ECLI:NL:RBMAA:2012:BX8132

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
20 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03 853031-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doorzoeking van celruimte en de toepassing van strafvorderlijke voorschriften in een drugszaken

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 20 september 2012, stond de verdachte terecht voor het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen, te weten 1,75 gram hennep en 218,35 gram hasjiesj, in zijn cel in de Penitentiaire Inrichting "De Geerhorst" te Sittard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn beroep op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, alle strafrechtelijke waarborgen had gekregen tijdens het verhoor. De rechtbank verwierp de bezwaren van de verdediging met betrekking tot de controlebevoegdheid van de directeur van de inrichting, zoals vastgelegd in Artikel 34 van de Penitentiaire Beginselenwet. De rechtbank stelde vast dat de controlebevoegdheid ook zonder concrete aanwijzingen tegen de verdachte kon worden uitgeoefend, en dat de aangetroffen verdovende middelen als bewijs konden worden gebruikt.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk de genoemde hoeveelheden verdovende middelen aanwezig had, maar sprak hem vrij van de beschuldiging van verkoop of verstrekking, omdat daar geen bewijs voor was. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte in het buitenland. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 39 uren, met de voorwaarde dat bij niet-naleving 19 dagen hechtenis zou worden opgelegd. Dit vonnis werd uitgesproken door politierechter R.A.J. van Leeuwen, in aanwezigheid van griffier S. Silvrants.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/853031-11
Vonnis van de politierechter d.d. 20 september 2012
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Regulier te Vught.
Raadsman is mr. I.F.J. Beugelsdijk, advocaat te Oosterhout.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 september 2012. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk een hoeveelheid van 1,75 gram hennep en/of 218,35 gram hasjiesj heeft verhandeld, dan wel die middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een keur aan verweren opgeworpen.
? De officier van justitie is niet ontvankelijk in de vervolging;
? Bewijs moet worden uitgesloten hetgeen tot vrijspraak leidt;
? De bewijsmiddelen sluiten niet uit dat de verdovende middelen van iemand anders waren en niet van verdachte.
De conclusie is primair dat de officier van justitie niet ontvankelijk behoort te worden verklaard. Subsidiair moet vrijspraak volgen.
3.3 Het oordeel van de Politierechter
Op 31 maart 2011 is een onderzoek uitgevoerd in de cel van verdachte in Penitentiaire Inrichting “De Geerhorst” te Sittard. In deze cel, met nummer 37, werden bij verdachte
6 kleine bollen vermoedelijk wiet aangetroffen. In de spleet tussen de bovenkant van de kledingkast en het plafond werden 4 plakken vermoedelijk hasj gevonden. Nader onderzoek wees uit dat de plakken inderdaad hasj bevatten en 217 gram wogen. De 6 bollen bevatten hennep en wogen 1,75 gram. Verdachte heeft verklaard dat de wiet van hem is, van de hasj weet hij niets af.
Artikel 34 Penitentiaire beginselenwet geeft aan de directeur van de inrichting de bevoegdheid de verblijfsruimte van een gedetineerde te onderzoeken op de aanwezigheid van voorwerpen die niet in zijn bezit mogen zijn. Het is duidelijk dat verdovende middelen zoals wiet en hasj daartoe behoren.
Een verdenking of aanwijzing tegen een gedetineerde zijn niet vereist om de cel te onderzoeken. Op een dergelijke controle zijn de gebruikelijke regels van strafvordering niet van toepassing. In casu gaat het om een dergelijke controle.
Op dit uitgangspunt bestaan naar het oordeel van de Politierechter drie uitzonderingen. Allereerst de situatie dat het onderzoek plaatsvindt in het kader van onderzoek naar de strafzaak waarvoor verdachte is gedetineerd. Dan dienen wel alle strafvorderlijke waarborgen van kracht te zijn. Maar van die situatie was hier geen sprake.
De volgende situatie is dat het uitoefenen van de controlebevoegdheid leidt tot het daadwerkelijk ontdekken van verboden middelen. Dan “verschiet” de situatie van controle naar opsporing en komen alle strafvorderlijke waarborgen aan verdachte toe. Maar van die situatie was dus geen sprake tot het moment waarop daadwerkelijk verdovende middelen bij verdachte werden aangetroffen.
Ten slotte de situatie waarin de verdenking tegen verdachte al zo sterk en concreet is dat hij strafrechtelijk als verdachte dient te worden beschouwd. Dan wordt verdachte tekort gedaan als hem de strafrechtelijke waarborgen zouden worden onthouden. Maar zoals de raadsman zelf uitvoerig heeft betoogd, daarvoor zijn de aanwijzingen tegen verdachte in dit geval volstrekt onvoldoende tot het moment waarop de verdovende middelen bij hem zijn ontdekt.
Nadat de verdovende middelen in het kader van de uitgevoerde controle van de cel waren ontdekt zijn aan verdachte wel alle strafrechtelijke waarborgen toegekend. Zo is hij gewezen op het recht een advocaat te raadplegen voor zijn eerste verhoor en is hem de cautie gegeven.
Daarom kunnen de aangevoerde bezwaren met betrekking tot het uitblijven van een CIE proces verbaal, zuiverheid van oogmerk en de mate van verdenking niet leiden tot niet ontvankelijkheid van de officier van justitie. Deze bezwaren worden verworpen en de gevonden bewijsmiddelen kunnen voor het bewijs gebruikt worden.
Hetzelfde geldt voor de bezwaren die gericht zijn op het onvoldoende concreet en/of betrouwbaar zijn van de informatie. De controlebevoegdheid van Artikel 34 Penitentiaire beginselenwet kan zelfs uitgeoefend worden indien er geen aanwijzingen tegen verdachte bestaan. Dat impliceert dat deze bevoegdheid ook bij weinig concrete of niet op betrouwbaarheid gecontroleerde aanwijzingen uitgeoefend mag worden en de vondsten voor het bewijs gebruikt kunnen worden.
Rest de vraag of bewezen is dat de verdovende middelen die op de kast aanwezig waren ook bij verdachte aanwezig waren. Anders dan de raadsman stelt gaat de Politierechter er van uit dat verdachte wel in een éénmanscel was ondergebracht, nu dit volgens het proces verbaal het geval was en het tegendeel op geen enkele wijze maar enigszins aannemelijk is gemaakt. Het feit dat er een stapelbed in de cel staat zegt bijvoorbeeld nog niet dat dit ook gebruikt werd.
Is het denkbaar dat iemand anders verdovende middelen in de cel van verdachte verstopt zonder daarin zelf te verblijven terwijl de verdachte daarvan niet op de hoogte is? De Politierechter kan het zich moeilijk voorstellen omdat degene die de verdovende middelen daar heeft verstopt dan wel een heel grote kans loopt dat hij ze bij ontdekking door de bewoner van de cel kwijt is. Dat risico zal hij niet willen nemen. De Politierechter acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, naast de wiet, ook de hasjiesj voorhanden heeft gehad. Voor het ook tenlastegelegde verkopen of verstrekken is in het dossier echter geen bewijs voorhanden.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 21 maart 2011, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 1,75 gram hennep en 218,35 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, zijnde hasjiesj en hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 39 uur, bij niet vervullen te vervangen door 19 dagen hechtenis.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de strafmaat.
5.3 Het oordeel van de Politierechter
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen. De Politierechter heeft bij het bepalen van de straf in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft 1,75 gram hennep en 218,35 gram hasjiesj opzettelijk aanwezig gehad. Deze verdovende middelen werden aangetroffen in de cel van verdachte. Kennelijk is verdachte weer betrokken bij verdovende middelen. In het licht van zijn eerdere veroordelingen in Zweden en Duitsland voor het plegen van drugssmokkel is dit een zwaarwegende zaak.
Juist verdachte had, gelet op deze veroordelingen tot gevangenisstraffen van respectievelijk 10 jaren en 2 jaren, moeten weten dat zijn handelen onaanvaardbaar en ontoelaatbaar was en had zich daarvan dan ook moeten weerhouden.
Alles afwegend is de Politierechter van oordeel dat het opleggen van een werkstraf in voldoende mate recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte en zal daarom aan verdachte opleggen een werkstraf van 39 uren, bij niet verrichten te vervangen door 19 dagen hechtenis.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot werkstraf voor de duur van 39 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 19 dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, politierechter, in tegenwoordigheid van S. Silvrants, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 september 2012.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 maart 2011, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 1,75 gram hennep en/of 218,35 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, zijnde hasjiesj en/of hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/853031-11
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 20 september 2012 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Regulier te Vught.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman: mr. I.F.J. Beugelsdijk, advocaat te Oosterhout.