1. Uit de artikel 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen volgt dat eiseres binnen zes weken na de datum van verzending van de uitspraak op bezwaar beroep kon instellen bij de rechtbank. Het beroepschrift is eerst twee dagen na het verstrijken van deze termijn ontvangen, maar uit het poststempel op de envelop van het beroepschrift blijkt dat deze nog vóór het einde van de termijn ter postbezorging is aangeboden. Op grond van artikel 6:9, tweede lid van de Awb is het beroepschrift dan tijdig ontvangen.
2. Op grond van hoofdstuk III van de Wet WOZ kent verweerder aan een onroerende zaak die in verweerders gemeente is gelegen een waarde toe. Daarbij wordt op grond van artikel 16 van die wet onder meer als één onroerende zaak beschouwd een samenstel van twee of meer gebouwde en/of ongebouwde eigendommen die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar horen.
3. Eiseres heeft in beroep gesteld dat het onderhavige object bestaat uit een woonhuis met aangehorigheden tezamen met het kadastrale perceel nummer [kadastrale gegevens], [adres]. Vaststaat evenwel dat eiseres behalve voornoemd perceel ook in eigendom heeft de kadastrale percelen grond met opstallen in verweerders gemeente, [kadastrale gegevens opstallen ] en dat deze een gezamenlijke oppervlakte hebben van 4,67 hectare. De gezamenlijke opstallen bestaan uit een vrijstaande woning met een aangebouwde serre, een dierenverblijf, een berging, een schuur, een carport, een hobbyruimte en een zwembad. Daarnaast heeft eiseres een paardenstal, gelegen op het naastgelegen kadastrale perceel [kadastrale gegevens paardenstal]. Eiseres heeft een en ander in gebruik ten behoeve van haar schapenvermeerderingsbedrijf en haar (bedrijfs)woning. Naar het oordeel van de rechtbank horen voornoemde onderdelen naar hun aard bij elkaar en zijn zij daarom terecht als één object aangemerkt.
4. De waarde wordt ingevolge artikel 17, tweede lid van de Wet WOZ bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (waarde in het economisch verkeer). De waarde wordt voorts, ingevolge artikel 18 van de Wet WOZ bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert, waarbij de waardepeildatum is gelegen twee jaar voor het begin van het tijdvak waarvoor de waarde wordt vastgesteld, welk tijdvak ingevolge artikel 22, tweede lid van de Wet WOZ twee achtereenvolgende jaren omvat. Het object is voor het waardetijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 gewaardeerd naar zijn waarde in het economisch verkeer per waardepeildatum 1 januari 2003.
5. Op grond van artikel 18, derde lid van de Wet WOZ en het ter uitvoering daarvan gestelde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ (de Regeling) wordt de waarde van ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, voor zover die niet de ondergrond vormt van gebouwde eigendommen bij de bepaling van de waarde buiten aanmerking gelaten.
6. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte zou stellen dat in dit geval geen sprake is van bedrijfsmatig benutte agrarische grond. Het is echter – zo blijkt reeds uit de uitspraak op bezwaar – niet in geschil dat de bovengenoemde percelen gezamenlijk voor een belangrijk deel worden gebruikt ten behoeve van het schapenvermeerderingsbedrijf van eiseres en dat de grond in zoverre als ten behoeve van de landbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond is uitgezonderd van de waardering.
7. Verweerder heeft de in de waardebeschikking vastgestelde waarde van € 396.000,- in de uitspraak op bezwaar gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij een deel van elk van voornoemde percelen, in totaal 5000 vierkante meter grond, in de waardering betrokken. Ter onderbouwing van de vastgestelde waarde heeft verweerder een taxatierapport overgelegd, opgemaakt door WOZ-taxateur M. van de Laar. Daarin wordt het onderhavige object vergeleken met andere objecten die rondom de waardepeildatum zijn verkocht.
8. Eiseres heeft hier in beroep tegen aangevoerd dat verweerder ten onrechte (een deel van) de percelen [kadastrale gegevens ] heeft betrokken in de waardebepaling. Eiseres stelt dat beide percelen als landbouwgrond zijn vrijgesteld van de waardering. Ter zitting heeft eiseres nog opgemerkt dat de paardenstal is gelegen op een perceel dat eveneens op grond van de cultuurgrondvrijstelling is uitgezonderd van de waardering.
9. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de vraag of de Regeling op juiste wijze is toegepast.
10. Dienaangaande wordt overwogen dat het eerstens aan eiseres is om aannemelijk te maken dat en in welke omvang er sprake is van cultuurgrond in de zin van de Regeling. Ter zake hiervan zijn door eiseres geen nadere schriftelijke gegevens overgelegd. Verweerder heeft schattenderwijs aangenomen dat een gedeelte van het perceel ter grootte van tweeëneenhalf maal de ondergrond van de gebouwde eigendommen voor de waardering moet worden toegerekend aan het object. Dit volgt uit het bepaalde in de Regeling dat de ondergrond van gebouwde eigendommen niet is vrijgesteld, alsmede uit het gegeven dat een normale bereikbaarheid van de opstallen impliceert dat ook de rondom gelegen grond en paden en wegen er naartoe niet als cultuurgrond kunnen worden gebruikt. Deze aanname komt de rechtbank niet onjuist voor.
11. De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de werkelijke situatie in dit geval afwijkt van bedoelde aanname.
12. De stelling van eiseres dat de percelen [kadastrale gegevens] (geheel) in gebruik zijn als cultuurgrond is verder niet van belang, aangezien het object in zijn geheel wordt gewaardeerd en niet is gesteld dat de drie in de waardering betrokken percelen onderling in waarde verschillen. De paardenstal, gelegen op [kadastrale gegevens paardenstal] is, gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a van de Regeling eveneens terecht met ondergrond in de waardering betrokken.
13. Naar het oordeel van de rechtbank geven de gronden van beroep daarom geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde waarde.
14. Het beroep is derhalve ongegrond.