RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703030-11
Datum uitspraak: 26 maart 2012
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2012 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 april 2011 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een steekschop uit zijn auto heeft gepakt en/of vervolgens die steekschop boven zijn hoofd heeft opgeheven en/of vervolgens met die opgeheven steekschop in de richting van die [slachtoffer] is gelopen en/of vervolgens met (het metalen gedeelte van) die steekschop in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] heeft
geslagen en/of vervolgens met een (houten) steel (van die steekschop) meermalen op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 28 april 2011 in de gemeente Kerkrade opzettelijk mishandelend zijn kind, althans een persoon, te weten [slachtoffer], met (het metalen deel van) een steekschop op/tegen een arm van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of vervolgens met de (houten) steel van die steekschop meermalen op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 28 april 2011 in de gemeente Kerkrade opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangeefster]), met kracht in/tegen het gezicht van die [slachtoffer] heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 28 april 2011 in de gemeente Kerkrade opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto ([gegevens personenauto], kenteken [XX-XX-XX]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De vrijspraak van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde aan de hand van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Aan verdachte wordt verweten dat hij heeft gepoogd om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met het metalen gedeelte van een steekschop in de richting van het hoofd van [slachtoffer] te slaan en dat hij daarna meermalen met de houten steel van die steekschop op het hoofd van [slachtoffer]heeft geslagen.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 28 april 2011 zag dat zijn vader op hem kwam toegelopen en dat deze een steekschop met beide handen boven zijn hoofd hield, met het ijzeren gedeelte in zijn richting. Zijn vader sloeg vervolgens met de vlakke kant van de schop met kracht in de richting van het hoofd van aangever, die volgens zijn verklaring de slag afweerde door zijn gebogen rechterarm voor zijn hoofd te houden.
Nadat de steel van de schop was gebroken door een klap (met die schop) op de voorruit van de personenauto van aangever, sloeg zijn vader hem nog enkele keren met de afgebroken steel op het hoofd. Aangever heeft daarop zijn vader vastgepakt en op de grond gewerkt, waarbij vader hem nogmaals met de steel heeft geslagen, nu tegen het voorhoofd.
Verbalisant [S.] zag dat aangever een rode en geschaafde rechter elleboog en een rode plek op zijn hoofd had.
De rechtbank overweegt dat niet ieder slaan met een steekschop geschikt is om zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken. Daarbij zijn met name van belang vragen zoals hoe zwaar is de schop, met welke kant van de schop is geslagen en hoe hard is geslagen.
Met betrekking tot het gewicht van de schop is de rechtbank niets bekend.
Geslagen is met de platte kant van de schop. Deze kant veroorzaakt aanmerkelijk minder snel zwaar lichamelijk letsel dan een scherpe zijkant.
Wat betreft de kracht waarmee geslagen is kijkt de rechtbank naar het veroorzaakte letsel nu zij dat als een goede graadmeter beschouwt voor de uitgeoefende kracht. Aangever heeft slechts gering letsel opgelopen, namelijk een schaafwond en een rode plek op de elleboog. Dit beperkte letsel duidt naar het oordeel van de rechtbank niet op krachtig slaan.
Toen verdachte de steel kapot had geslagen op de voorruit van de auto heeft hij aangever met de houten steel nogmaals geslagen. De schop miste op dat moment echter het metalen blad waardoor de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel geringer werd. Ook blijkt dat het met de houten steel toegebrachte letsel, te weten een rode plek op het hoofd, beperkt is, zodat de rechtbank wederom aanneemt dat de uitgeoefende kracht gering is geweest.
Op grond van voornoemde overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet zodanig hard heeft geslagen dat zwaar lichamelijk letsel kon worden toegebracht.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde zal de rechtbank verdachte eveneens vrijspreken, nu slechts de enkele verklaring van aangeefster van dit feit gewag maakt en er geen, dan wel onvoldoende steunbewijs hiervoor in het dossier voorhanden is. De rechtbank acht dit feit om die reden niet wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair
en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1. subsidiair
hij op 28 april 2011 in de gemeente Kerkrade opzettelijk mishandelend zijn kind,
[slachtoffer], met een steekschop tegen een arm heeft geslagen en vervolgens met de houten steel van die steekschop meermalen op het hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 28 april 2011 in de gemeente Kerkrade opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto ([gegevens personenauto], kenteken [XX-XX-XX]), toebehorende aan [slachtoffer], heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair
en 3 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten die moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
mishandeling, terwijl het misdrijf is begaan tegen zijn kind.
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten 1 primair, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman van verdachte heeft gepleit voor vrijspraak van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door de raadsman namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, mede in verhouding tot andere strafbare feiten, op het belang van een juiste normhandhaving, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zijn zoon met een steekschop geslagen. Daarnaast heeft hij een autoruit vernield met deze steekschop. In beginsel past bij deze feiten het opleggen van een onvoorwaardelijke straf.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank echter rekening houden met de omstandigheid dat het slachtoffer familie van verdachte is en dat het slachtoffer (tevens aangever) en de overige familieleden die ter plekke aanwezig waren ervan overtuigd zijn dat hun (schoon)vader de strafbare handelingen heeft verricht onder invloed van psychische klachten en dat hij hiervoor geholpen dient te worden. Verdachte heeft ter terechtzitting beaamd dat hij psychische klachten heeft en dat hij het gebeurde zeer gênant vindt. Om zijn psychische klachten aan te pakken heeft hij reeds hulp gezocht bij een psychiater in Turkije, waar hij regelmatig vertoeft.
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding de straf primair te stellen in het teken van voorkoming van nieuwe strafbare feiten door verdachte.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 maanden;
- beveelt, dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. A.M.A. Eijck, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 26 maart 2012, zijnde mr. A.M.A. Eijck buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.