RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 20 maart 2012
Zaaknummer: 168583 / OT RK 12-138
BESCHIKKING OP VERZOEK VERLENGING ONDERTOEZICHTSTELLING
EN VERLENGING MACHTIGING UITHUISPLAATSING
De kinderrechter heeft de navolgende beschikking gegeven met betrekking tot de minderjarige:
[Naam minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [2004],
verder te noemen: [de minderjarige],
[Naam moeder], wonende te [woonplaats], [adres],
verder te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.P.F. Rober,
en
[Naam vader], wonende te [woonplaats], [gemeente], [adres],
verder te noemen: de vader,
advocaat mr. M.C.F.R. Steffens-Severijns.
Verder zijn belanghebbende in deze procedure:
[Naam netwerkpleegouders], wonende te [woonplaats], [adres],
verder te noemen: de netwerkpleegouders.
1. Verloop van de procedure
Op 27 januari 2012 heeft de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, verder te noemen: bureau jeugdzorg, een verzoekschrift tot verlenging van de ondertoezicht¬stelling en machtiging uithuisplaatsing ingediend.
Op 16 maart 2012 heeft de rechtbank per fax nadere stukken van bureau jeugdzorg ontvangen.
Op 19 maart 2012 heeft de rechtbank dezelfde stukken per brief ontvangen.
De zaak is behandeld ter zitting van 20 maart 2012.
[de minderjarige] is geboren uit de inmiddels beëindigde relatie tussen de moeder en de vader. [de minderjarige] is erkend door de vader.
De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit. [de minderjarige] verblijft bij de moeder.
Bij beschikking van 23 maart 2011 van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van 23 maart 2011 verleend tot 23 maart 2012.
Bij beschikking van 16 november 2011 heeft de kinderrechter machtiging verleend [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een deeltijd netwerkpleeggezin, eenmaal per maand gedurende één weekend en een dag in de week, met ingang van 16 november 2011, voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 23 maart 2012.
[de minderjarige] verblijft sinds 16 november 2011 in het netwerk pleeggezin
3. Verzoek, grondslag en verweer
3.1
Bureau jeugdzorg heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor een periode van een jaar en de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij pleegouder(s) te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.2
Ter onderbouwing van de verzoeken heeft bureau jeugdzorg verwezen naar de bij het verzoek gevoegde motivering en rapportage en het navolgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd. De ontwikkeling van [de minderjarige] wordt bedreigd doordat zij opgroeit in een onrustige opvoedingsomgeving, waarbij sprake is van ex-partnerproblematiek tussen de moeder en de vader. Daarnaast is er vanuit de hulpverlening angst dat [de minderjarige] in toenemende mate in een loyaliteitsconflict komt te verkeren. De maatregelen van ondertoezichtstelling en deeltijd uithuisplaatsing zijn noodzakelijk om de reeds ingeslagen weg van hulpverlening voort te zetten en de positieve lijn in de ontwikkeling van [de minderjarige] vast te houden. Verlenging van de deeltijduithuisplaatsing van [de minderjarige] in het netwerkpleeggezin moet haar een neutrale, veilige en vertrouwde plek blijven bieden om op te groeien en om de overvraagde moeder te ontlasten. Bureau jeugdzorg heeft grote moeite een goede samenwerking met de moeder te bewerkstelligen. [de minderjarige] heeft ook schoolproblemen, waarover onlangs overleg met de moeder heeft plaatsgevonden. Op haar manier toont de moeder maximale inzet voor [de minderjarige]. Daarnaast speelt er in het kader van de ex-partnerproblematiek een alimentatiezaak en zijn er problemen in het bezoekcontact van de vader met [de minderjarige].
3.3
Ter zitting heeft de moeder bij monde van haar advocaat verweer gevoerd. Primair verzoekt zij om afwijzing van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat de ontwikkeling van [de minderjarige] niet ernstig wordt bedreigd en hulp in het vrijwillige kader afdoende is. Volgens de moeder komt de hulp via bureau jeugdzorg al een jaar niet van de grond. Vrijwillige hulpverlening via Xonar, die voor een broer van [de minderjarige] met succes wordt ingezet, zou een adequate oplossing kunnen bieden, aldus de moeder.
Ingeval het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling zou worden toegewezen, heeft de moeder subsidiair verzocht het verzoek tot verlenging van de machtiging in de vorm waarin dit is gedaan af te wijzen. De moeder heeft er in dit verband op gewezen dat het verzoek om uithuisplaatsing is gedaan ter effectuering van het door bureau jeugdzorg overgelegde indicatiebesluit van 25 januari 2012, dat voorziet in een aanspraak op 24 uurs verblijf in een pleeggezin. Volgens de moeder is deze aanspraak te ruim en zou deze moeten worden beperkt tot een wekelijks verblijf van [de minderjarige] bij pleegouders op donderdag en vrijdag.
3.4
Ter zitting heeft de vader bij monde van zijn advocaat ingestemd met de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling. De vader heeft benadrukt dat verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, met name ook met het oog op het voorkomen dat [de minderjarige] op te grote afstand van hem komt te staan. Ook de vader is echter van mening dat de omvang van de aanspraak op verblijf in het netwerkpleeggezin nader zou moeten worden geconcretiseerd in het indicatiebesluit. Volgens de vader is vrijwillige hulpverlening niet afdoende vanwege het reële risico dat de moeder afhaakt bij de geboden hulpverlening. Bureau jeugdzorg dient dan ook strak regie te houden om te bewerkstelligen dat de hulpverlening aan [de minderjarige] geaccepteerd en uitgevoerd wordt, aldus de vader.
3.5
Ter zitting hebben de netwerkpleegouders gemeld dat de moeder door hun hulp de nodige rust krijgt. [de minderjarige] beschouwt de netwerkpleegouders als opa en oma. De netwerkpleegouders pleiten voor een betere coördinatie van de hulpverlening.
4.1
Met betrekking tot het verzoek tot verlening van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] overweegt de kinderrechter het volgende. Uit de stukken blijkt dat het Hof bij beschikking van 23 maart 2011 de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 9 september 2010, bij welke beschikking de kinderrechter een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor een periode van een jaar had afgewezen, heeft vernietigd. Het Hof heeft daarop het inleidend verzoek van de raad alsnog toegewezen en [de minderjarige] met ingang van 23 maart 2011 onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar.
Uit het door bureau jeugdzorg overgelegde Plan van Aanpak van 25 januari 2012 blijkt dat er aanvankelijk geen vorderingen werden gemaakt, omdat de moeder zich hevig verzette tegen de ondertoezichtstelling, zodat er veel spanning ontstond in de samenwerking met de gezinsvoogd. Uit de stukken blijkt voorts dat bureau jeugdzorg zich op grond van in november 2011 gemaakte afspraken enigszins heeft teruggetrokken en dat sindsdien hulpverleners vanuit Xonar een actievere rol hebben gespeeld. Uit de stukken blijkt verder dat de vrees dat [de minderjarige] in een loyaliteitsconflict tussen de ouders zal komen te verkeren in de tussentijd eerder is toe- dan afgenomen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de moeder sterk is aangewezen op de steun van het netwerkpleeggezin, de [naam netwerkpleeggezin], dat de moeder ontlast en rust brengt in de opvoedingssituatie van [de minderjarige].
Ter zitting heeft de vader zich ten volle achter het verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling gesteld. Volgens de vader stimuleert de moeder [de minderjarige] onvoldoende in het onderhouden van de contacten met de vader. De vader spreekt de vrees uit dat de moeder zal ‘afhaken’ als de hulpverlening louter in een vrijwillig kader zou plaatsvinden. De vader benadrukt dat het ook tot de verantwoordelijkheid van de gezinsvoogd behoort de contacten tussen hem en [de minderjarige] te bevorderen.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat er nog immer sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [de minderjarige] en dat er vooralsnog onvoldoende garantie bestaat dat ter afwending van deze bedreiging met de inzet van hulpverlening in het vrijwillig kader kan worden volstaan. De kinderrechter zal het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling dan ook toewijzen.
4.2
Met betrekking tot het verzoek om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het netwerkpleeggezin stelt de kinderrechter voorop dat, mede gelet op de subsidiaire stellingname van de vader, tussen partijen niet in geding is dat ingeval van een verlenging van de ondertoezichtstelling tevens een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in het netwerkpleeggezin zou moeten worden uitgesproken. Tussen partijen is voorts niet in geding dat de machtiging zou moeten strekken tot een uithuisplaatsing in deeltijd.
Wel is ter zitting gebleken dat tussen partijen verschil van inzicht is blijven bestaan over de gewenste omvang van de uithuisplaatsing. De vader en de pleegouders zijn akkoord met uithuisplaatsing in het netwerkpleeggezin op donderdag en vrijdag (met overnachting) en gedurende één weekend per maand. De moeder heeft tijdens de zitting de nodige reserves getoond bij de uithuisplaatsing gedurende het weekend, terwijl bureau jeugdzorg bij brief van 16 maart 2012 nog een geheel afwijkende invulling van de uithuisplaatsing had aanbevolen.
Ten slotte hebben zowel de moeder als de vader erop aangedrongen dat de omvang van de uithuisplaatsing mede tot uiting dient te worden gebracht in de aanspraak op zorg waarin het door bureau jeugdzorg overlegde indicatiebesluit van 25 januari 2012 beoogt te voorzien.
De kinderrechter overweegt dienaangaande als volgt.
In zijn beschikking van 6 september 2011 (LJN: BT1957) heeft de kinderrechter van deze rechtbank het volgende overwogen:
‘Naar het oordeel van de kinderrechter kan uit de bewoordingen van de artikelen 1: 258 lid 3 BW en artikel 1: 261 lid 1 BW niet worden afgeleid dat een machtiging tot uithuisplaatsing op grond van laatstgenoemde wettelijke bepaling alleen kan worden verleend als de minderjarige ter uitvoering van de machtiging voor de toegestane periode onafgebroken buiten het gezin wordt geplaatst. Wel wordt algemeen aangenomen dat de zinsnede ‘gedurende dag en nacht’ meebrengt dat geen machtiging is vereist voor plaatsing van een minderjarige in een dagverblijf.
De kinderrechter is van oordeel dat als hoofdregel voorop staat dat een uithuisplaatsing, als vorm van uitvoering van een ondertoezichtstelling, dient te berusten op een rechterlijke machtiging. Gewoonlijk zal de uithuisplaatsing erop zijn gericht de minderjarige (gedeeltelijk) te onttrekken aan de zorg van zijn ouder(s), zodat een situatie ontstaat waarin sprake is van gedeelde verantwoordelijkheden met betrekking tot het opvoeden en verzorgen van de minderjarige. Met de onttrekking van verantwoordelijkheden aan de ouder(s) wordt een inbreuk op de eerbiediging van het gezinsleven gemaakt die, mede gelet op de artikelen 6 en 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tot rechterlijke tussenkomst noopt. Dit is slechts anders als het doel van de uithuisplaatsing niet rechtstreeks raakt aan de ouderlijke verantwoordelijkheden […].
Zoals uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet op de jeugdzorg blijkt, dient de beoordeling van het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing plaats te vinden op de grondslag van het indicatiebesluit (Kamerstukken II 2001-2002, 28 168, nr. 3, p. 82). In het indicatiebesluit moet onder andere melding worden gemaakt van de zorg waarop de minderjarige, gelet op de problemen en de achterliggende oorzaak daarvan, is aangewezen, wat men met de geïndiceerde jeugdzorg wil bereiken en hoe vaak en hoe lang de desbetreffende jeugdzorg noodzakelijk wordt geacht. Wil de inbreuk op de eerbiediging van het gezinsleven die een uithuisplaatsing inhoudt gerechtvaardigd kunnen worden, zal de in het indicatiebesluit geïndiceerde zorg – in dit geval verblijf in een pleeggezin – niet verder mogen strekken dan voor de afwending van de bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige noodzakelijk is.’
De kinderrechter is van oordeel dat het thans te beoordelen verzoek om machtiging van bureau jeugdzorg tot uitplaatsing in een netwerkpleeggezin, evenals het geval was in de zaak die heeft geleid tot de gedeeltelijk aangehaalde beschikking van 6 september 2011, ertoe strekt de desbetreffende ouder te ondersteunen bij de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de moeder haar best doet om goed voor [de minderjarige] te zorgen, maar dat [de minderjarige] ter afwending van voornoemde bedreiging van haar ontwikkeling tevens is aangewezen op de zorg van het netwerkpleeggezin. Gelet op deze omstandigheden is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] erop is gericht haar, althans gedeeltelijk, aan de zorg van de moeder te onttrekken, zodat de uithuisplaatsing niet kan plaatsvinden dan op grond van een daartoe strekkende rechterlijke machtiging.
De kinderrechter stelt vast dat het indicatiebesluit dat aan het in geding zijnde verzoek ten grondslag ligt ziet op ‘verblijf pleeggezin 24 uurs’, zonder enige verdere restrictie. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zou toewijzing van het verzoek tot gevolg hebben dat een machtiging zou worden gegeven tot een uithuisplaatsing die dieper ingrijpt in het gezinsleven van [de minderjarige] en haar moeder dan voor het doel van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] noodzakelijk is. Tussen partijen is immers niet in geding – en ook de kinderrechter is van oordeel - dat een voltijds uithuisplaatsing niet noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] af te wenden.
De kinderrechter verbindt hieraan de conclusie dat het indicatiebesluit wegens strijd met artikel 8 EVRM dient te worden vernietigd, voor zover het een aanspraak geeft op verblijf in een netwerkpleeggezin voor een langere duur dan op grond van de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] gerechtvaardigd is. Gelet op het verhandelde ter zitting is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het netwerkpleeggezin beperkt dient te blijven tot een wekelijks verblijf op donderdag en vrijdag (met overnachting) en gedurende een weekend per maand (eveneens met overnachting). De kinderrechter zal in zoverre met toepassing van artikel 8:72 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing
verlengt de termijn waarvoor voornoemde minderjarige onder toezicht is gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg met ingang van 23 maart 2012 voor één jaar;
vernietigt het indicatiebesluit van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg van 25 januari 2012, voorzover dit aanspraak geeft op verblijf in een pleeggezin 24 uurs;
bepaalt dat dit indicatiebesluit aanspraak geeft op verblijf in een netwerkpleeggezin, wekelijks op donderdag en vrijdag (met overnachting), alsmede gedurende een weekend per maand (met overnachting).
verlengt de termijn van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin met ingang van 23 maart 2012 voor de termijn van één jaar;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.E. Bakker, kinderrechter, en in het openbaar op 20 maart 2012 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
RB
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.