na te denken, omdat hij vanuit [plaats] naar [plaats] is gereden. Daar is hij voor de woning van [slachtoffer] gestopt en heeft hij op het slaapkamerraam op de eerste verdieping van de woning geschoten. Eerder die avond had verdachte hiermee al gedreigd.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij uitgaat van hetgeen aangeefster in haar aangifte heeft verklaard. Uit die aangifte blijkt dat verdachte meerdere schoten heeft gelost, waarvan één schot toen aangeefster zich in de slaapkamer bevond.
Ook als de rechtbank uitgaat van de situatie dat aangeefster zich op het moment van de schoten niet op de slaapkamer, maar op de badkamer bevond, kan volgens de officier van justitie tot een bewezenverklaring gekomen worden. De afstand tussen het slaapkamerraam en het badkamerraam bedraagt immers maar een halve meter en verdachte is geen geoefend schutter. Verdachte had dus best het badkamerraam kunnen raken, ook al richtte hij op het slaapkamerraam. Dat de kinderen van aangeefster zich wellicht niet meer in de slaapkamer bevonden doet ook niet ter zake, omdat verdachte dat niet kon weten. Verdachte wist wel dat de kinderen vaker bij aangeefster in bed sliepen, vooral als er “stress” was tussen hem en zijn ex-echtgenote, zoals nu ook het geval was.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 geconcludeerd tot vrijspraak. Primair heeft hij daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet had op de dood van [slachtoffer] en haar kinderen, ook niet in voorwaardelijke zin. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad valt volgens hem af te leiden dat er slechts sprake kan zijn van een aanmerkelijke kans om door een schot getroffen te worden, wanneer uit de bewijsmiddelen volgt dat de betreffende persoon zich ten tijde van het schot in de schotbaan bevond. Diezelfde lijn wordt gevolgd in een arrest van het Gerechtshof Leeuwarden.
De raadsman is van mening dat er van uitgegaan moet worden dat er twee schoten zijn gelost. Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt duidelijk dat de kinderen op het moment dat die twee schoten gelost werden niet meer in de slaapkamer aanwezig waren. Anders dan de officier van justitie is de raadsman van mening dat uit het dossier blijkt dat ook [slachtoffer] op dat moment niet in de slaapkamer aanwezig was. Uit de 112-melding die aangeefster deed, blijkt immers dat verdachte alweer met zijn auto vertrokken was toen aangeefster na het schieten de slaapkamer opliep. Verder heeft [slachtoffer] ter terechtzitting verklaard dat zij niet heeft gezien dat het gat in het rolgordijn voor het slaapkamerraam ontstond. Zij heeft enkel gezien dat er een gat in zat. Nu zij het moment waarop het gat ontstond niet heeft gezien, kan uit haar verklaring dat ze een gat zag niet afgeleid worden dat zij op het moment van het schot op de slaapkamer was. Volgens de raadsman is er bovendien geen bewijs dat er nog een derde keer door verdachte is geschoten en al helemaal niet dat [slachtoffer] zich op het moment van dit derde schot wel in de slaapkamer bevond.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er geen reële mogelijkheid was dat verdachte [slachtoffer] of haar kinderen zou raken. Een kogel is in het raamkozijn blijven steken en het doorschot is hoog in het raam gesitueerd, waardoor het onwaarschijnlijk is dat een in de slaapkamer aanwezige persoon rechtstreeks zou worden geraakt. Met een ricochet heeft verdachte geen rekening gehouden, waardoor er niet gesproken kan worden van aanvaarding van een aanmerkelijke kans.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman naar voren gebracht dat het schieten op de woning is te zien als een bedreiging.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
In de nacht van 15 juni 2011 heeft er een schietincident plaatsgevonden aan de [M.weg] te Maastricht. Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte op haar woning heeft geschoten. De politie heeft vastgesteld dat in het slaapkamerraam op de eerste verdieping van de woning een gat zat en dat het kozijn van het raam op een andere plaats beschadigd was. Deze beschadigingen leken op inschotsporen. In de slaapkamer van de woning werd een vervormde kogelpunt aangetroffen.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op het slaapkamerraam van de woning van [slachtoffer] heeft geschoten. Hij heeft verklaard twee keer te hebben geschoten en hierbij bewust op het slaapkamerraam te hebben gericht, omdat hij [slachtoffer] achter het badkamerraam zag staan en hij haar niet wilde raken, maar enkel bang wilde maken.
Naar aanleiding van het primaire verweer van de raadsman overweegt de rechtbank als volgt.
In de door de raadsman aangehaalde uitspraken heeft de Hoge Raad geoordeeld dat in die betreffende zaken niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kon volgen dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door een schot lichamelijk letsel zou oplopen. Uit de bewijsmiddelen kon immers niet zonder meer worden afgeleid dat het slachtoffer zich ten tijde van het schot in de kamer bevond waarop geschoten werd. Hoe er sprake zou kunnen zijn van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door het schot getroffen zou kunnen worden, terwijl hij zich buiten de kamer bevond waarop geschoten werd, bleek evenmin uit de bewijsmiddelen.
In de onderhavige zaak ziet de rechtbank geen bewijs dat verdachte willens en wetens zijn (ex-)vrouw en kinderen dood wilde schieten. Hierdoor ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of er in casu een aanmerkelijke kans heeft bestaan dat aangeefster en haar kinderen dodelijk getroffen zouden worden. Gelet op bovenstaande jurisprudentie ziet de rechtbank zich meer concreet gesteld voor de vraag of op basis van het dossier kan worden vastgesteld of aangeefster en de kinderen zich op het moment toen verdachte de schoten loste daadwerkelijk in de slaapkamer bevonden.
Aangeefster [slachtoffer] is meerdere malen over het incident gehoord. De eerste keer heeft zij vlak na het incident – nog in de nacht van 15 juni 2011 – in haar woning een verklaring afgelegd tegenover de politieambtenaren die ter plaatse waren gekomen. In deze verklaring valt te lezen dat zij, toen zij verdachte buiten zag staan, de kinderen van haar slaapkamer heeft weggetrokken en zelf naar de badkamer is gegaan. Ze keek door het badkamerraam en zag dat verdachte op het slaapkamerraam richtte. Zij hoorde twee luide knallen en glasgerinkel.
Later die dag heeft [slachtoffer] op het politiebureau voor de tweede keer hierover verklaard, toen zij aangifte deed van poging moord/doodslag. In deze aangifte heeft zij verklaard dat zij zag dat verdachte met een pistool in zijn handen richtte op de bovenverdieping van de woning, waarop zij de kinderen van de slaapkamer naar de gang duwde. Vlak nadat de kinderen van de slaapkamer af waren, hoorde zij enkele harde knallen. Aangeefster heeft verder verklaard dat zij daarna terug naar de slaapkamer is gegaan om haar telefoon te pakken. Toen zij in de slaapkamer was, hoorde ze weer een harde knal en zij zag dat er een gat in het rolgordijn zat. Zij heeft verklaard dat er op dat moment van buiten naar binnen werd geschoten. Zij hoorde schieten en een raam kapot gaan.
De rechtbank constateert dat [slachtoffer] wisselend heeft verklaard over waar zij zich precies bevond tijdens de schietpartij. Over de kinderen heeft zij wel consistent verklaard, namelijk dat haar kinderen op het moment van schieten niet in de slaapkamer aanwezig waren.
Nu de rechtbank geen verdere informatie heeft over de mogelijkheid dat de kinderen, ondanks dat zij zich niet in de slaapkamer bevonden, door een kogel geraakt zouden kunnen worden, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat er een aanmerkelijke kans hiertoe bestond.
Rest de vraag of aangeefster zelf tijdens het schieten wel of niet in de slaapkamer aanwezig was.
Aangeefster is ter terechtzitting uitvoerig gehoord over de plek waar zij zich ten tijde van de schoten bevond. Zij heeft verklaard dat de tweede verklaring die zij op de dag van de schietpartij heeft afgelegd op dit onderdeel onjuist is. Door alle commotie heeft zij zich vergist. Toen verdachte schoot was zij op de badkamer. Zij heeft ook aangegeven dat de relatie met verdachte inmiddels is hersteld.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat zij weliswaar geen concrete aanwijzingen hiervoor heeft, maar ook niet kan uitsluiten, dat de door aangeefster ter zitting afgelegde verklaring in belangrijke mate is ingegeven door de wens haar partner een lange gevangenisstraf te besparen. Deze verklaring laat de rechtbank daarom bij de beoordeling van het bewijs buiten beschouwing.
Aangeefster [slachtoffer] heeft op de dag van het schietincident twee verklaringen afgelegd. In de eerste verklaring, direct na het schieten, zegt zij dat ze in de badkamer was op het moment dat verdachte op het slaapkamerraam schoot. In haar aangifte zegt zij dat ze een schot hoorde en een raam kapot hoorde gaan toen zij zich in de slaapkamer bevond. Beide verklaringen zijn kort na het schietincident afgelegd op een moment dat aangeefster – getuige meerdere uitingen aan zijn adres – zeer boos was op verdachte. Uit de transcriptie van de melding die aangeefster via het alarmnummer 112 deed blijkt verder dat zij zeer opgewonden was. De rechtbank kan zich goed voorstellen dat die gemoedstoestand ook later in de dag nog aanwezig was toen zij haar aangifte deed. Dat onder die omstandigheden een verklaring wordt afgelegd die niet geheel strookt met de feitelijke gang van zaken kan de rechtbank zich eveneens goed voorstellen. Blijft de vraag welke van de twee afgelegde verklaringen niet geheel juist is.
Na ampel beraad is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat zij dat op grond van dit dossier niet kan vaststellen. Er blijft dus twijfel bestaan over de plek waar aangeefster zich bevond ten tijde van het schieten door verdachte. Die twijfel, die niet weggenomen kan worden, maakt dat de rechtbank in het voordeel van verdachte dient te beslissen.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde, omdat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] (of haar kinderen) door de schoten geraakt zou(den) worden.
Feit 2
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- de aangifte van [slachtoffer].
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 14 juni 2011 tot en met 15 juni 2011 in de gemeente Maastricht [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte meermalen opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer] gezegd dat – zakelijk weergegeven – hij, verdachte, die [slachtoffer] kapot zou schieten en dat hij verdachte met een vuurwapen op de woning van [slachtoffer] voornoemd geschoten heeft.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van het voorarrest.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 tot vrijspraak geconcludeerd. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstige bedreiging van zijn (ex-)vrouw [slachtoffer]. Niet alleen heeft hij [slachtoffer] verbaal bedreigd door tegen haar te zeggen dat hij haar kapot zou schieten, maar vervolgens heeft hij dit dreigement kracht bijgezet door in het holst van de nacht ook daadwerkelijk een aantal kogels af te vuren op het slaapkamerraam (op de bovenverdieping) van de woning van [slachtoffer]. In deze woning waren op dat moment [slachtoffer] en haar vier jonge kinderen aanwezig. Het is voor te stellen dat zowel [slachtoffer] als haar kinderen hebben gevreesd voor hun leven en in een zeer beangstigende situatie hebben verkeerd. Dat de gevolgen beperkt zijn gebleven tot materiële schade is niet aan verdachte te danken.
Het feit heeft zich bovendien op straat voorgedaan, waardoor ook omwonenden met het incident zijn geconfronteerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat een feit als het onderhavige leidt tot gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte, blijkens zijn strafblad, reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw zijn toevlucht te nemen tot ernstige bedreigingen.
Alles overwegende vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, een passende straf. Deze straf doet recht aan de ernst van het feit en draagt er hopelijk toe bij verdachte te laten inzien dat zijn gedrag volstrekt onacceptabel is.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zes maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht hierop in mindering wordt gebracht;
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. J.S. Holthuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 oktober 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 juni 2011 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] en/of een of meer van haar kinderen van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, naar de woning van die [slachtoffer] (en haar kinderen) is gegaan en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/richting het slaapkamerraam van die [slachtoffer], in elk geval op/richting (een raam van) die woning, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 14 juni 2011 tot en met 15 juni 2011 in de gemeente Maastricht [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer] gezegd dat -zakelijk weergegeven- hij, verdachte, die [slachtoffer] kapot zou schieten en/of dat hij verdachte met een vuurwapen op de woning van [slachtoffer] voornoemd geschoten heeft.