parketnummer: 03/703071-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 november 2012
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte],
gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. S. Weening, advocaat te Maastricht, waarnemend voor mr. A.L. Rinsma.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 november 2012, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: [benadeelde partij] heeft bedreigd;
Feit 2: samen met (een) ander(en) hoeveelheden heroïne en cocaïne in zijn bezit heeft gehad;
Feit 3: samen met (een) ander(en) voorbereidingshandelingen heeft verricht.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft zij aangevoerd dat het zeer aannemelijk is dat er een bedreigende situatie was ontstaan. Er waren veel politieagenten bij het incident aanwezig en er werden zelfs waarschuwingsschoten gelost. Een bewezenverklaring van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten baseert de officier van justitie op de bevindingen van de politie op 26 april 2012. De verklaring van verdachte, dat hij naar Valkenburg kwam om te chillen en slechts anderhalf uur in het bewuste appartement is geweest, is ongeloofwaardig.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal elkaar tegenspreken over de positie van [benadeelde partij] ten opzichte van de auto van verdachte. Indien de rechtbank deze visie niet deelt, verzoekt de raadsman alle verbalisanten en de CIE informant als getuigen te horen.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte alleen op basis van de CIE informatie aan de betreffende woning ‘gelinkt’ kan worden. De verklaring die verdachte heeft afgelegd, luidende dat hij zijn auto had uitgeleend en die ochtend vroeg uit Rotterdam is vertrokken met de trein en pas anderhalf uur in Valkenburg was, is aannemelijk en klopt chronologisch gezien ook. Dat verdachte in de betreffende woning is geweest en daar wellicht op tafel verdovende middelen heeft zien liggen, wil niet zeggen dat hij daarmee alle aangetroffen verdovende middelen in zijn bezit heeft gehad. Hij had geen beschikkingsmacht over de drugs. Als de rechtbank van oordeel is dat verdachte de drugs wel in zijn bezit heeft gehad, dan geldt dat alleen voor het zakje met bolletjes dat hij op de tafel zag liggen.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 26 april 2012 zag [benadeelde partij], hoofdagent van politie, verdachte in Valkenburg in een auto stappen. [benadeelde partij] ging voor de auto staan en riep met luide stem: “Stop politie”. [benadeelde partij] stond ongeveer 30 centimeter voor de auto van verdachte. Omdat verdachte alleen in zijn richting kon wegrijden vreesde [benadeelde partij] voor zijn leven en heeft hij zijn dienstwapen getrokken. Terwijl hij dit deed hoorde hij dat de motor van de auto toeren begon te maken. Vervolgens bewoog de auto naar voren, in de richting van [benadeelde partij] en maakte daarbij nog meer toeren. [benadeelde partij] heeft gerelateerd dat hij toen naar achter sprong, zodat de auto hem niet kon raken. Verbalisant D. heeft gerelateerd dat hij de motor van de auto hoorde starten en zag dat de Opel wegreed, terwijl [benadeelde partij] nog steeds aan de linkervoorzijde van de Opel stond. De auto reed in de richting van [benadeelde partij], waardoor deze naar rechts moest wegduiken. Verbalisant P. heeft gerelateerd dat verdachte de auto startte en meteen vol gas gaf. Daarop richtte [benadeelde partij] vanaf de voorzijde van de auto zijn dienstwapen op verdachte. Het voertuig bewoog na het starten meteen vooruit. Ter voorkoming van een aanrijding tussen het voertuig van verdachte en [benadeelde partij] heeft P. een keer op het voertuig geschoten. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij de bestuurder van het voertuig was.
Op grond van de hiervoor aangehaalde verklaringen is de rechtbank van oordeel dat [benadeelde partij] zich bekend heeft gemaakt als politieagent, hetgeen verdachte gelet op de korte afstand tussen hem en [benadeelde partij] niet kan zijn ontgaan. Verdachte reed toch weg terwijl [benadeelde partij] vlak voor zijn auto stond. [benadeelde partij] heeft moeten wegspringen, anders was hij geraakt door de auto.
De rechtbank is van oordeel dat het met een auto inrijden op een persoon die zich vlak voor het voertuig bevindt van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij die persoon de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte hem omver zou rijden. Gelet op de positie van de verbalisant en het feit dat verdachte vanuit stilstand wegreed is de rechtbank van oordeel dat er geen dodelijk, maar wel zwaar lichamelijk letsel had kunnen ontstaan.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [benadeelde partij], hoofdagent, heeft bedreigd met zware mishandeling.
Het ter terechtzitting gedane voorwaardelijke verzoek van de raadsman tot het horen van alle verbalisanten als getuigen wijst de rechtbank af, nu de rechtbank hiervan de noodzaak niet inziet.
Feiten 2 en 3
Op 26 april 2012 worden tijdens een doorzoeking aan de [adres] te Valkenburg onder andere verdovende middelen en schriftelijke bescheiden op naam van verdachte aangetroffen. Na wegingen en testen blijkt het om 1005 gram heroïne, 337 gram cocaïne en 1036 gram versnijdingsmiddelen te gaan. Eerder die dag is verdachte herkend als hij het betreffende pand aan de [adres] te Valkenburg verlaat. Hij weet aan de politie te ontkomen in een Opel Omega met kenteken XX-XX-XX.
Drie dagen eerder, op 23 april 2012, is diezelfde Opel Omega met twee inzittenden gezien op de [adres] te Valkenburg. Deze auto staat op naam van verdachte en behoort verdachte naar eigen zeggen ook toe. Naast de auto staat een donkergekleurde jongeman met een smal postuur. De tweede inzittende heeft een gezet postuur. Zij lopen beiden in de richting van perceel XX. Eerstgenoemde man opent met een sleutel de voordeur van het pand, waarna zij naar binnen gaan.
Op 25 april 2012 wordt genoemd voertuig opnieuw voor het pand [adres] geparkeerd. De bestuurder stapt uit en gaat het pand aan de [adres] binnen met gebruikmaking van een sleutel.
Getuige [naam getuige], een buurtbewoner, heeft verklaard dat op 26 april 2012 twee personen werden aangehouden, waarvan hij de dikkere man herkende. Deze dikkere man was vaker in het gezelschap van een langere man, die steeds de reeds genoemde auto bestuurde. Zij gingen dan het pand aan de [adres] binnen. [naam getuige] heeft verklaard dat die lange man op 26 april niet werd aangehouden.
Verdachte heeft erkend dat hij op 26 april 2012 in de woning aan de [adres] is geweest en dat hij met de genoemde Opel is weggereden.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte de eigenaar is van de personenauto van het merk Opel Omega, voorzien van het kenteken XX-XX-XX, die vaker in de directe nabijheid van de woning aan de [adres] wordt geparkeerd. Deze auto wordt steeds bestuurd door een lange smalle jongen, die met een sleutel de toegangsdeur van het pand aan de [adres] opent. Deze beschrijving past op verdachte. De bijrijder heeft een gezet postuur en is, blijkens de verklaring van [naam getuige], op 26 april 2012 aangehouden. Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat de lange donkere jongen die hij eerder bij de woning zag op 26 april niet werd aangehouden. In de woning zijn verder verschillende poststukken aangetroffen die op naam van verdachte staan.
Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, beoordeelt de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij op 26 april 2012 eenmalig in de betreffende woning is geweest om te chillen en toen die poststukken daar heeft neergelegd, als ongeloofwaardig. Het is op zijn minst zeer merkwaardig en wel buitengewoon toevallig dat verdachte zijn auto uitleent aan een vriend waarvan verdachte de naam niet wil noemen, om vervolgens zelf met de trein naar een appartement in Valkenburg te komen. Daar staat vervolgens bij toeval zijn eigen auto voor de deur geparkeerd. Daarbij komt dat de twee andere verdachten beiden een verschillende verklaring hebben afgelegd over het hoe en waarom van hun eigen aanwezigheid in Valkenburg en die van verdachte.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is die de voorgaande dagen telkens als bestuurder van de auto is opgetreden en degene die met een sleutel meermalen de woning is binnengegaan. Dat houdt in dat verdachte vaker in de woning aan de [adres] is geweest en daar dus langere tijd heeft verbleven.
Gelet op het feit dat de verdovende middelen en daaraan verwante spullen verspreid door de hele woning zijn aangetroffen in onder andere de oven, in de afzuigkast, de keukenlade, de keukenkast, op de salontafel en onder het tv meubel is het onvermijdelijk dat een frequente bezoeker van de woning deze spullen heeft aangetroffen. Door het frequente verblijf heeft hij tevens beschikkingsmacht over de spullen gehad.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee de verdovende middelen in zijn bezit heeft gehad en tevens voorbereidingshandelingen heeft verricht door – kort gezegd – versnijdingsmiddelen aanwezig te hebben. De rechtbank acht de feiten 2 en 3 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 april 2012 te Valkenburg, in de gemeente Valkenburg aan de Geul, [benadeelde partij] (hoofdagent van politie) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend zijn auto gestart en is weggereden terwijl die [benadeelde partij] zich nog voor zijn, verdachtes auto, bevond;
2.
op 26 april 2012 te Valkenburg, in de gemeente Valkenburg aan de Geul, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) ongeveer 1005 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 337 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
op 26 april 2012 te Valkenburg, in elk geval in de gemeente Valkenburg aan de Geul, tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen van heroïne en cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden 1036 gram versnijdingsmiddel voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden, dat dat bestemd was tot het plegen van dat feit.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
bedreiging met zware mishandeling;
feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair tot algehele vrijspraak geconcludeerd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de LOVS richtlijnen te volgen, waardoor maximaal een gevangenisstraf van vier tot zes maanden kan worden opgelegd.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft een politieagent bedreigd door met zijn auto op hem in te rijden en hij heeft bijna 1,5 kg harddrugs en versnijdingsmiddelen in zijn bezit gehad. Gelet op de hoeveelheden en de aanwezigheid van versnijdingsmiddelen is er een dealerindicatie.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Het is algemeen bekend dat de inwoners van Zuid-Limburg veel overlast ondervinden van de handel in verdovende middelen. Verdachte heeft daaraan een substantiële bijdrage geleverd.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de op te leggen straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS ter zake van de invoer van harddrugs (artikel 2 onder A van de Opiumwet), die bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf in dit soort zaken doorgaans als uitgangspunt worden gehanteerd, en de in de vaste jurisprudentie van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch naar aanleiding daarvan vastgestelde rekenmodus wanneer het gaat om het bezit (artikel 2 onder C van de Opiumwet) van harddrugs. Gelet hierop neemt de rechtbank als uitgangspunt een gevangenisstraf van 4 tot 6 maanden (categorie standaard).
De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met het feit dat verdachte zeer recent is veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf wegens overtreding van de Opiumwet. Verdachte is bijna een jaar vóór het plegen van onderhavige strafbare feiten voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de voorwaarde dat hij tijdens de proeftijd van 365 dagen geen strafbare feiten zou plegen. Zelfs dit heeft verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Verdachte is kennelijk buitengewoon hardleers, hetgeen de rechtbank zorgen baart voor de toekomst. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding de op te leggen straf fors te verhogen. Daarbij komt dat verdachte een politieagent heeft bedreigd.
Gelet op de proceshouding van verdachte acht de rechtbank een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, zoals door de raadsman verzocht, niet aan de orde.
Alles overwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, een passende straf.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 400,- ter zake van feit 1.
De officier van justitie heeft gevorderd deze vordering toe te wijzen en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering omdat verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat de door de benadeelde partij gevorderde schade immateriële schade betreft.
Artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin immateriële schadevergoeding kan worden toegekend:
a. er is het oogmerk om immateriële schade toe te brengen;
b. er is een aantasting in de persoon door: lichamelijk letsel, schade aan eer en goede naam of op andere wijze;
c. er is aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
In het onderhavige geval is de schade gevorderd ter zake van een bedreiging. Van de categorieën a en c is hier derhalve geen sprake. Ook is geen sprake van lichamelijk letsel of schade aan eer en goede naam, zoals bedoeld in categorie b. Rest de vraag of er sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Onder deze categorie vallen ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en - onder bepaalde omstandigheden - ook geestelijk letsel. Hiervan is echter evenmin sprake. Bedreiging is geen inbreuk op de privacy en voor een beroep op geestelijk letsel is niet voldoende dat sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen of zich angstig of gekwetst voelen. Gevoelens van boosheid, angst, spanning en depressiviteit vallen niet onder het bereik van voormelde wetsbepaling. Schadevergoeding op deze basis kan slechts aan de orde zijn indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft, waarbij de eis wordt gesteld dat van een geestesziekte moet zijn gebleken. Dat is hier niet het geval. Nu voor toewijzing van de vordering geen enkele wettelijke basis bestaat, zal de rechtbank de vordering afwijzen.
7 Het beslag
Onder verdachte zijn in beslag genomen een personenauto Opel Omega (nr. 37), twee weegschalen (nr. 33 en 35), een spuitbus (nr. 34), papier met aantekeningen (nr. 1), heroïne (nr. 36) en in totaal € 1755,- (nr. 2 t/m 5).
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geld verbeurd te verklaren en de overige voorwerpen te onttrekken aan het verkeer.
De raadsman heeft opgemerkt dat de in beslag genomen goederen niet aan de verdachte toebehoren.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Het in beslag genomen geldbedrag is vatbaar voor verbeurdverklaring. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet kunnen worden vastgesteld aan wie het geldbedrag toebehoort. Wel is daaruit gebleken dat het geldbedrag door middel van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde is verkregen.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven personenauto, attributen en verdovende middelen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 2 en 3 bewezenverklaarde is begaan of voorbereid. Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het in beslag genomen geldbedrag (nr. 2 t/m 5);
- verklaart aan het verkeer onttrokken de personenauto (nr. 37), de weegschalen (nr. 33 en 35), het papier met aantekeningen (nr. 1), de spuitbus (nr. 34) en de verdovende middelen (nr. 36);
Benadeelde partijen
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] af;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. J.S. Holthuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 november 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 april 2012 te Valkenburg, in elk geval in de gemeente Valkenburg aan de Geul, [benadeelde partij] (hoofdagent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend zijn auto gestart en/of (vervolgens) hoge toeren gemaakt en/of (vervolgens) (met hoge toeren en/of hoge snelheid) weggereden terwijl die [benadeelde partij] zich nog voor zijn, althans in de nabijheid van zijn, verdachtes auto, bevond;
hij op of omstreeks 26 april 2012 te Valkenburg, in de gemeente Valkenburg aan de Geul, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1005 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 337 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op of omstreeks 26 april 2012 te Valkenburg, in elk geval in de gemeente Valkenburg aan de Geul, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van heroïne en/of cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen 1036 gram versnijdingsmiddel, in elk geval een hoeveelheid van een middel bevattende coffeïne en/of paracetamol, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).