ECLI:NL:RBMAA:2011:BW6718

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
5 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
437301 AZ VERZ 11-149
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbindingsverzoek arbeidsovereenkomst afgewezen wegens gebrek aan bewijs van verstoorde arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 5 september 2011 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van de besloten vennootschap Ad Hoc Beheer B.V. tegen haar werknemer, hierna aangeduid als [verwerende partij]. Ad Hoc verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van gewichtige redenen, stellende dat het vertrouwen tussen partijen was verdwenen door de gedragingen van [verwerende partij] tijdens zijn re-integratie na een knieblessure. De kantonrechter heeft de zaak behandeld op de zitting van 18 augustus 2011, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Ad Hoc stelde dat [verwerende partij] niet voldoende meewerkte aan zijn re-integratie en dat zijn houding en gedrag een vruchtbare samenwerking onmogelijk maakten. [verwerende partij] daarentegen betwistte deze claims en stelde dat hij zich altijd heeft ingezet voor zijn werk en dat de beschuldigingen ongegrond waren.

De kantonrechter oordeelde dat Ad Hoc haar stellingen niet had onderbouwd met voldoende bewijs. Er was geen deskundigenoordeel van het UWV aangevraagd om te bevestigen dat [verwerende partij] niet aan zijn re-integratieverplichtingen voldeed. Bovendien had Ad Hoc nagelaten om functioneringsgesprekken te voeren en deze vast te leggen, wat essentieel was voor het verbeteren van de situatie. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie die een ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigde. De kantonrechter wees het verzoek van Ad Hoc af en veroordeelde haar tot betaling van de proceskosten aan [verwerende partij].

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 437301 AZ VERZ 11-149
beschikking van 5 september 2011
in de zaak
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AD HOC BEHEER B.V.,
statutair gevestigd te Den Haag en kantoorhoudend te 6221 CV Maastricht, Wyckergrachtstraat 25-27,
verzoekende partij,
verder te noemen:‘Ad Hoc’,
gemachtigde: mr. P.F. van den Brink, advocaat te Dordrecht,
tegen
[verwerende partij],
wonend te [adres],
verwerende partij,
verder te noemen: ‘[verwerende partij]’,
gemachtigde: mr. F.H.I. Hundscheid, advocaat te Sittard, gemeente Sittard-Geleen.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op 18 juli 2011 is ter griffie ingekomen een verzoekschrift met vier (deels meervoudige) bijlagen van Ad Hoc strekkende tot ontbinding wegens gewichtige redenen van de tussen haar als werkgeefster en [verwerende partij] als werknemer bestaande arbeidsovereenkomst.
Op vrijdag 12 augustus 2011 per telefax en op maandag 15 augustus 2011 per brief is ter griffie ingekomen een verweerschrift van [verwerende partij] met vijf (deels meervoudige) bijlagen.
Bij faxbericht van 17 augustus 2011 heeft Ad Hoc nog zeven bijlagen in het geding gebracht.
Partijen zijn gehoord ter terechtzitting van 18 augustus 2011. Ad Hoc is aldaar verschenen bij haar directeur [directeur] en haar regiomanager [regiomanager] alsmede bij haar gemachtigde mr. P.F. van den Brink. [verwerende partij] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. F.H.I. Hundscheid.
Van hetgeen ter gelegenheid van deze mondelinge behandeling is verklaard, heeft de griffier schriftelijk aantekening gehouden.
(De gemachtigde van) Ad Hoc heeft een pleitnota (“pleitaantekeningen”) overgelegd.
MOTIVERING
[verwerende partij], geboren op [1975], is vanaf 16 juli 2007 krachtens arbeidsovereenkomst bij Ad Hoc in dienst, in de functie van “Medewerker Controlle (Controle) en facilitaire zaken” tegen een loon van € 1.900,00 per maand (gebaseerd op een 40-urige werkweek) exclusief 8% vakantiebijslag. [verwerende partij] werkt op dit moment 32 uur per week.
Ad Hoc heeft zich tot de kantonrechter gewend met het verzoek de tussen haar en [verwerende partij] bestaande arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn te ontbinden op grond van gewichtige redenen, bestaande in een verandering in de omstandigheden welke van dien aard is, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen, volgens haar zonder toekenning van een vergoeding.
Ad Hoc is de mening toegedaan, althans zo vat de kantonrechter dit zakelijk samen, dat het noodzakelijke vertrouwen tussen werknemer en werkgeefster geheel is komen te ontvallen door met name de gedragingen van [verwerende partij] ten opzichte van Ad Hoc en haar werknemers gedurende zijn re-integratieproces.
Door de “gedragingen” van [verwerende partij] is een toekomstige vruchtbare samenwerking naar het oordeel van Ad Hoc blijvend onmogelijk geworden.
[verwerende partij] heeft verweer gevoerd. [verwerende partij] is van mening dat een vruchtbare samenwerking nog steeds mogelijk is. Hij is ervan overtuigd dat hij binnen de organisatie van Ad Hoc kan blijven functioneren.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [verwerende partij] op 16 juli 2007 bij Ad Hoc in dienst getreden is en dat hij zijn functie van medewerker controle en facilitaire zaken tot februari 2010 naar behoren uitgeoefend heeft. Het tegendeel is door Ad Hoc niet gesteld en de kantonrechter is ook niet van een dergelijk tegendeel gebleken.
Ook zijn partijen het erover eens dat [verwerende partij] zich in zijn functie diende bezig te houden met onder meer de controle van panden die Ad Hoc in beheer heeft. Tevens werd van [verwerende partij] verwacht dat hij ook in bredere zin het beheer van de panden begeleidde en waar nodig zorgde dat reparaties verricht werden.
Ad Hoc heeft ter adstructie van haar verzoek gesteld dat vanaf het moment dat [verwerende partij] in februari 2010 tijdens zijn wintersportvakantie bij een skiongeval een ernstige knieblessure opgelopen had, er problemen ontstaan zijn met zijn “werkhouding”.
[verwerende partij] toonde met name geen initiatief in het re-integratieproces. [verwerende partij] leek weinig zin te hebben in het aanpakken van “diverse klussen” en hij gaf ook in algemene zin steeds de indruk niet serieus te werken aan zijn re-integratie.
De aandacht van [verwerende partij] leek de eerste maanden van 2011 ook “steeds meer” gericht op zijn oorspronkelijke beroep als automonteur.
Vanaf het moment dat hij weer 100% arbeidsgeschikt verklaard was, bleven de problemen omtrent motivatie duidelijk zichtbaar. [verwerende partij] ging “steeds meer” privételefoontjes voeren tijdens werktijd, verzuimde regelmatig in verband met bezoek aan de fysiotherapeut terwijl soms “bleek” dat hij dan aan auto’s sleutelde. Maar ook daarnaast “bleek” hij gedurende werktijd met auto’s bezig, liet hij zich “steeds negatiever” uit over de organisatie van Ad Hoc en was hij “steeds minder” gemotiveerd.
Daar kwam volgens Ad Hoc nog eens bij dat er een ernstig verstoorde relatie tussen hem en “al zijn collega’s” ontstond.
Collega’s gingen zich “steeds sterker” storen aan de (ongemotiveerde) houding van [verwerende partij] die het ook nog een bestond “seksistische opmerkingen” te maken naar collega’s die dat niet apprecieerden. “Steeds minder” bezocht hij de teammeetings, terwijl hij daar wel werd verwacht. Hij beschuldigde zijn leidinggevende volledig ongegrond van diefstal, maakte cynische opmerkingen en deelde “op een ongehoorde wijze” met een vrouwelijke collega zijn interesse voor “Braziliaanse dames”.
Door zijn handelwijze raakte [verwerende partij] door eigen toedoen “volledig geïsoleerd” en was hij mede daardoor onmogelijk in staat om voor Ad Hoc nog te brengen wat zij van hem kon en mocht verwachten. Diverse gesprekken met zijn direct leidinggevende, regiomanager, manager operations en de HR-manager hebben “geen enkele verbetering” tot resultaat gehad. Bovendien toonde [verwerende partij] ook “geen enkele behoefte” om tot verbetering van de situatie te komen waardoor uiteindelijk ook beëindiging van de arbeidsovereenkomst ter sprake kwam.
[verwerende partij] daarentegen stelt dat hij zich vanaf het moment dat hij in dienst getreden is, volledig ingezet heeft en zijn taken met enthousiasme en nauwkeurigheid vervuld heeft. Het is voor hem dan ook een raadsel wat Ad Hoc thans allemaal aanvoert, waarbij de opmerking geplaatst moet worden dat Ad Hoc haar stellingen op geen enkele wijze adstrueert met enige vorm van bewijs en/of concrete (gepreciseerde) voorbeelden.
[verwerende partij] erkent gedurende het re-integratieproject niet direct op zijn persoonlijke kwaliteiten afgestemde aangepaste werkzaamheden te hebben moeten uitvoeren omdat zijn gezondheidstoestand dit noodzakelijk maakte. Hoewel hij na verloop van tijd weer in staat was om zijn eigen functie uit te oefenen, weigerde Ad Hoc hem de contractueel bedongen werkzaamheden weer te gunnen.
[verwerende partij] stelt verder dat Ad Hoc, ondanks het feit dat zij kennelijk van mening was dat hij niet (naar behoren) meewerkte aan zijn re-integratieproces, geen deskundigenoordeel van het UWV aangevraagd heeft om te laten vaststellen of hij naar behoren meewerkte aan het plan van aanpak en aldus voldeed aan zijn re-integratieverplichtingen. De bewering van Ad Hoc is dus niet door het UWV bevestigd.
Ad Hoc heeft verder geen enkel door hem ondertekend verslag overgelegd betreffende zijn functioneren.
Er hebben gedurende het re-integratieproces maar ook na zijn herstel hooguit vier korte gesprekjes plaatsgevonden waarin wel door zijn leidinggevende de opvatting verkondigd werd dat het ([verwerende partij]) zou ontbreken aan motivatie en dat hij geen interesse zou hebben, maar van die gesprekjes zijn geen verslagen opgemaakt. Bovendien heeft hij ook nooit zelf iets dergelijks verklaard of toegegeven. Verder stelt [verwerende partij] dat hij inderdaad wel eens aangesproken is op gebrekkig functioneren tijdens het re-integratieproces. Dit was echter niet vreemd omdat hij kantoorwerk moest doen dat niets met zijn bedongen arbeid te maken had en waarvoor hij opleiding en ervaring miste.
De kantonrechter moet constateren dat de stellingen van Ad Hoc op geen enkele wijze door feitenmateriaal gesteund worden en veel te globaal zijn om daaraan enig houvast te ontlenen. In de eerste plaats stelt Ad Hoc uitdrukkelijk dat [verwerende partij] niet dan wel slecht meegewerkt heeft aan zijn re-integratieproces. Hij toonde geen initiatieven, er was sprake van ongemotiveerdheid, hij liep er de kantjes van af. Bovendien hield hij zich meer en meer bezig met privéactiviteiten en stuurde hij aan op een verstoorde arbeidsrelatie tussen hem en zijn leidinggevenden en zijn collega’s.
Met [verwerende partij] is de kantonrechter van oordeel dat het op de weg had gelegen van Ad Hoc, indien zij de mening toegedaan was dat [verwerende partij] niet althans onvoldoende meewerkte aan zijn re-integratie, om aan het UWV een deskundigenoordeel te vragen teneinde vast te laten stellen of hij onvoldoende aan zijn re-integratieverplichtingen voldeed.
Het is echter zelfs uit de processtukken niet af te leiden dat de eigen bedrijfsarts die Ad Hoc voor de ziekteverzuimbegeleiding ingeschakeld heeft tot een dergelijk oordeel gekomen is, terwijl voorts evenmin vastgesteld is dat het bij de toedeling van tijdelijk kantoorwerk aan [verwerende partij] gegaan is om “passende arbeid” in de zin van artikel 7:629 lid 3 aanhef en onder c. BW en/of 7:658a BW.
Bovendien had het op de weg gelegen van Ad Hoc om met [verwerende partij] functioneringsgesprekken te voeren en deze dan ook op enige manier vast te leggen, zodat eventuele verbeterpunten en een verbeterplan zicht hadden kunnen bieden op concreet door [verwerende partij] te zetten stappen. Ad Hoc heeft zulks geheel nagelaten.
Door Ad Hoc zijn ter adstructie van haar stellingen wel nog een aantal verklaringen van leidinggevenden van [verwerende partij] overgelegd, maar deze verklaringen zijn naar het oordeel van de kantonrechter vooral opiniërend zonder voldoende blijk te geven van feiten, gedragingen of nalatigheden van [verwerende partij] die relevant zijn voor het hem aangewreven “gebrek aan motivatie”. Er worden met name allerlei suggestieve opmerkingen gemaakt die wederom niet door middel van enig document aannemelijk gemaakt worden.
Dat geldt ook voor het verzoekschrift. In het verzoekschrift wordt de (arbeids-)houding van [verwerende partij] gedefinieerd als “weerbarstig”, “geen initiatief”, “de weerzin aan de zijde van [verwerende partij] werd telkens meer voelbaar”, “de aandacht van [verwerende partij] leek etc.”. Allemaal termen die door Ad Hoc op geen enkele manier geadstrueerd worden met relevant feitenmateriaal.
Het heeft er dan ook sterk de schijn van dat hetgeen Ad Hoc dwarszit, vooral gelegen is in de wens van [verwerende partij] om na het ski-ongeval en de noodzakelijke revalidatie terug te keren in de eigen arbeid (de bedongen functie), fulltime en indien nodig voor 32 uur, terwijl Ad Hoc die arbeid bleef reserveren voor de inmiddels aangetrokken vervanger. [verwerende partij] kan echter sterkere rechten geldend maken dan die vervanger.
Gelet op hetgeen hiervoor overwogen is, is geenszins komen vast te staan dat er sprake is van een door [verwerende partij] veroorzaakte verstoring van de tussen partijen bestaande arbeidsverhouding ten gevolge waarvan een verdere vruchtbare samenwerking niet meer tot de mogelijkheden behoort. Voor de ontstane frictie zal een oplossing gevonden moeten worden.
Nu ook [verwerende partij] ter terechtzitting uitdrukkelijk verklaard heeft de arbeidsverhouding voort te willen zetten, zal de kantonrechter het verzoek van Ad Hoc afwijzen met veroordeling van haar tot betaling van de kosten van het geding.
BESLISSING
Wijst het verzoek van Ad Hoc af.
Veroordeelt Ad Hoc tot betaling van de kosten van het geding, aan de zijde van [verwerende partij] tot heden in totaal begroot op € 400,-- ter zake van salaris van de gemachtigde van [verwerende partij].
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.M.A. STAAL, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.
HP