ECLI:NL:RBMID:2010:BL8863
Rechtbank Middelburg
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. Meeuwis
- A. Hopmans
- J. Peeters
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de coffeeshopsector met fiscale implicaties
In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Middelburg op 25 maart 2010 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte en Chess B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte en de vennootschap aanzienlijk was, met een geschat bedrag van € 14.606.516,00. De rechtbank heeft de verdachte verplicht tot betaling van € 9.737.677,00 aan de staat, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de fiscale consequenties van de ontneming.
De officier van justitie had een ontnemingsvordering ingediend, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 28.321.769,00. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gedoogvoorwaarden van het coffeeshopbeleid zijn overtreden, waardoor het voordeel als wederrechtelijk werd aangemerkt. De rechtbank heeft de schatting van het voordeel gebaseerd op financiële rapporten en jaarcijfers van Chess B.V. over de jaren 2006 tot en met 2008.
De verdediging heeft betoogd dat de vordering tot ontneming moet worden afgewezen op basis van de beginselen van behoorlijk procesrecht, waaronder het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft deze verweren verworpen en geconcludeerd dat de beginselen van een goede procesorde niet in de weg staan aan de ontnemingsvordering. De rechtbank heeft ook de fiscale gevolgen van de ontneming besproken, waarbij werd vastgesteld dat de toekomstige belastingheffing over de afgetrokken bedrijfskosten niet buiten beschouwing kan blijven bij de schatting van het verkregen voordeel.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de ontneming vastgesteld op een bedrag dat rekening houdt met de rol van de overheid in de exploitatie van de coffeeshop, en heeft zij geoordeeld dat het te ontnemen bedrag lager moet worden vastgesteld dan het geschatte voordeel, resulterend in een verplichting tot betaling van € 9.737.677,00 door de verdachte.