ECLI:NL:RBMAA:2012:BV9862

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
13 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
462792 AZ VERZ 12-33
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens onvoldoende disfunctioneren

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 13 maart 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [verweerder]. [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. C.C. Berends, heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op basis van disfunctioneren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verwijten die [verzoeker] aan [verweerder] maakte, onvoldoende onderbouwd waren. De kantonrechter oordeelde dat er geen bewijs was voor het disfunctioneren van [verweerder] en dat de enkele verwijten uit een functioneringsgesprek in maart 2010 niet voldoende waren om tot ontbinding over te gaan. Er was geen verbetertraject of verdere klachten na het functioneringsgesprek, en de kantonrechter concludeerde dat [verweerder] niet veel te verwijten viel. De argumenten van [verzoeker] werden als onvoldoende overtuigend beschouwd, en de kantonrechter wees het verzoek tot ontbinding af. Tevens werd [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten van [verweerder].

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 462792 AZ VERZ 12-33
typ: RW
beschikking van 13 maart 2012
in de zaak van
[verzoeker],
gevestigd en kantoorhoudend te Maastricht,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: mr. C.C. Berends, advocaat te Maastricht
tegen
[verweerder],
wonend te [woonplaats],
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder],
gemachtigde: mr. E.V.T.E. van der Woning, advocaat te Panningen (gemeente Peel en Maas).
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op 3 februari 2012 is een verzoekschrift met bijlagen ter griffie ontvangen.
Op 9 februari 2012 is van de zijde van [verzoeker] nog een bijlage ontvangen.
Bij faxbericht van 16 februari 2012 is een verweerschrift ingediend. Een dag later is per post het verweerschrift met bijlagen ter griffie ontvangen.
[verzoeker] heeft vervolgens bij brief van 23 februari 2012 (dezelfde dag ontvangen) nog veertien bijlagen ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 februari 2012. Namens [verzoeker] is
[algemeen directeur] (algemeen directeur) verschenen, bijgestaan door mr. Berends. Voorts is [verweerder] verschenen, bijgestaan door mr. Van der Woning. Mr. Berends heeft een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden.
De kantonrechter heeft de zaak aangehouden teneinde partijen de gelegenheid te geven alsnog tot overeenstemming te komen.
Bij faxberichten van 6 maart 2012 hebben partijen afzonderlijk de kantonrechter verzocht een beschikking te nemen daar zij geen overeenstemming bereikt hebben.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.
MOTIVERING
Tussen partijen staat het volgende vast.
[verweerder] (geboren op [geboortedatum]) is op 1 oktober 2009 op grond van een op 28 augustus 2009 gesloten arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [verzoeker] in de (fulltime) functie van bedrijfsleider/directeur van de vestiging te Maastricht. Per 1 oktober 2010 is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voortgezet. Het overeengekomen loon bedraagt € 4.748,00 bruto per maand exclusief vakantiebijslag.
De heer [directeur], directeur van Florale Haircare (een belangrijke klant van [verzoeker]), heeft rond de kerstperiode in 2011 [verzoeker] medegedeeld geen zaken meer met [verzoeker] te willen doen wegens de wijze waarop [verweerder] hem bejegend heeft.
Op 30 december 2011 heeft een gesprek plaatsgevonden waarbij [verweerder], [algemeen directeur], de heer [verzoeker] (oprichter en directeur van [verzoeker]) en de advocaat van de onderneming [verzoeker], mr. Kostons, aanwezig waren. [verzoeker] heeft [verweerder] tijdens dat gesprek op non-actief gesteld en hem een (concept)vaststellingsovereenkomst overhandigd, strekkend tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden (op neutrale gronden).
[verweerder], die sindsdien geen werkzaamheden voor [verzoeker] meer verricht heeft, heeft die overeenkomst niet ondertekend.
[verzoeker] verzoekt thans de arbeidsovereenkomst met [verweerder] wegens gewichtige redenen (bestaande in veranderingen in de omstandigheden) zo spoedig mogelijk te ontbinden, onder verwijzing van [verweerder] in de kosten van dit geding.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft [verzoeker] (samengevat) het volgende aangevoerd. Hoewel [verweerder] daar door [verzoeker] en klanten meermaals op aangesproken is, blijft diens persoonlijke verzorging te wensen overlaten. Dat past volgens [verzoeker] niet bij de representatieve functie die [verweerder] bekleedt. De bedrijfswagen van [verweerder] “zag er uit als een varkensstal”, aldus [verzoeker]. [verzoeker] heeft geconstateerd dat [verweerder] de laatste weken (de kantonrechter begrijpt: vóór 30 december 2011) geregeld met een “vervangauto” naar de vestiging in Beek kwam gereden. Volgens [verzoeker] bleek achteraf dat de dochter van [verweerder] met de bedrijfsauto naar school ging. Dit getuigt in haar visie van slecht werknemerschap. Ook vindt [verzoeker] dat [verweerder] op administratief gebied disfunctioneerde, want slordig en nalatig was. Het sleutelkastje van de auto’s moet “altijd dicht (en liefst op slot) zijn in verband met de verzekering”, aldus [verzoeker]. Er is een auto gestolen doordat een sleutel uit het kastje weggenomen is. [verzoeker] stelt geen uitkering van de verzekering ontvangen te hebben. [verzoeker] wijst erop dat het kantoor van [verweerder] geen toonbeeld is van orde en netheid. Bovendien leegde [verweerder] niet regelmatig de postbus op het postkantoor. Door een en ander bleef post (te lang) liggen, raakte zelfs een aangetekende brief van een klant zoek en is een brief voor loonbeslag niet doorgestuurd naar de hoofdvestiging te Beek. [verzoeker] voert voorts aan dat [verweerder] in strijd met de regels contant geld niet direct afstortte bij de bank. Ook gebruikte [verweerder] dat contante geld voor de aanschaf van tweedehands auto’s. Hierdoor wordt het creëren van een overzichtelijke kas bemoeilijkt. Voorts werden klanten ten onrechte aangemaand door de financiële administratie terwijl deze al weken daarvoor contant betaald hadden. Volgens [verzoeker] heeft [verweerder] met autobedrijf [naam autobedrijf] te [woonplaats] (gemeente Echt-Susteren) afgesproken dat dit bedrijf het onderhoud van lease-auto’s kon uitvoeren en dat [verzoeker] de informatie vervolgens in het ROB-systeem zou invoeren. Van die afspraak, die afwijkt van het beleid van [verzoeker], stelt [verzoeker] niet op de hoogte geweest te zijn. Ook de verkoop van gebruikte auto’s liep niet “gesmeerd” aldus [verzoeker]. In 2010 is het rendement “sterk achteruitgegaan” en hoewel [verweerder] kenbaar gemaakt had dit te verbeteren, ging het in april/mei 2011 “de verkeerde kant uit” en nam het verlies van die afdeling iedere maand toe. Door [verzoeker] op dit punt aangeboden hulp (van een andere vestiging) heeft [verweerder] geweigerd. [algemeen directeur] heeft op enig moment in die periode geconstateerd dat de occasionhal eerder leek op een opslagloods dan een showroom. [algemeen directeur] heeft [verweerder] daarop aangesproken, maar [verweerder] was van mening dat uiterlijk niet telt. [verweerder] heeft toen zelf de vraag opgeworpen of partijen op deze basis nog met elkaar verder moesten gaan. [verweerder] heeft vervolgens “auto’s van overal aangekocht en geruild” om de met [verzoeker] afgesproken voorraad van “65 stuks” op 15 november 2011 te realiseren. Die doelstelling heeft [verweerder] gehaald, maar dan wel met een verlies van € 100.000,00. [verzoeker] verwacht dat dit verlies nog hoger wordt aangezien [verweerder] volgens [verzoeker] onverkoopbare auto’s aangeschaft heeft. [verzoeker] constateert dat de voorraad na 15 november 2011 weer toegenomen is. Ze vindt het voorts vreemd dat [verweerder] auto’s bij een handelaar gekocht heeft en die auto’s vervolgens tegen een lagere prijs aan diezelfde handelaar verkocht heeft. [verzoeker] heeft diverse foto’s overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat [verweerder] slordig en nalatig is. [verzoeker] zegt al enkele maanden signalen op te vangen “over zaken die niet goed gaan, er geen luisterend oor is en mensen op de werkvloer zich niet langer ‘happy’ voelen.” [verzoeker] stelt dat de gebeurtenis met de heer [naam directeur] voor haar de druppel is die de emmer deed overlopen. Zij concludeert dat het haar, ondanks pogingen daartoe in de afgelopen twee jaar, niet gelukt is om [verweerder] goed te laten functioneren. [verweerder] legt de adviezen en het beleid van [verzoeker] naast zich neer omdat hij “het beter weet”. De (persoonlijke) verhouding met [verweerder] is zodanig verstoord, dat van een vruchtbare samenwerking geen sprake meer kan zijn.
[verweerder] betwist de hem in het verzoekschrift gemaakte verwijten gemotiveerd en gedetailleerd en concludeert primair tot afwijzing van het verzoek. Hij benadrukt dat hij voor [verzoeker] wenst te blijven werken. Subsidiair, indien de verzochte ontbinding toegewezen wordt, is hij van mening dat aan hem een vergoeding van € 30.962,00 bruto op basis van correctiefactor 2 toegewezen dient te worden.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Vaststaat dat de persoonlijke verzorging van [verweerder] éénmaal een punt van gesprek geweest is. In het (enige) met hem gevoerde functioneringsgesprek, gehouden in maart 2010, is [verweerder] daarop door [verzoeker] aangesproken. [verweerder] stelt dat hij altijd keurig gekleed is (zelfs als enige altijd voorzien van stropdas), maar dat hij door zijn “hands on mentaliteit” niet als “modepop” bestempeld kan worden. [verweerder] heeft voorts gewezen op een van de zijde van [verzoeker] overgelegd rapport van Autix (bijlage 13) waarin door een anonieme rapporteur de kleding van [verweerder] als “netjes” beoordeeld is. De kantonrechter is, gelet op de betwisting van [verweerder], van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de persoonlijke verzorging van [verweerder] in ieder geval na het functioneringsgesprek nog te wensen overgelaten zou hebben. Zelfs als dat wel het geval geweest zou zijn, is niet gebleken dat [verzoeker] [verweerder] daar nog op aangesproken heeft. Het gaat dan niet aan om eerst in deze procedure [verweerder] verwijten te maken ten aanzien van vermeende gebrekkige persoonlijke verzorging in het verdere verleden.
Het verwijt van [verzoeker] dat de aan [verweerder] ter beschikking gestelde bedrijfsauto (“het visitekaartje” van [verzoeker]) een “varkensstal” was, heeft [verweerder] gemotiveerd weersproken met de stelling dat de auto iedere week op woensdag en daarnaast ook nog één keer per twee weken op vrijdag van binnen en van buiten gepoetst werd. Bij gebreke van afdoende onderbouwing van de kant van [verzoeker] is gelet op deze betwisting niet vast komen te staan dat [verweerder] de bedrijfsauto niet in een aanvaardbare staat gehouden heeft.
Het gebruik van de bedrijfsauto door zijn dochter heeft [verweerder] erkend. Hij heeft echter dienaangaande gesteld dat dit eenmalig gebeurd is op 2 december 2011 omdat hij die dag ’s avonds ten behoeve van [verzoeker] zou gaan netwerken bij een thuiswedstrijd van MVV. Bij die gelegenheid worden volgens [verweerder] “een aantal glazen bier gedronken”. Zijn dochter had hem daarom die dag ’s ochtends met de bedrijfsauto naar zijn werk gebracht en is daarna doorgereden naar haar stageadres. [algemeen directeur] heeft een en ander die dag opgemerkt, maar verder geen aanmerkingen gemaakt, aldus [verweerder]. Deze lezing van [verweerder] wordt door [verzoeker] niet betwist, zodat niet is komen vast te staan dat [verweerder]s dochter meermaals gebruik gemaakt heeft van de bedrijfsauto. Verder is ter zitting ook onduidelijk gebleven welk verwijt [verzoeker] [verweerder] gelet op diens verklaring (die kennelijk reeds bij [verzoeker], althans [algemeen directeur], bekend was) verder nog maakt betreffende het eenmalige gebruik van de bedrijfsauto met inschakeling van [verweerder]s dochter, waar dit evident (mede) in het belang van [verzoeker] geschiedde. Daarbij dient voorts nog opgemerkt te worden dat op zichzelf genomen de bedrijfsauto (wegens een bijtelling) voor privédoeleinden gebruikt mag worden.
Ook de verwijten van [verzoeker] ten aanzien van de orde en netheid van het kantoor van [verweerder] zijn slechts éénmaal door [verzoeker] aan de orde gesteld tijdens het eerder genoemde functioneringsgesprek. Niet gebleken is dat [verzoeker] op dat punt na maart 2010 nog kritiek heeft gehad op [verweerder]. Ook ten aanzien van dit punt moet worden geoordeeld dat dit geen grond kan zijn voor de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst of daar zelfs maar aan kan bijdragen.
Gebrekkige postverwerking is zijdelings aan de orde geweest in het functioneringsgesprek van maart 2010. [verweerder] zelf stelt de post iedere dag te verwerken en de postbus drie keer per week te legen. De (verder niet met stukken onderbouwde) voorbeelden waarbij het volgens [verzoeker] is misgegaan met de postverwerking, worden door [verweerder] betwist. Ook ten aanzien van deze kritiek moet worden geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat deze [verweerder] na het functioneringsgesprek nog eens voorgehouden is. Zelfs als er wel van disfunctioneren op dit punt sprake geweest zou zijn, dan had het op de weg van [verzoeker] gelegen dit met [verweerder] te bespreken en had [verzoeker] [verweerder] de gelegenheid moeten geven zijn instelling te dien aanzien te verbeteren. Niet gebleken is dat [verzoeker] een en ander gedaan heeft.
[verweerder] is er door [verzoeker] in ieder geval tijdens het functioneringsgesprek en bij e-mailbericht van 21 december 2010 op gewezen dat hij contant geld zo spoedig mogelijk (in de week van ontvangst) diende af te storten. Op dit punt valt [verweerder] iets kwalijk te nemen nu hij zelf stelt twee- tot driemaal per maand contant geld af te storten. Ook de andere (daaraan gerelateerde) kritiekpunten omtrent de wijze waarop [verweerder] met contant geld omgaat, zijn door hem niet weersproken. Tussen partijen is echter niet in geschil dat er nimmer kastekorten geweest zijn, laat staan tekorten die met deze wat losse omgang met kasgeld van doen hebben.
Onduidelijk is wat [verzoeker] [verweerder] verwijt ten aanzien van de diefstal van een auto. Zij constateert slechts dat het sleutelkastje van de auto’s altijd dicht (en liefst op slot) moet zijn en dat het kastje vanuit de showroom goed zichtbaar is als deze openstaat. Een toegespitst op het concrete voorval van de diefstal aan [verweerder] gemaakt verwijt valt hierin niet te lezen. Er wordt zelfs niet gesteld dat [verweerder] het kastje open heeft laten staan.
De door [verzoeker] gestelde afspraak met Autobedrijf [naam autobedrijf] te [woonplaats] is door [verweerder] gemotiveerd betwist. Nu [verzoeker] daar verder ter zitting niet meer op ingegaan is, moet het ervoor gehouden worden dat [verweerder] dienaangaande niets verkeerd gedaan heeft.
Ten aanzien van de (verkoop)resultaten van de vestiging van [verzoeker] te Maastricht heeft [verweerder] als verweer aangevoerd dat die sinds zijn aantreden sterk zijn verbeterd en dat er zelfs voor het eerst sinds tien jaar winst gemaakt is in die vestiging. Hij erkent wel dat de resultaten van de gebruikte auto’s achterbleven, maar voert aan dat dit een logisch gevolg is van het (door [verzoeker] opgedragen) geforceerd afbouwen van de voorraad. Hij wijst er voorts op dat dit voor drie van de vier vestigingen geldt en dat die achterblijvende resultaten niet aan hem te wijten zijn. De door [verzoeker] gestelde gebreken aan de showroom van tweedehands auto’s worden door [verweerder] betwist op enkele details na die door hem “direct opgepakt en in orde gemaakt” zijn. Hij wijst er voorts op dat de huurovereenkomst van de showroom al enige tijd opgezegd was.
Ook op dit onderdeel heeft [verzoeker] haar verzoek onvoldoende onderbouwd. Het had op haar weg gelegen om nader in te gaan op het verweer van [verweerder] dat sinds zijn aantreden er juist sprake is van sterk verbeterde (verkoop)resultaten. [verzoeker] heeft dat niet gedaan. Zij betwist voorts ook niet dat [verweerder] opgedragen is de voorraad occasions terug te brengen naar 65 auto’s. Weliswaar heeft zij hem daarbij opgedragen ook te letten op het financiële resultaat, maar dit doet er niet aan af dat [verweerder]s verklaring dat geforceerd afbouwen van de voorraad tot slechtere resultaten leidt, aannemelijk is. Ook is onduidelijk gebleven welk verwijt [verzoeker] [verweerder] maakt ten aanzien van de achterblijvende (verkoop)resultaten van tweedehands auto’s nu (onbetwist is dat) drie van de vier vestigingen van [verzoeker] daarmee te kampen hebben. De in dat verband gestelde abominabele staat van de occasionhal, waarvan de huur (onbetwist) opgezegd is, is door het verweer van [verweerder] evenmin aannemelijk geworden.
[verweerder] voert aan inderdaad één keer een auto terugverkocht te hebben aan de handelaar van wie hij de auto gekocht had. Het betrof volgens [verweerder] een goed verkoopbare auto met minder dan 100.000 kilometer op de teller. Hij heeft de auto, die na 470 dagen nog niet verkocht was, kunnen terugverkopen voor € 500,00 minder dan de prijs die bij aanschaf betaald was. [verzoeker] is verder niet op dit verweer van [verweerder] ingegaan, zodat ook op dit punt niet aannemelijk geworden is dat [verweerder] iets wezenlijks te verwijten valt.
Ook ten aanzien van de door [verzoeker] overgelegde foto’s heeft [verweerder] een dusdanig verweer gevoerd dat daaruit niet, althans onvoldoende, valt af te leiden dat hij op enig punt gedisfunctioneerd heeft, nog daargelaten dat uit de foto’s niet blijkt wanneer en onder welke omstandigheden een en ander vastgelegd is. Het verweer komt er kort gezegd op neer dat de op die foto’s weergegeven situaties niet afwijken van hetgeen [verweerder] aantrof bij zijn indiensttreding bij [verzoeker]. [verzoeker] is ook daar verder niet op ingegaan, zodat het ervoor moet worden gehouden dat het standpunt van [verweerder] juist is. Niet gebleken is verder dat [verweerder] van [verzoeker] de opdracht gekregen heeft verbeteringen aan te brengen ten aanzien van de door haar gefotografeerde situaties.
[verzoeker]s verwijzing naar door haar opgevangen signalen op de werkvloer is te vaag om daar enige conclusie ten nadele van [verweerder] aan te verbinden. [verweerder] stelt zelf aan de hand van (ondertekende) formulieren van in december 2011 met zijn mensen gevoerde functioneringsgesprekken aan te kunnen tonen dat alle personeelsleden aan wie hij direct leiding gaf, de samenwerking met hem als goed tot perfect ervaren hebben.
Bij gebreke van enige nadere onderbouwing van de zijde van [verzoeker] moet ook ten aanzien van dit onderdeel worden vastgesteld dat de door [verzoeker] gemaakte verwijten aan het adres van [verweerder] niet terecht zijn (of op zijn minst schromelijk overdreven).
[verzoeker] stelt dat het incident met de heer [naam directeur] de druppel geweest is die de emmer heeft doen overlopen. Op grond van vorenstaande overwegingen kan die redenering niet gevolgd worden. Afgezien van het niet tijdig afstorten van contant geld en de wijze waarop [verweerder] daarmee omging, is weinig tot niets overgebleven van hetgeen [verzoeker] aan [verweerder] heeft tegengeworpen. Dat, om de beeldspraak van [verzoeker] te volgen, de emmer vóór het incident met de heer [naam directeur] (bijna) vol was, is dan ook niet gebleken.
Wat betreft het incident met betrekking tot de heer [naam directeur] heeft [verweerder] een dusdanig verweer gevoerd, dat niet is komen vast te staan dat hem een doorslaggevend verwijt gemaakt kan worden van het geuite ongenoegen van deze grote klant (daargelaten of deze serieus de klantrelatie wenste/wenst te beëindigen).
[naam directeur] vindt dat namens [verzoeker] op onpersoonlijke wijze aan de receptie van zijn bedrijf een “kerstpakket” is afgegeven zonder naamkaartje van zijn contactpersoon bij [verzoeker], [verweerder]. [naam directeur] heeft vervolgens met dat kerstpakket een bezoek gebracht aan de vestiging van [verzoeker] alwaar hij toen (ook door [verweerder]) “straal genegeerd” werd. Hij is toen onverrichter zake vertrokken en heeft het kerstpakket achtergelaten.
[verweerder] voert thans aan dat hij eerst in deze procedure de kans krijgt om zijn versie van het gebeurde uit de doeken te doen. [verzoeker] betwist dit niet. Ook betwist zij niet dat [verweerder] zelfs tijdens het gesprek van 30 december 2011 die gelegenheid niet geboden is.
Dat [verzoeker], zonder enige vorm van wederhoor toe te passen, klakkeloos uitgegaan is van de juistheid van het relaas van [naam directeur] en van diens perceptie van de situatie, getuigt niet van goed werkgeverschap.
[verweerder] stelt thans dat zonder zijn medeweten door een andere werknemer van de vestiging van [verzoeker] te Maastricht op eigen naam voor [naam directeur] het betreffende pakketje met (slechts) twee flessen wijn klaargezet was. [verweerder] zegt van plan geweest te zijn [naam directeur] bij wijze van geschenk een etentje aan te bieden, maar die kans heeft hij nooit meer gekregen. Er is geen sprake geweest van het negeren van [naam directeur] tijdens diens onaangekondigde en door geen van de aanwezige personeelsleden opgemerkte bezoek aan de vestiging van [verzoeker] te Maastricht. Hij heeft hem simpelweg niet gezien, aldus [verweerder].
Dit laatste door [verweerder] aangevoerde aspect acht de kantonrechter geloofwaardig, gelet op de inhoud van het reeds eerder aangehaalde rapport van Autix waarin een anonieme rapporteur het volgende heeft vermeld: “15 minuten in de showroom en occasionhal rondgelopen zonder door iemand aangesproken te worden. De verkoper had vanuit zijn kantoor (links achterin) geen goed zicht op wie er binnenkwamen omdat zijn computer gericht was op de achterwand van de showroom. Hij zit dus met zijn rug naar de ingang.”
Ook voor het overige komt de door [verweerder] geschetste versie van het gebeurde de kantonrechter aannemelijk voor. In ieder geval is niet vast komen te staan dat [verweerder] een ook voor hem belangrijke klant welbewust genegeerd heeft of dat hem anderszins van het ongenoegen van [naam directeur] een verwijt gemaakt kan worden.
Concluderend moet worden vastgesteld dat [verzoeker] aan [verweerder] tal van niet waargemaakte of duidelijk te lichte verwijten maakt omtrent diens functioneren. Als rode draad door deze zaak loopt heen dat:
- niet is komen vast te staan dat [verweerder] veel te verwijten valt;
- [verzoeker] aan kan tonen noch aannemelijk kan maken [verweerder] op vermeend disfunctioneren aangesproken te hebben, behoudens een enkele keer tijdens één functioneringsgesprek in maart 2010 en bij e-maibericht van 21 december 2010;
- niet vaststaat/aannemelijk geworden is dat [verweerder] de gelegenheid geboden is het functioneren te verbeteren in de door [verzoeker] geambieerde richting.
Er is op grond van deze conclusies geen reden de verzochte ontbinding op de aangevoerde grond van gebrekkig functioneren uit te spreken.
Wat dan nog te beoordelen resteert, is de eerst ter zitting aangevoerde stelling van [verzoeker] dat de persoonlijke verhouding tussen [verzoeker] en [verweerder] verstoord is.
Ter onderbouwing daarvan heeft [verzoeker] aangevoerd dat [verweerder] alle goede adviezen en het beleid van [verzoeker] naast zich neerlegt omdat hij “het beter weet” (of denkt te weten). Volgens [verzoeker] is er daarom geen basis meer om met elkaar verder te gaan. Zij stelt ruim twee jaar tevergeefs getracht te hebben om [verweerder] binnen haar onderneming te doen slagen.
Deze argumentatie moet, gelet op hetgeen hiervoor omtrent vermeend disfunctioneren van [verweerder] overwogen is, verworpen worden.
Daarnaast overweegt de kantonrechter dat [verweerder] in zijn (mondelinge) verweer
[verzoeker] weliswaar zeker niet gespaard heeft, maar dat dit niet op een dusdanige wijze geschied is dat hij daarmee zijn terugkeer naar [verzoeker] onmogelijk gemaakt heeft.
Dat de verhouding tussen partijen dusdanig verstoord is, dat een vruchtbare samenwerking niet meer tot de mogelijkheden behoort, is kortom niet gebleken.
De kantonrechter zal het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afwijzen.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoeker] worden verwezen in de proceskosten.
BESLISSING
Wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af.
Veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de aan de zijde van [verweerder] gerezen proceskosten, tot op heden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.