ECLI:NL:RBMAA:2012:BY4207

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
482056 CV EXPL 12-2914
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake huurachterstand en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Woningstichting Vaals, eisende partij, gedaagden [gedaagde 1 en 2] aangeklaagd wegens structurele te late betaling van de huur. De Woningstichting stelde dat gedaagden herhaaldelijk in gebreke zijn gebleven met stipte betaling van de huur, wat resulteerde in een huurachterstand van ongeveer één maand gedurende meer dan een jaar. De vordering van de Woningstichting betrof aanvankelijk een bedrag van € 448,23 aan achterstallige huur en € 89,25 aan buitengerechtelijke kosten. Tijdens de procedure heeft de Woningstichting haar vordering verminderd, rekening houdend met de stand van de huurbetalingen tot en met augustus 2012.

Gedaagden betwistten de stelling dat de huur elke maand vóór de eerste van de maand betaald moest worden en voerden aan dat de Woningstichting stilzwijgend akkoord was gegaan met latere betalingen. De kantonrechter oordeelde echter dat op basis van de huurovereenkomst, waarin was vastgelegd dat de huur vóór de eerste van de maand betaald moest worden, gedaagden gehouden waren om tijdig te betalen. De rechter concludeerde dat de Woningstichting niet had getolereerd dat de huur te laat werd betaald, gezien de eerdere aanmaningen die waren verstuurd.

De rechter oordeelde dat gedaagden tekortschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en dat er wel degelijk sprake was van een fatale termijn. De vordering tot betaling van de buitengerechtelijke kosten werd eveneens toegewezen, omdat de Woningstichting voldoende had aangetoond dat er extra kosten waren gemaakt voor incassowerkzaamheden. Gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 89,25 en de proceskosten, die in totaal op € 273,64 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 482056 CV EXPL 12-2914
typ: LE
Vonnis van 7 november 2012
in de zaak
WONINGSTICHTING VAALS,
gevestigd en kantoorhoudend te Vaals,
eisende partij,
verder ook te noemen: de Woningstichting,
gemachtigden: M.M.J. Haenen en J.M.H.C. Haenen, deurwaarders te Maastricht
tegen
[GEDAAGDE 1]
en
[GEDAAGDE 2],
echtelieden, beiden wonend te [woonplaats],
gedaagde partij,
gezamenlijk verder ook te noemen: [gedaagde 1 en 2],
gemachtigde: mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te Vaals.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Door partijen zijn de navolgende processtukken ingediend:
- een exploot van dagvaarding van 26 juni 2012 met producties 1 en 2;
- een conclusie van antwoord met een (ongenummerde) productie;
- een conclusie van repliek met producties 1 tot en met 3;
- een conclusie van dupliek met een (ongenummerde) productie.
Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak op vandaag gesteld is.
2. MOTIVERING
a. het geschil
De Woningstichting vordert - na haar eis te hebben verminderd - hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van een bedrag van € 89,25 en tot betaling van de proceskosten.
De Woningstichting heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde 1 en 2] herhaaldelijk in gebreke is gebleven met stipte en tijdige betaling van de huur, in die zin dat de huur niet maandelijks vóór (of op) de eerste van de maand voldaan is. Dientengevolge is gedurende een periode van meer dan een jaar herhaaldelijk sprake geweest van een huurachterstand van ongeveer één maand.
De Woningstichting vorderde aanvankelijk een bedrag van € 448,23 aan achterstallige huur en een bedrag van € 89,25 aan buitengerechtelijke kosten. Bij repliek heeft zij haar vordering verminderd met € 448,23, rekening houdend met de stand van de huurbetalingen (“huurstand”) tot en met de maand augustus 2012.
[gedaagde 1 en 2] betwist dat betaling van de huur elke maand vóór of uiterlijk op de eerste dag van de maand moet plaatsvinden.
Er is geen sprake van een fatale termijn. De Woningstichting is er stilzwijgend mee akkoord gegaan dat de huur op een later tijdstip dan de eerste van de maand betaald wordt, althans zij heeft (in het verleden) geen maatregelen genomen tegen overschrijding van die termijn. Derhalve mocht [gedaagde 1 en 2] erop vertrouwen dat de huur (steeds, althans tot het moment van dagvaarding) tijdig betaald is.
[gedaagde 1 en 2] heeft zich er voorts op beroepen dat zij voor de betaling van de huur afhankelijk is van de verstrekking van een “BBZ uitkering” die eerst op of omstreeks de 21ste van de maand achteraf betaald wordt.
b. de vaststaande feiten
De Woningstichting heeft aan [gedaagde 1 en 2] de woning gelegen aan het adres [adresgegevens] verhuurd tegen betaling van een huurprijs van € 448,23 per maand.
c. de beoordeling
Partijen verschillen van mening over het tijdstip waarop de maandhuur door huurders voldaan moet zijn.
Artikel 4.4 van de huurovereenkomst (productie 1 bij de conclusie van repliek) bepaalt dat huurder de te betalen prijs voor het gehuurde in zijn geheel bij vooruitbetaling vóór de eerste van de maand op de door verhuurder aangegeven wijze voldoet. [gedaagde 1 en 2] heeft zich door ondertekening met de inhoud van de huurovereenkomst akkoord verklaard. Derhalve moet ervan uitgegaan worden dat [gedaagde 1 en 2] gehouden is de huur vóór de eerste van de maand te betalen.
Het feit dat de huur - vrij consequent - te laat door [gedaagde 1 en 2] betaald is, is door de Woningstichting - anders dan [gedaagde 1 en 2] beweert - niet getolereerd. De Woningstichting heeft [gedaagde 1 en 2] in 2011 herhaaldelijk aangemaand, en wel bij brieven van 10 maart 2011, 4 mei 2011 en 4 augustus 2011 (productie 2 bij de conclusie van repliek).
Uit de brief van 3 maart 2009 (eveneens productie 2 bij de conclusie van repliek) blijkt bovendien dat [gedaagde 1 en 2] reeds eerder door de Woningstichting in de gelegenheid gesteld is het probleem met de achterstand van één maand huur op te lossen door het treffen van een betalingsregeling.
Derhalve houdt de stelling van [gedaagde 1 en 2] dat de Woningstichting stilzwijgend akkoord gegaan is met betaling in de loop van de maand, geen stand.
Het feit dat [gedaagde 1 en 2] voor de betaling van de huur afhankelijk is van de verstrekking van een uitkering, doet aan de verplichting tot tijdige betaling van de huur evenmin af. [gedaagde 1 en 2] zal een inhaalslag moeten maken, waardoor de huur betaald kan worden uit de uitkeringinkomsten van de voorafgaande maand.
Gelet op de eisvermindering is [gedaagde 1 en 2] kennelijk in de loop van de procedure (alsnog) op haar huurachterstand ingelopen. Het is zaak deze situatie te bestendigen ter voorkoming van verdere procedures die mogelijk verder strekkende consequenties voor [gedaagde 1 en 2] tot gevolg zullen hebben. Het moge duidelijk zijn dat [gedaagde 1 en 2] door te laat te betalen tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst omdat wel degelijk van een fatale termijn sprake is.
De door de Woningstichting medegevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 89,25 is eveneens toewijsbaar, aangezien omtrent de aan de procedure voorafgegane incassopogingen voldoende (gespecificeerd en gemotiveerd) gesteld is om daaruit te kunnen concluderen dat werkzaamheden verricht zijn en kosten gemaakt zijn die de normale voorbereiding van een procedure te buiten gaan. Bij conclusie van repliek zijn immers kopieën van de reeds vermelde aanmaningen van de zijde van de Woningstichting overgelegd. Daarnaast zijn bij het exploot van dagvaarding aanmaningen van 12 en 27 april 2012 (productie 2) van de zijde van de gemachtigde van de Woningstichting getoond.
Daarmee is komen vast te staan dat de door de Woningstichting bedoelde werkzaamheden en kosten verder strekken dan de verrichtingen en kosten waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Rv een voorziening geven.
[gedaagde 1 en 2] dient als de in het ongelijk in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de proceskosten, aan de zijde van de Woningstichting tot op heden begroot op in totaal
€ 273,64, waarvan € 109,00 aan griffierecht, € 104,64 aan explootkosten en € 60,00 voor het salaris van de gemachtigde.
3. BESLISSING
Veroordeelt [gedaagde 1 en 2] hoofdelijk, en wel in die zin dat bij betaling door de een de ander naar de omvang van die betaling gekweten zal zijn, tot betaling aan de Woningstichting van een bedrag van € 89,25.
Veroordeelt [gedaagde 1 en 2] evenzeer en in dezelfde zin hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van de Woningstichting tot op heden begroot op in totaal € 273,64, waarvan
€ 109,00 aan griffierecht, € 104,64 aan explootkosten en € 60,00 voor het salaris van de gemachtigde.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.