ECLI:NL:RBMAA:2012:BV9858

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
15 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
463251 AZ VERZ 12-35
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens onwerkbare situatie en verwijtbaarheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Maastricht op 15 maart 2012 uitspraak gedaan over de ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen een verzoeker en een verweerster. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E.G.M.G. Huntjens, heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht op basis van dringende redenen, waaronder het verlaten van de werkplek door de verweerster, het meenemen van de fooienpot en het uiten van bedreigingen. De verweerster, vertegenwoordigd door mr. A. Sarkis, heeft de beschuldigingen betwist en stelde dat er sprake was van een onwerkbare situatie door het gedrag van de verzoeker en diens medewerkers.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verweerster sinds 1 oktober 2009 in dienst was als junior stylist en dat er geen schriftelijke arbeidsovereenkomst was. De verweerster heeft herhaaldelijk geklaagd over haar arbeidsomstandigheden, waaronder het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst, loonspecificaties en een deugdelijke urenadministratie. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de verzoeker onvoldoende adequaat heeft gereageerd op de klachten van de verweerster, wat heeft bijgedragen aan de onwerkbare situatie.

De rechter heeft geoordeeld dat de verwijten die aan de verweerster zijn gemaakt, minder zwaar wegen dan de verwijten die aan de verzoeker zijn gemaakt. Daarom is de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 april 2012, en is er een vergoeding van € 2.000,00 bruto toegekend aan de verweerster. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
Zaaknr: 463251 AZ VERZ 12-35
typ: RW
beschikking van 15 maart 2012
in de zaak van
[verzoeker],
wonend en zaakdoend te [woonplaats],
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: mr. E.G.M.G. Huntjens, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Roermond
tegen
[verweerster],
wonend te Kerkrade,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerster],
gemachtigde: mr. A. Sarkis, advocaat te Maastricht.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op 9 februari 2012 is een verzoekschrift (met bijlagen) van [verzoeker] ter griffie ingekomen.
Een verweerschrift (met bijlagen) van [verweerster] is op 22 februari 2012 ontvangen.
Van de zijde van [verzoeker] is op 29 februari 2012 nog een faxbericht met een aantal extra bijlagen ingezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 maart 2012. Namens [verzoeker] is als gevolmachtigde [gevolmachtigde ] verschenen, bijgestaan door mr. Huntjens. [verweerster] is verschenen, bijgestaan door mr. Sarkis. Namens [verzoeker] is een (kopie van een) uittreksel van het Handelsregister en een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden.
De kantonrechter heeft de zaak aangehouden teneinde partijen de gelegenheid te geven alsnog tot overeenstemming te komen.
Bij faxbericht van 5 maart 2012, voorzien van handtekeningen van beide gemachtigden, hebben partijen medegedeeld dat zij het er slechts over eens geworden zijn dat “voortzetting van het dienstverband niet voor mogelijk te houden valt”, zodat beschikking gevraagd is.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.
MOTIVERING
Tussen partijen staat het volgende vast.
[verweerster], geboren op [geboortedatum], is op 1 maart 2006 op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij [verzoeker] in de functie van (hair)stylist A voor 24 uur per week. Zij heeft haar werkzaamheden gewoonlijk verricht te Maastricht.
[gevolmachtigde] is, als gevolmachtigde van [verzoeker], in de dagelijkse praktijk de leidinggevende van [verweerster].
Op 3 januari 2012 heeft ’s ochtends een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerster] en [gevolmachtigde]. Dit gesprek is in ruzie ontaard. [verweerster] heeft daarna de werkplek verlaten en de inhoud van de fooienpot meegenomen. Sindsdien heeft [verweerster] niet meer voor [verzoeker] gewerkt op grond van non-actiefstelling zijdens [verzoeker].
[verzoeker] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van (primair) een dringende reden althans (subsidiair) verandering in de omstandigheden. [verzoeker] is van mening dat [verweerster] geen vergoeding naar billijkheid toekomt. [verzoeker] voert daartoe samengevat het volgende aan.
Vanaf 1 oktober 2009 bekleedt [verweerster] de functie van junior stylist B. Haar loon bedraagt thans € 967,65 bruto per maand (exclusief vakantiebijslag). De kwaliteiten van haar werkzaamheden stelt [verzoeker] niet ter discussie, wel haar houding en gedrag. Om onverklaarbare redenen is [verweerster] boos op [gevolmachtigde] of haar collega’s en zwijgt dan dagen, soms weken. Collega’s willen door het gedrag van [verweerster] niet meer met haar samenwerken. Verder hebben “vrienden” (tevens de eigen klanten) van [verweerster] een onprettige sfeer gecreëerd door in de buurt van de kapsalon te hangen. Zij misdroegen zich verder in de kapsalon en hebben door hun gedrag veroorzaakt dat klanten niet meer naar de kapsalon kwamen.
Op 31 december 2011 was [verweerster] “weer eens kwaad” en eiste een gesprek met [gevolmachtigde]. [gevolmachtigde] heeft toegezegd de daaropvolgende dinsdag met haar te praten. [verweerster] heeft toen ongevraagd de werkplek verlaten. Op 2 januari 2012 heeft [verweerster] [gevolmachtigde] gebeld en een afspraak gemaakt voor een gesprek op de daaropvolgende ochtend. Dat gesprek is ontaard in geschreeuw van de kant van [verweerster], die mondeling “haar ontslag indiende”. [gevolmachtigde] heeft een schriftelijke bevestiging daarvan opgesteld, maar [verweerster] heeft geweigerd die te ondertekenen. Zij heeft voorts geweigerd de sleutel van de zaak in te leveren, zich de inhoud van de fooienpot toegeëigend en gezegd terug te komen om de zaak “kapot te maken”. [gevolmachtigde] heeft daarop alle sloten laten vervangen, de codes van het alarm gewijzigd en de “censor” (bedoeld zal zijn: sensor) van de rolluiken vernieuwd. Bij brief van 4 januari 2012 heeft [gevolmachtigde] [verweerster] medegedeeld dat haar gedrag niet kon worden getolereerd en dat zij tot nader order “geschorst” was. Partijen hebben daarna tevergeefs getracht de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen.
[verzoeker] stelt dat het dreigement van [verweerster] en het meenemen van de fooienpot ieder voor zich en in onderlinge samenhang dringende redenen zijn die een onmiddellijke opzegging rechtvaardigen. Subsidiair is [verzoeker] van mening dat gelet op hetgeen aangevoerd is een vruchtbare samenwerking tussen partijen onmogelijk is.
[verweerster] heeft in haar verweer aanvankelijk geconcludeerd tot primair afwijzing van het verzoek en subsidiair (voor het geval het verzoek toegewezen wordt) toekenning aan haar van een vergoeding van € 12.477,43 bruto.
Gelet op de inhoud van het faxbericht van 5 maart 2012 handhaaft [verweerster] het primaire verweer niet langer. Partijen zijn het blijkens dat bericht er immers over eens dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst een illusie is.
De arbeidsovereenkomst zal, nu partijen over de noodzaak/opportuniteit van een ontbinding als zodanig niet (meer) van mening verschillen, ontbonden worden en wel per 1 april 2012.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of [verweerster] een vergoeding naar billijkheid toekomt. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
[verzoeker] doet het voorkomen alsof [verweerster] zonder aanwijsbare redenen regelmatig boos geweest is op [gevolmachtigde] en dan gedurende langere tijd niet met haar heeft willen praten.
[verweerster] stelt daar tegenover dat er wel degelijk (goede) redenen geweest zijn voor haar gedrag, althans voor het uiten van kritiek en het stellen van vragen.
[verweerster] heeft ter zitting beeldend een incident dat zich op 24 december 2010 voorgedaan heeft naar voren gebracht. Zij stelt die dag met [gevolmachtigde] telefonisch contact gehad te hebben om te melden dat zij door de extreme weersomstandigheden niet in staat was te komen werken omdat door hevige sneeuwval alle (bus)verkeer tussen haar woonplaats Kerkrade en Heerlen/Maastricht stilgevallen was. [gevolmachtigde] heeft haar toen verplicht om toch te komen werken, al was het door de reis te voet te maken. [verweerster] is daarop van haar woonplaats naar Heerlen gelopen (een tocht van twee uur door de sneeuw). Daar aangekomen heeft zij wederom telefonisch contact met [gevolmachtigde] gehad die haar uitlachte en haar mededeelde dat zij niet hoefde te komen omdat er toch geen/weinig klanten zouden komen.
Nu [gevolmachtigde] dit incident niet betwist heeft, heeft [verweerster] een plausibele en begrijpelijke verklaring gegeven voor het feit dat zij na 24 december 2010 enige tijd niet met [gevolmachtigde] gesproken heeft.
[verweerster] stelt daarnaast bij [gevolmachtigde] herhaaldelijk erop aangedrongen te hebben haar een schriftelijke arbeidsovereenkomst en loonspecificaties te verschaffen. Voorts stelt zij bij [gevolmachtigde] aan de orde gesteld te hebben dat zij in strijd met de van toepassing zijnde cao in een te lage loonschaal ingedeeld was, omdat zij een leidinggevende functie vervulde en 40 uur per week werkte en heeft zij [verzoeker] erop gewezen dat haar verlofdagen en overuren niet uitbetaald werden. [verweerster] stelt dat het dan juist [gevolmachtigde] was die niet met haar daarover wilde praten en dat [gevolmachtigde] haar (kort gezegd) aan het lijntje gehouden heeft.
Namens [verzoeker] wordt betwist dat [verweerster] 40 uur per week werkte, zij het dat niet in twijfel getrokken wordt dat [verweerster] regelmatig (veel) meer uren maakte dan de 24 uur waarvoor zij beloond werd. Onduidelijk is gebleven hoe die extra uren gecompenseerd of beloond zijn. Ook was [verweerster] niet werkzaam in een leidinggevende functie. [verzoeker] zegt voorts loonspecificaties “handmatig” (niet per post) aan [verweerster] verstrekt te hebben, maar daar op enig moment mee te zijn gestopt omdat [verweerster] de loonspecificaties in de kapsalon liet slingeren en ze “om de haverklap” kwijt was. Om die reden werden de loonspecificaties voor haar bewaard op kantoor (boven de zaak gelegen) en konden deze door [verweerster] te allen tijde ingezien worden.
Opvallend in deze zaak is dat er tussen partijen geen schriftelijke arbeidsovereenkomst gesloten is. Verder is van een deugdelijke (controleerbare) urenadministratie niet gebleken. Werkroosters werden kennelijk ook niet in de zaak opgehangen. [gevolmachtigde] heeft ter zitting verklaard dat zij de door (onder anderen) [verweerster] gewerkte uren heeft genoteerd in een agenda. Niet gebleken is dat dit op een voor [verweerster] verifieerbare wijze geschied is. [verweerster] heeft voorts betwist dat de loonspecificaties voor haar ter inzage lagen in het boven de kapsalon gelegen kantoor. Verslagen van functioneringsgesprekken, als die al gevoerd zijn, ontbreken.
Het ontbreken van een schriftelijke arbeidsovereenkomst en van een deugdelijke administratie van personeel, werkuren, verlof, roosters en beloning is een omstandigheid die in een situatie als deze voor risico van [verzoeker] dient te komen. [verzoeker] roept hierdoor namelijk over zichzelf af dat er over tal van punten onduidelijkheid en onenigheid kan ontstaan, zoals in casu ook gebeurd is.
Dit houdt overigens niet in dat de onduidelijkheden omtrent de hoogte van het loon waarop [verweerster] stelt recht te hebben, de door [verweerster] laatstelijk vervulde functie, het aantal door [verweerster] gewerkte uren en de opgenomen verlofuren in deze procedure opgehelderd kunnen worden. Wel moet worden geconstateerd dat [verweerster] in de gegeven situatie gegronde redenen gehad heeft om bij [gevolmachtigde] haar beklag daarover te doen en specifieke eisen tot verandering te stellen.
[verzoeker] betwist niet (althans onvoldoende overtuigend) dat [verweerster] regelmatig over de door haar ervaren misstanden bij [gevolmachtigde] geklaagd heeft. Gesteld noch gebleken is echter dat [gevolmachtigde] daar op een adequate wijze op gereageerd heeft. Sterker nog: uit niets van wat namens [verzoeker] gesteld wordt blijkt wat [gevolmachtigde]s reactie op 3 januari 2012 geweest is. [verzoeker] heeft zelfs niet uit de doeken gedaan wat volgens haar voor [verweerster] de aanleiding was om op 31 december 2011 het werk te verlaten en op het gesprek aan te dringen dat uiteindelijk op 3 januari 2012 plaatsvond. [verzoeker] doet het voorkomen of [verweerster] zonder enige aanleiding kwaad geworden is op die dagen en zelf “ontslag genomen” heeft.
Op grond van voorgaande overwegingen is de kantonrechter van oordeel dat aannemelijk geworden is dat [verweerster] omtrent de door haar gestelde punten herhaaldelijk bij [gevolmachtigde] haar beklag gedaan heeft en dat [verweerster], omdat [gevolmachtigde] weigerde met haar daarover te praten, op 31 december 2011 de werkplek verlaten heeft. Ook is aannemelijk geworden dat [gevolmachtigde] uiteindelijk op 3 januari 2012 met [verweerster] gepraat heeft over [verweerster] klachten en dat [verweerster] toen nul op het rekest gekregen heeft. Gesteld noch gebleken is dat [verweerster] daarbij toegezegd is dat alsnog een schriftelijke arbeidsovereenkomst en loonspecificaties verstrekt zouden worden en dat er in de sfeer van beloning aanpassingen mogelijk waren.
Op zichzelf genomen kan het verlaten van de werkplek en het meenemen van een fooienpot een dringende reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst zijn. In het licht van voorgaande overwegingen is dat in deze situatie, waar het gaat om een fooienpot met betrekkelijk geringe inhoud (gemiddeld € 5,50 per werknemer) die deels ook aan [verweerster] zelf toekomt, anders omdat het er voor moet worden gehouden dat [verzoeker] (althans [gevolmachtigde]) zelf aanzienlijke verwijten gemaakt kunnen worden over de wijze waarop zij haar werkneemster [verweerster] bejegend heeft en ieder redelijk overleg uit de weg ging.
Voorts is niet is komen vast te staan dat [verweerster] het door [verzoeker] gestelde dreigement geuit heeft. [verweerster] erkent weliswaar de sleutel van de zaak onder zich gehouden te hebben, maar zij betwist dat zij daarbij gezegd heeft dat zij wilde terugkomen om “de zaak kapot te maken”. In deze procedure valt niet vast te stellen wie het gelijk in dezen aan haar zijde heeft. De namens [verzoeker] overgelegde verklaring van dinsdag 3 januari 2012, ondertekend door [X] en [Y], legt in dat verband te weinig gewicht in de schaal nu het gaat om personen die nog steeds bij [verzoeker] werkzaam zijn. Bovendien is de verklaring wellicht door [Y] opgesteld maar in ieder geval niet de eigen verklaring van [X] en roept het de vraag op of deze personen eigener beweging een en ander zo geformuleerd hebben. Een verklaring onder ede door [Y] en [X] zou noodzakelijk zijn, ware het niet dat daar binnen deze procedure geen plaats voor is.
De voorgaande overwegingen leiden tot het oordeel dat er geen sprake is van een gewichtige reden die gelijk te stellen is aan een dringende reden.
Nu de arbeidsovereenkomst dus ontbonden zal worden wegens een verandering in de omstandigheden, dient in dat kader dan wel nog aandacht besteed te worden aan de door [verzoeker] aangevoerde verwijten omtrent de “vrienden” van [verweerster] die zich in de kapsalon en de directe omgeving ophielden. [verzoeker] heeft aangevoerd dat deze personen:
- minder betaalden dan het door [verzoeker] gehanteerde tarief;
- ook als zij niet geknipt hoefden te worden, stoelen bezet hielden, zich uitbundig en intimiderend gedroegen;
- hun haren zelf wasten zonder toestemming daarvoor te vragen;
- zonder toestemming zelf hun baarden trimden;
- alleen door [verweerster] geknipt wilden worden en als ze toch door een ander geknipt werden, vervelende en intimiderende opmerkingen maakten.
Voorts is het volgens [verzoeker] voorgekomen dat één van deze personen [gevolmachtigde], toen deze haren bij elkaar aan het vegen was, € 100,00 voor de voeten wierp en haar daarbij mededeelde dat dit geld voor haar was.
[verweerster] heeft betwist dat zij te weinig geld aan klanten gevraagd heeft. Voorts stelt zij nimmer klanten buiten te hebben laten wachten en geen zeggenschap te hebben over klanten die buiten voor de deur op hun knipbeurt willen wachten.
Gelet op deze gebrekkige en bovendien slechts gedeeltelijke betwisting van hetgeen [verzoeker] heeft gesteld, moet het ervoor gehouden worden dat (afgezien van het te weinig betalen) de door [verzoeker] gestelde incidenten met de “vrienden” van [verweerster] zich voorgedaan hebben. Het gedrag van deze aan haar gelieerde personen kan in beperkte mate aan [verweerster] toegerekend worden, temeer daar zij ook niet betwist heeft dat zij deze personen verteld heeft op zaterdag te komen omdat [gevolmachtigde] dan niet aanwezig is.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat partijen over en weer - zij het totaal verschillende - verwijten gemaakt kunnen worden voor het ontstaan van een onwerkbare situatie. Het aan [verweerster] te maken verwijt weegt bepaald minder zwaar dan hetgeen [verzoeker] verweten kan worden. Derhalve wordt een vergoeding van € 2.000,00 bruto toegekend, uitgaand van het laatstverdiende bruto maandloon van € 967,65 exclusief vakantiebijslag zoals dat blijkt uit de door [verzoeker] overgelegde (kopie van de) loonspecificatie van januari 2012.
Binnen de beperkte mogelijkheden van deze procedure kan niet van het door [verweerster] voorgestane hogere bruto maandloon van € 1.925,53 exclusief vakantiebijslag uitgegaan worden. Gesteld noch gebleken is dat zij een dergelijk maandloon ontvangen heeft. Voor het geval [verweerster] daarop aanspraak wenst te maken, zal zij dienaangaande een dagvaardingsprocedure dienen te beginnen waarin ruimere mogelijkheden van debat en bewijslevering omtrent loon, functie en werkuren bestaan.
[verzoeker] zal in de gelegenheid gesteld worden het verzoek in te trekken. Mocht [verzoeker] daartoe overgaan, dan zal zij verwezen worden in de aan de zijde van [verweerster] gemaakte proceskosten.
Indien [verzoeker] het verzoek niet intrekt, zullen de proceskosten gecompenseerd worden
in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
Voor het geval [verzoeker] haar verzoek uiterlijk 29 maart 2012 niet intrekt:
Ontbindt te tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2012.
Kent aan [verweerster] een ten laste van [verzoeker] komende vergoeding toe ten bedrage van
€ 2.000,00 bruto.
Veroordeelt [verzoeker] - voor zover nodig - tot betaling van die vergoeding aan [verweerster].
Wijst het meer of anders verzochte af.
Compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Voor het geval [verzoeker] haar verzoek uiterlijk 29 maart 2012 intrekt:
Veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de kosten van deze procedure, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.