RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 20 december 2012
Zaaknummer: 177053 / OT RK 12-1943
De kinderrechter heeft de navolgende beschikking gegeven in de zaak met betrekking tot de minderjarige:
[Naam minderjarige] geboren te [geboorteplaats] op [1998],
roepnaam: [de minderjarige],
[Naam moeder], wonende te [woonplaats], [adres],
verder te noemen: de moeder,
en
[Naam vader], geen belanghebbende.
De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit.
1. Het verloop van de procedure
Op 12 januari 2012 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar.
Op 14 december 2012 heeft de kinderrechter, naar aanleiding van een door de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg ingediend verzoekschrift met bijlagen, machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van vier weken. [de minderjarige] is geplaatst in Gastenhof te Urmond.
Op 19 december 2012 zijn de belanghebbenden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord op het verzoek en de genomen beslissing.
2.1. Ter zitting van 19 december 2012 heeft de moeder te kennen gegeven dat zij het niet eens is met de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in Urmond. De moeder wil [de minderjarige] thuis hebben en zij zal ervoor zorgen dat [de minderjarige] niet meer zonder haar toestemming weggaat. De moeder maakt zich grote zorgen over [de minderjarige] nu zij gisteren hardhandig is aangepakt in de groep. [de minderjarige] heeft aan de moeder aangegeven dat zij aangifte wil doen bij de politie.
2.2. Bureau jeugdzorg heeft ter zitting verklaard dat [de minderjarige] is geplaatst bij Gastenhof in Urmond. Volgens [de minderjarige] gaat het niet zo goed in de groep hetgeen bevestigd is door de groepsleiding. [de minderjarige] heeft zich gisteren zo agressief gedragen dat de groepsleiding haar heeft moeten fixeren. [de minderjarige] heeft bij deze fixatie blauwe plekken opgelopen waarvan de vertegenwoordiger van bureau jeugdzorg foto’s heeft gemaakt. Er zal intern bij bureau jeugdzorg overleg plaatsvinden wat hiermee dient te gebeuren. Deze gebeurtenis doet echter niets af aan het verzoek dat door bureau jeugdzorg is gediend. [de minderjarige] bevindt zich in een zorgelijke situatie als ze thuis is en die zorgen zijn groter dan wat zich gisteren in de groep heeft afgespeeld, wat niet wil zeggen dat deze gebeurtenis geen aandacht krijgt.
2.3. [de minderjarige] heeft in haar gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij spijt heeft van alles wat zij heeft gedaan. Zij is heel verdrietig en boos over het incident dat gisteren in de groep heeft plaatsgevonden en waar zij door de groepsleiding hardhandig is aangepakt. Ze heeft daardoor blauwe plekken opgelopen. Ze kan haar armen moeilijk bewegen en ze heeft pijn. [de minderjarige] wil terug naar huis en weer naar school gaan. Zij ontkent dat zij met mannen in een hotel heeft geslapen. Zij is één keer in de trein met een meisje meegegaan en is met haar in een hotel blijven slapen, omdat zij medelijden met dat meisje had.
2.4. Op grond van de stukken, waaronder in het bijzonder het in het plan van aanpak opgenomen ‘diagnostisch beeld’ van [de minderjarige] is de kinderechter van oordeel dat op zichzelf aan de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] is voldaan. Zoals blijkt uit deze stukken accepteert [de minderjarige] geen gezag van haar moeder en kan deze de opvoeding van [de minderjarige] niet goed aan. Verder is er sprake van langdurig schoolverzuim, waarvoor [de minderjarige] zich bij de rechter heeft moeten verantwoorden en is zij betrokken geweest bij winkeldiefstallen. Voorts is zij erg beïnvloedbaar. Op dit moment staat [de minderjarige] niet meer ingeschreven bij een school. Eind november is [de minderjarige] een aantal dagen vermist geweest, waarbij het vermoeden bestond dat ze zich in risicovolle situaties, zoals verblijf bij haar onbekende mannen, heeft bevonden.
2.5. Bureau jeugdzorg heeft op 17 december 2012 een door het Centrum Indicatie Zorg (CIZ) opgesteld indicatiebesluit overgelegd dat aanspraak biedt op 24-uurs verblijf van [de minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen. Uitgangspunt van de wettelijke regeling is dat de kinderrechter geen zeggenschap heeft over de wijze waarop de ondertoezichtstelling wordt uitgeoefend en dus ook geen zeggenschap heeft over de instelling, binnen de in het indicatiebesluit aangeduide categorie, waar de uithuisplaatsing wordt geëffectueerd. Deze door de wet voorgeschreven terughoudendheid van de kinderrechter gaat echter niet zover dat de kinderrechter bij de beoordeling van het verzoek om machtiging uithuisplaatsing geen rekening zou kunnen houden met signalen die er op duiden dat de uithuisplaatsing risico’s voor de veiligheid van de minderjarige meebrengt. In dit geval heeft bureau jeugdzorg haar keuze van de instelling waarin de uithuisplaatsing wordt geëffectueerd al gemaakt en wordt de kinderrechter geconfronteerd met de stelling van de moeder en [de minderjarige] dat medewerkers van de instelling zich jegens [de minderjarige] schuldig hebben gemaakt aan onevenredig geweld.
2.6. Op grond van artikel 1 lid 1 van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) wordt onder kindermishandeling verstaan: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.
De gezinsvoogd heeft ter zitting bevestigd dat [de minderjarige] op de dag voorafgaande aan de zitting is gefixeerd. Hij heeft de lezing van [de minderjarige] dat zij door medewerkers van de instelling met geweld tegen de grond is gewerkt en later, in haar kamer, op haar bed is geduwd en daarbij, al dan niet voor lange duur, in een soort van houtgreep is gehouden niet tegengesproken. Wel is volgens de gezinsvoogd de toedracht tot deze incidenten een geheel andere geweest dan [de minderjarige] heeft beweerd.
De kinderrechter heeft uit eigen waarneming vastgesteld dat [de minderjarige] vele blauwe en rode plekken op haar beide armen had en duidelijk pijn leed als zij haar armen trachtte te heffen. Aldus zijn er sterke aanwijzingen dat [de minderjarige] fysiek letsel is toegebracht door personen tot wie zij in een relatie van afhankelijkheid staat. Daarmee is sprake van kindermishandeling, tenzij zou komen vast te staan dat er een bijzondere noodzaak bestond voor het toegepaste lichamelijke geweld en dat dit, gelet op de omstandigheden waaronder het geweld plaatsvond, ook proportioneel was. Daar komt bij dat er geen bijzondere wettelijke grondslag is voor de toepassing van deze vorm van geweld.
Ter beantwoording van de vraag of het jegens [de minderjarige] toegepaste geweld, gelet op de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, gerechtvaardigd was zal onderzoek moeten worden verricht. Gelet op artikel 10 lid 1 sub h en artikel 11 lid 1 van de Wjz zal bureau jeugdzorg hiertoe het initiatief moeten nemen, waarbij bureau jeugdzorg, gelet op artikel 11 lid 1 onder d, van de Wjz tevens dient te beoordelen of de incidenten aanleiding geven de justitiële autoriteiten van het vermoeden van kindermishandeling op de hoogte te stellen.
De kinderrechter acht het, in afwachting van de resultaten van dit onderzoek, niet in het belang van [de minderjarige] dat haar uithuisplaatsing in Gastenhof Urmond wordt voortgezet. Dit oordeel laat op zichzelf onverlet dat het bureau jeugdzorg in geval de bij de beschikking van 14 december 20012 uitgesproken (spoed)machtiging voor de duur van de ondertoezichtstelling zou worden verlengd, vrij zou staan [de minderjarige] naar een andere, door het indicatiebesluit bestreken, instelling over te plaatsen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zou dat dan wel met onverwijlde spoed moeten gebeuren. De kinderrechter heeft echter geen enkele indicatie gekregen dat een overplaatsing van [de minderjarige] op zo’n korte termijn tot de mogelijkheden zou behoren.
Al het voorgaande leidt de kinderrechter tot de slotsom dat de bij de beschikking van 14 december 2012 uitgesproken machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] met ingang van heden wordt ingetrokken.
Trekt de bij beschikking van 14 december 2012 uitgesproken machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder voor LVG-zorg met ingang van heden in.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.E. Bakker, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
LF
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.