Parketnummer: 03/700643-11
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 november 2012
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid – De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 7 maart, 22 mei, 31 juli,
19 oktober en 13 november 2012, waarbij de officier van justitie, de verdediging en verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met (een) ander(en) heeft geprobeerd om, al dan niet met voorbedachten rade, [benadeelde partij 1] van het leven te beroven.
Feit 2: samen met (een) ander(en) [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn vader ([medeverdachte 1]) en zijn zoon ([medeverdachte 2]) met voorbedachten rade heeft geprobeerd om [benadeelde partij 1] van het leven te beroven. Zij baseert haar standpunt op de verklaringen van het slachtoffer en diverse getuigen, alsmede op de medische verklaring van forensisch geneeskundige L.J.H. van Hooren, het Forensisch radiologisch onderzoek en het munitie- en schotrestenonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut. Uit de verklaringen blijkt volgens de officier dat er sprake was van een vooropgezet plan. Verdachte was van dit plan op de hoogte en heeft hier een bijdrage aan geleverd door zelf ook (meermalen) op die [benadeelde partij 1] te schieten.
Feit 2
Ook feit 2 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen, gelet op de verklaringen van [benadeelde partij 2], [getuige 1] en [getuige 2].
3.2 Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1, omdat de verklaringen van het slachtoffer en de diverse getuigen onbetrouwbaar moeten worden geacht en dus niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Het dossier bevat voor het overige onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het dossier geen enkel bewijs bevat waaruit blijkt dat verdachte gericht op [benadeelde partij 1] heeft geschoten en/of dat die [benadeelde partij 1] door een van de door verdachte afgevuurde kogels is geraakt, zodat van voorwaardelijk opzet op het doden van die [benadeelde partij 1] geen sprake was. Verdachte moet ook om die reden worden vrijgesproken van feit 1.
Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Verdachte moet in ieder geval van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 2
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 2 wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 25 november 2011, omstreeks 21.15 uur, kreeg een politiepatrouille van het Regionaal Meldcentrum Politie Limburg-Zuid de opdracht om naar het adres [adres] te Heerlen te gaan. Op genoemd adres zou zich een slachtoffer bevinden van een schietpartij, welke kort daarvoor had plaatsgevonden op de [adres] te Heerlen. In de woning werd door de politie een persoon aangetroffen met vermoedelijk twee schotwonden. Deze persoon bleek te zijn: [benadeelde partij 1]. Hij werd per ambulance overgebracht naar het ziekenhuis te Heerlen.
[benadeelde partij 1] werd op 26 november 2011 voor het eerst door de politie gehoord. Hij verklaarde dat zijn buurman ([benadeelde partij 2]) het vermoeden had dat de kleinzoon van verdachte (genaamd [medeverdachte 2]) de auto van [benadeelde partij 2] bekrast had en de banden had lek gestoken. Hij was op 25 november 2011 rond 19.00 uur samen met [benadeelde partij 2] naar de woning van [medeverdachte 2] gegaan om hierover te praten. Daar hadden ze gesproken met diens vader ([verdachte], zijnde verdachte). Dit gesprek was normaal verlopen. Afgesproken werd dat [benadeelde partij 2] later op de avond alleen terug zou gaan naar de woning van verdachte om verder te praten.
Eenmaal thuis kregen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] echter dreigende telefoontjes van verdachte. Om die reden werd afgesproken dat [benadeelde partij 2] weliswaar alleen terug zou gaan, maar dat hij een open telefoonverbinding met [benadeelde partij 1] zou houden, zodat [benadeelde partij 1] kon horen wat er gebeurde. Nadat [benadeelde partij 2] terug was gegaan om verder te praten hoorde [benadeelde partij 1] op een gegeven moment via de telefoon iemand zeggen: “ik maak je kapot”. Hij hoorde ook pijngeluiden van [benadeelde partij 2] en hij hoorde spullen omvallen. Hij is toen naar de woning van verdachte gerend.
Toen hij bij de woning arriveerde en de woning binnen wilde gaan, vloog de deur open en stond verdachte voor zijn neus. Hij had een zwart vuurwapen in zijn handen en laadde dit door. Verdachte liep vervolgens op hem af, richtte het vuurwapen op zijn hoofd en zei: “Ik schiet je kapot.” [benadeelde partij 1] draaide zich direct om en rende weg. Tijdens het rennen zag [benadeelde partij 1] dat er aan de rechterzijde van de [adres] twee personen liepen. Een van deze personen herkende hij als de vader van verdachte (zijnde medeverdachte [medeverdachte 1]). De andere persoon kende hij niet. Vervolgens hoorde [benadeelde partij 1] dat er van achteren op hem werd geschoten. Hij had niet het gevoel dat hij geraakt werd en bleef rennen. Op een gegeven moment begon [medeverdachte 1] op hem te schieten. Hij zag dat [medeverdachte 1] een groot wapen, vermoedelijk een revolver, in zijn handen hield. Hij schoot zeker vier of vijf keer. [benadeelde partij 1] voelde dat hij twee keer in zijn rug of zijn zij werd geraakt door het wapen van [medeverdachte 1]. Vervolgens voelde hij dat hij in zijn rechter onderarm werd geraakt. Dit schot kwam volgens [benadeelde partij 1] uit de richting van de woning van verdachte. [benadeelde partij 1] vluchtte vervolgens naar de woning van zijn zus, gelegen aan de [adres] te Heerlen.
Op 27 november 2011 werd [benadeelde partij 1] voor de tweede keer gehoord. Hij verklaarde tijdens dit verhoor dat hij zeker wist dat [medeverdachte 1] op hem had geschoten. Hij kende [medeverdachte 1] al lang en had hem goed gezien toen hij hem die avond rennend passeerde. Nadat vanuit de woning op hem was geschoten, hoorde [benadeelde partij 1] weer knallen. Hij keek vervolgens in de richting van [medeverdachte 1] en zag een lichtflits, gevolgd door een harde knal. [benadeelde partij 1] zag dat de lichtflits uit het vuurwapen kwam dat [medeverdachte 1] vasthield. Direct na de lichtflits en de harde knal voelde hij dat hij in de rechterzijde van zijn lichaam werd geraakt. Hij voelde pijn en tintelen. Direct daarna werd een tweede keer geschoten. [benadeelde partij 1] voelde dat hij wederom in zijn rechterzijde werd geraakt. Hij bleef rennen en even verderop werd hij nog eenmaal in zijn arm geraakt. Volgens [benadeelde partij 1] werd er met twee verschillende vuurwapens op hem geschoten, omdat er verschillende geluiden waren. Het vuurwapen van [medeverdachte 1] klonk veel luider dan het andere vuurwapen waarmee werd geschoten.
[benadeelde partij 1] werd op 28 november 2011 onderzocht door een forensisch geneeskundige genaamd L.J.H. van Hooren. Uit het medisch dossier bleek dat bij [benadeelde partij 1] sprake was van:
- Weke delen letsel rechter onderarm.
- Pneumothorax en hematothorax rechts (lucht en bloed in de rechter borstholte).
- Een ribfractuur aan de rechterzijde.
Door Van Hooren werd voorts uit eigen waarneming het volgende uitwendig letsel bij [benadeelde partij 1] geconstateerd:
- Twee penetrerende verwondingen aan de rechter onderarm, relatief dicht bij de elleboog.
- Aan de achterzijde van de rechterflank (onder de oksel) zat een penetrerende, iets ovale huidverwonding.
- Eveneens aan de rechterflank, maar meer aan de voorzijde zat een penetrerende huidverwonding. Ook deze was ovaalvormig.
- Aan de voorzijde van de borst, onder de rechter tepel zat een penetrerende huidverwonding.
Op radiologische opnamen die van [benadeelde partij 1] zijn gemaakt is te zien dat in zijn lichaam op dat moment nog één projectiel zat, langwerpig van vorm en met een afgeronde top (zeer waarschijnlijk een kogel). Op 17 januari 2012 werd dit projectiel, dat inmiddels operatief was verwijderd, door [benadeelde partij 1] afgeleverd op het politiebureau te Heerlen. Het projectiel werd door de politie in beslag genomen en opgestuurd naar het NFI voor nader onderzoek. Uit dit onderzoek bleek dat de afvuursporen in de kogel pasten bij revolvers van het merk Colt.
Op de dag van het incident werd [getuige 1] door de politie gehoord. [getuige 1] is de schoonvader van [benadeelde partij 1] en hij was in diens woning aanwezig toen via de open telefoonverbinding duidelijk werd dat er iets mis was met [benadeelde partij 2]. [getuige 1] verklaarde dat hij samen met [getuige 2] (de vriendin van [benadeelde partij 2]) in zijn auto achter [benadeelde partij 1] aan is gereden naar de woning van verdachte. Toen hij aan kwam rijden zag hij dat [benadeelde partij 1] voor de deur van de woning stond en net aanbelde. Hij stopte een klein stukje voorbij de woning en schuin naar achter kijkend zag hij verdachte staan. [getuige 2] stapte uit. Op dat moment hoorde [getuige 1] dat [verdachte] zei: “Ik schiet jullie allemaal kapot.” Ook zag hij dat verdachte met twee handen een pistool vasthield. Verdachte richtte dit pistool op iets achter de auto. [getuige 1] kon op dat moment [benadeelde partij 1] niet meer zien. Vervolgens hoorde [getuige 1] dat er drie of vier keer snel achter elkaar werd geschoten.
[getuige 2] heeft tijdens haar verhoor op 26 november 2011 verklaard dat, toen zij en [getuige 1] bij de woning van verdachte aankwamen, [benadeelde partij 1] al bij de woning was. Zij stapte uit de auto en ze zag vervolgens dat verdachte uit de woning kwam met een pistool in zijn handen. [getuige 2] is toen de woning binnen gegaan, op zoek naar haar partner [benadeelde partij 2]. Binnen hoorde ze dat er buiten werd geschoten. Kort daarna kwam verdachte weer de woning binnen en zei dat hij op [benadeelde partij 1] had geschoten.
Tijdens haar volgende verhoor op 27 november 2011 heeft zij nog verklaard dat ook [medeverdachte 1] in de woning van verdachte was en een pistool in zijn handen had. Hij was daar maar even geweest. Toen ze het idee hadden dat de politie kwam is hij weggestuurd.
[benadeelde partij 2] heeft op 2 december 2011 bij de politie verklaard dat hij op 25 november 2011 naar de woning van verdachte was gegaan. Daar waren verdachte, diens zoon [medeverdachte 2] en een neef ([naam neef]). Over [benadeelde partij 1] heeft [benadeelde partij 2] verklaard dat deze op enig moment de woning binnen kwam. [benadeelde partij 1] begon te schelden en iemand riep: “schiet hem kapot”. [benadeelde partij 1] is daarop naar buiten gerend. Ook verdachte en zijn zoon [medeverdachte 2] renden naar buiten. Kort daarna hoorde [benadeelde partij 2] een aantal schoten. Even later kwam verdachte weer binnen en zei: “Ik heb [benadeelde partij 1] ook alvast neergeschoten.” Toen verdachte de woning binnen kwam had hij nog steeds een pistool in zijn handen. Ook hij heeft gezien dat [medeverdachte 1] nog in de woning is geweest.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van voormelde bewijsmiddelen vast dat [benadeelde partij 1] op 25 november 2011 door verdachte en diens vader [medeverdachte 1] is beschoten en hierbij door drie kogels is geraakt; twee keer in de rechterzijde van zijn lichaam en een keer in zijn arm. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
[benadeelde partij 1] heeft verklaard dat verdachte hem met een pistool heeft bedreigd. Hij heeft niet gezien dat verdachte ook daadwerkelijk met het pistool op hem heeft geschoten. De verklaring dat verdachte [benadeelde partij 1] met een pistool heeft bedreigd wordt ondersteund door de verklaring van verdachte zelf. Tijdens de reconstructie en tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 13 november 2012 heeft verdachte namelijk verklaard dat hij ten tijde van het incident in zijn woning aanwezig was, dat hij een pistool had en dat hij met dit pistool op [benadeelde partij 1] heeft gericht. Dat verdachte vervolgens ook daadwerkelijk met dit pistool op [benadeelde partij 1] heeft geschoten baseert de rechtbank om te beginnen op de verklaring van [benadeelde partij 1] dat er naast de revolver van [medeverdachte 1] met nog een ander wapen op hem is geschoten. Het geluid van dat andere wapen kwam uit de richting van de woning van verdachte en hij is door dit wapen ook een keer geraakt. Daarnaast blijkt uit de verklaringen van [getuige 2] en [benadeelde partij 2] dat verdachte, nadat [benadeelde partij 1] uit de woning van verdachte was weggevlucht, hem achterna is gegaan en kort daarop zijn door de getuigen in de woning buiten schoten gehoord. Daarna kwam verdachte weer binnen met het pistool nog steeds in zijn hand. Hij zei dat hij op [benadeelde partij 1] had geschoten. [getuige 1] heeft ten slotte verklaard dat hij verdachte buiten heeft gezien met een wapen en dat hij schoot in de richting van [benadeelde partij 1]. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op [benadeelde partij 1] heeft geschoten.
Ten aanzien van de tweede schutter overweegt de rechtbank dat [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] heeft herkend als een van de schutters. De rechtbank heeft geen enkele reden aan deze herkenning te twijfelen omdat [benadeelde partij 1] hem goed kent. De herkenning van [medeverdachte 1] door [benadeelde partij 1] wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige 2] en [benadeelde partij 2], waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] tijdens het incident ter plaatste was. Ook de waarneming van [benadeelde partij 1] dat [medeverdachte 1] een vuurwapen had vindt steun in het dossier. [getuige 2] heeft [medeverdachte 1] na het schieten met een vuurwapen gezien. De verklaring van [benadeelde partij 1] dat [medeverdachte 1] daadwerkelijk geschoten heeft en hem geraakt heeft vindt steun in het volgende. [benadeelde partij 1] heeft uitdrukkelijk verklaard over twee verschillende vuurwapens waarmee hij werd beschoten, ze klonken namelijk anders. Hij heeft bovendien verklaard dat het wapen dat [medeverdachte 1] in handen had vermoedelijk een revolver was. Welnu, de afvuursporen op de kogel die in het lichaam van [benadeelde partij 1] is gevonden passen bij revolvers van het merk Colt. Verdachte heeft tijdens de reconstructie verklaard dat hij een pistool in zijn handen had. Hij kan dus niet de schutter zijn die de revolverkogel heeft afgevuurd. Zo blijft [medeverdachte 1] als enige dader voor het afvuren van deze kogel over, nu er in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden is voor de aanwezigheid van een andere schutter met een revolver.
Tezamen en in vereniging?
Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat er twee schutters zijn geweest, te weten verdachte en zijn vader [medeverdachte 1]. De rechtbank concludeert op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen tevens dat sprake is van medeplegen. Verdachte en zijn vader hebben min of meer om de beurt op [benadeelde partij 1] geschoten. Eerst verdachte, die toen kennelijk mis schoot, daarna [medeverdachte 1] en toen verdachte weer. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beiden. Van enig medeplegen van kleinzoon [medeverdachte 2] bij het schieten is de rechtbank niet gebleken.
Aanmerkelijke kans?
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachte door meermalen kennelijk gericht op de wegvluchtende [benadeelde partij 1] te schieten, waarbij hij door drie afgevuurde kogels is geraakt, willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat die kogels een meer vitaal deel hadden geraakt waardoor [benadeelde partij 1] had kunnen overlijden.
Voorbedachten rade?
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat sprake was van een vooropgezet plan om [benadeelde partij 1] van het leven te beroven. Het enkele feit dat verdachte zijn vrouw en jonge kinderen van te voren het huis had uitgestuurd, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om een vooropgezet plan tot levensberoving te bewijzen. [benadeelde partij 1] is onverwacht ten tonele verschenen op een moment dat de situatie binnen met [benadeelde partij 2] al fors uit de hand was gelopen. Het ligt dan ook meer voor de hand dat verdachte vanuit hevige drift heeft gehandeld.
Uit het feit dat verdachte met het wapen naar buiten is gelopen en vervolgens meerdere keren heeft geschoten op [benadeelde partij 1] kan wel volgen dat hij op dat moment de dood van [benadeelde partij 1] wilde, maar niet dat zulks met voorbedachten rade was. Ook nu kan niet met zekerheid vastgesteld worden dat er een rustig moment is geweest waarop verdachte zich zou hebben kunnen beraden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van het onder 1 tenlastegelegde.
Betrouwbaarheid van de verklaringen?
De raadsman heeft zeer uitvoerig stilgestaan bij de betrouwbaarheid van de getuigen. Sommige getuigen verklaren in de loop van het onderzoek inderdaad verschillend. De rechtbank ziet echter geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de hiervoor weergegeven verklaringen. Zij heeft voor het bewijs immers alleen verklaringen gebruikt die meteen, dan wel zeer kort na het (schiet)incident op 25 november 2011 zijn afgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aannemelijk dat deze verklaringen toen al gecontamineerd, dan wel op elkaar afgestemd waren.
De overige zich in het dossier bevindende verklaringen acht de rechtbank niet redengevend voor het bewijs, zodat over de betrouwbaarheid van deze verklaringen geen oordeel gegeven hoeft te worden.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Onder feit 2 is aan verdachte tenlastegelegd dat hij samen met zijn vader [medeverdachte 1] en zoon [medeverdachte 2], bedreigingen heeft geuit in de richting van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en dat zij [benadeelde partij 2] met een wapen hebben gedreigd.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor weergegeven verklaringen van [benadeelde partij 1] en [getuige 1] wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [benadeelde partij 1] door verdachte is bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De overige bewoordingen die in de tenlastelegging staan vermeld acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen, nu hieromtrent niet eensluidend wordt verklaard. Ook de bedreiging van [benadeelde partij 2] met een wapen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen, nu alleen [benadeelde partij 2] hierover heeft verklaard.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 25 november 2011 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [benadeelde partij 1] van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen, met een vuurwapen op die [benadeelde partij 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 25 november 2011 in de gemeente Heerlen, [benadeelde partij 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk die [benadeelde partij 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik schiet je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
medeplegen van poging tot doodslag.
Feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 10 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht de door de officier van justitie gevorderde straf erg hoog. Hij heeft erop gewezen dat in het onderhavige geval “slechts” sprake is van een poging tot moord dan wel doodslag. In de regel valt de straf bij een poging een stuk lager uit dan bij een voltooid delict. Daarnaast moet ook rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In het bijzonder heeft de raadsman gewezen op de slechte lichamelijke conditie van verdachte.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht, mocht zij tot een bewezenverklaring komen van een poging tot moord, om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van maximaal vijf of zes jaren.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn vader [medeverdachte 1] meerdere kogels afgevuurd op het slachtoffer [benadeelde partij 1]. De aanleiding voor deze daad lijkt te zijn gelegen in een ruzie tussen [benadeelde partij 2] en de familie [verdachte en medeverdachten], omdat [benadeelde partij 2] dacht dat de zoon van verdachte zijn auto had bekrast en de banden had lek gestoken. [benadeelde partij 2] wilde hiervoor verhaal halen en ging praten in de woning van verdachte. Deze ontmoeting liep uit op ruzie. Toen [benadeelde partij 1] naar de woning van verdachte ging om [benadeelde partij 2] te hulp te schieten werd hij door verdachte bedreigd. Verdachte richtte een pistool op zijn hoofd en zei dat hij hem kapot zou schieten. [benadeelde partij 1] rende direct weg, maar dit mocht niet baten. Zowel verdachte als [medeverdachte 1], die inmiddels was komen aanlopen, schoten op [benadeelde partij 1], met als resultaat dat hij door drie kogels werd geraakt.
Het schieten op [benadeelde partij 1] vond plaats midden op straat en heeft – voornamelijk door de wijze waarop dit heeft plaatsgevonden – grote impact gehad. Het is slechts een kwestie van geluk geweest dat [benadeelde partij 1] daarbij niet het leven heeft verloren. [benadeelde partij 1] heeft door dit gebeuren grote angst, pijn en fysiek ongemak ondervonden. Maar ook voor zijn gezin, familie en vrienden/buren is de impact groot geweest. Bij dit alles komt dat [benadeelde partij 1] en de familie [verdachte en medeverdachten] elkaar kenden en dat de schoonvader van [benadeelde partij 1] tevens de peetoom van de zoon van verdachte is. De onderlinge (familie)verhoudingen lijken door dit gebeuren definitief verstoord. Ook voor de samenleving als geheel is het zeer verontrustend wanneer iemand op een dergelijke wijze en om een dergelijke reden wordt neergeschoten.
Evenals de officier van justitie is de rechtbank daarom van oordeel dat ter vergelding en om verdachte het verkeerde van zijn handelen te doen inzien alleen een lange gevangenisstraf passend is. Omdat de rechtbank echter niet komt tot een bewezenverklaring van poging tot moord (zoals de officier heeft gevorderd), maar tot poging doodslag, zal zij de duur van deze gevangenisstraf matigen tot vier jaar, aangezien dit in lijn is met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
6 De benadeelde partij
De vordering van [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 10.488,96 ter zake van feit 1 en 2. De vordering bestaat uit € 7.700,00 aan immateriële schade en € 526,01 aan materiële schade (kleding en reiskosten ziekenhuis). Tevens vordert de benadeelde partij om verdachte te veroordelen in de proceskosten, tot op heden begroot op € 2.262,95.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte (medeplegen van poging tot doodslag) materiële en immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade voldoende onderbouwd, zodat de vordering op dit punt geheel zal worden toegewezen. De door benadeelde partij geleden immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank tot een bedrag van € 3.000,00 eenvoudig vast te stellen. Dit bedrag zal de rechtbank dan ook toewijzen. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu op grond van het onderzoek ter terechtzitting vast is komen te staan dat verdachte het bewezenverklaarde feit samen met een ander heeft gepleegd, zal de rechtbank de vordering hoofdelijk toewijzen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank tevens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten. Nu ter terechtzitting geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken waarom er afgeweken zou moeten worden van het liquidatietarief, is de rechtbank van oordeel dat voor de vaststelling van die vergoeding het bij de behandeling van civiele zaken gebruikelijke liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven als uitgangspunt gehanteerd dient te worden. Bij de berekening – op grond van genoemd liquidatietarief – heeft de rechtbank gelet op de verrichte werkzaamheden, te weten het indienen van de vordering (1 punt). De geldswaarde in hoofdsom ligt in casu tussen de € 10.000,00 en € 20.000,00, zodat tarief II geldt (een tarief van € 452,00 per punt). Voor de behandeling van de zaak geldt dat er geen mondelinge toelichting ter terechtzitting is gegeven. Niet is gebleken dat er voorts nog kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. In totaal komt daarmee in aanmerking een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 452,00. De rechtbank zal dat bedrag toekennen en het verzoek voor het overige afwijzen.
De vordering van [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding van € 11.864,69, ter zake van een feit dat niet aan verdachte is tenlastegelegd. De vordering bestaat uit € 7.700,00 aan immateriële schade en € 1.336,00 aan materiële schade. Tevens vordert de benadeelde partij om verdachte te veroordelen in de proceskosten, tot op heden begroot op € 2.882,69.
De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, nu er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de gevorderde schade en het hiervoor bewezenverklaarde feit.
7 Het beslag
De rechtbank oordeelt, in overeenstemming met wat de officier van justitie heeft gevorderd, als volgt over de bij verdachte in beslag genomen goederen:
- de op de beslaglijst genoemde voorwerpen met de nummers 1, 2 en 5 dienen te worden teruggegeven aan [benadeelde partij 2];
- de op de beslaglijst genoemde voorwerpen met de nummers 3 en 4 dienen te worden teruggegeven aan [benadeelde partij 1];
- de op de beslaglijst genoemde voorwerpen met de nummers 6 en 7 dienen te worden teruggegeven aan [getuige 2];
- de op de beslaglijst genoemde voorwerpen met de nummers 8 t/m 11, 12 t/m 15, 22 en 23 dienen te worden teruggeven aan verdachte;
- het op de beslaglijst genoemde voorwerp met nummer 17 dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende;
- de op de beslaglijst genoemde voorwerpen met de nummers 16, 19 t/m 21, 24 en 25 dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 47, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1], wonende te [adresgegevens benadeelde partij 1], van een bedrag van € 3.526,01;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij, tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 452,00;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door
45 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2], wonende te [adresgegevens benadeelde partij 2], niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij voornoemd in de kosten, door verdachte tegen de verdediging van deze vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Beslag
- gelast de teruggave aan [benadeelde partij 2] van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen met de nummers 1, 2 en 5;
- gelast de teruggave aan [benadeelde partij 1] van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen met de nummers 3 en 4;
- gelast de teruggave aan [getuige 2] van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen met de nummers 6 en 7;
- gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen met de nummers 8 t/m 11, 12 t/m 15, 23 en 24;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het op de beslaglijst genoemd voorwerp met nummer 17;
- beveelt de onttrekking aan het verkeer van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen met de nummers 16, 19 t/m 21, 24 en 25.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 november 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 november 2011 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde partij 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen op die [benadeelde partij 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 25 november 2011 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] dreigend de woorden toegevoegd:
- "Jullie komen nu langs om het op te lossen, anders gaan jullie er een voor een aan", en/of
- "Ik maak je kapot", en/of,
- "Ik schiet je kapot", en/of
- "Ik schiet jullie allemaal kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
en/of opzettelijk dreigend een vuurwapen vastgehouden en/of (vervolgens) dit vuurwapen heeft/hebben doorgeladen en/of (vervolgens) dit vuurwapen op het hoofd van die [benadeelde partij 2] heeft/hebben gericht.