ECLI:NL:RBMID:2010:BO5144

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
25 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/128
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar en de hoogte van gemeentelijke leges voor bouwvergunningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 25 november 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Infrastructuur en Milieu en de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg. De eiser had bezwaar gemaakt tegen verschillende beschikkingen met betrekking tot gemeentelijke leges voor bouwvergunningen. De rechtbank diende te beoordelen of het bezwaar tegen de beschikking met aanslagnummer [nummer 1] terecht ongegrond was verklaard, of het verzoek om ambtshalve vermindering van de beschikkingen met aanslagnummer [nummer 2] en [nummer 4] terecht was afgewezen, en of het bezwaar tegen de beschikking met aanslagnummer [nummer 3] terecht niet ontvankelijk was verklaard.

De eiser voerde aan dat hij pro forma bezwaar had gemaakt tegen de aanslagen en dat de legesbedragen te hoog waren. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had voldaan aan de verplichting om de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken, zoals vereist op grond van artikel 47 van de AWR. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet overtuigend had aangetoond dat de door verweerder vastgestelde bouwkosten te hoog waren, en verklaarde het beroep ongegrond.

Met betrekking tot de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering, oordeelde de rechtbank dat dit geen voor beroep vatbaar besluit was, waardoor het beroep niet ontvankelijk werd verklaard. Ten aanzien van de aanslag met aanslagnummer [nummer 3] oordeelde de rechtbank dat de eiser niet had aangetoond dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep voor zover het betreft de aanslagen [nummer 2] en [nummer 4] niet ontvankelijk en voor het overige ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de andere rechters aanwezig waren. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht,
meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/128
Uitspraakdatum: 25 november 2010
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
de minister van Infrastructuur en Milieu,
voorheen de minister van Verkeer en Waterstaat,
eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij afzonderlijke beschikkingen (aanslagnummers [nummer 1], [nummer 2] en [nummer 3]) met dagtekening 1 juli 2009 van eiser gemeentelijke leges geheven ter zake van een bouwvergunning eerste fase. Bij beschikking van 27 juni 2008 (aanslagnummer [nummer 4]) heeft verweerder gemeentelijke leges geheven ter zake van een bouwvergunning tweede fase. Het totaalbedrag van de leges (eerste en tweede fase) bedraagt € 1.147.678,19
Bij uitspraak op bezwaar van 15 december 2009, verzonden op 17 december 2009, is het bezwaar tegen de beschikking met aanslagnummer [nummer 1] ongegrond verklaard, het verzoek om ambtshalve vermindering van de beschikkingen met aanslagnummer [nummer 2] en aanslagnummer [nummer 4] afgewezen en het bezwaar tegen de beschikking met aanslagnummer [nummer 3] niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft daartegen bij brief van 27 januari 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2010 te Middelburg. Eiser is daar verschenen bij mr. R. van der Weel - van der Neut, G.L. van der Maas en ing. E.A. Mostert. Namens verweerder zijn verschenen W. Tabak, P. Roose, R. Kwekkeboom en M. Salhuteru. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Eiser heeft op 2 juni 2006 bij burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg een bouwvergunning aangevraagd voor verschillende bouwwerken in het tracé van de rijksweg 57 (N57) in Middelburg.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
a. is het bezwaar tegen de beschikking met aanslagnummer [nummer 1] terecht ongegrond verklaard;
b. is het verzoek om ambthalve vermindering van de beschikkingen met aanslagnummer [nummer 2] en aanslagnummer [nummer 4] terecht afgewezen;
c. is het bezwaar tegen de beschikking met aanslagnummer [nummer 3] terecht niet ontvankelijk verklaard.
Eiser beantwoordt al deze vragen ontkennend. Hij voert daartoe aan, dat hij tegen zowel de aanslag [nummer 1] als de aanslag [nummer 3] pro forma bezwaar heeft gemaakt, hetgeen blijkt uit het telefax rapport van 26 augustus 2009. Op grond daarvan is het bezwaar inzake de aanslag [nummer 3] tijdig ingediend en mitsdien ontvankelijk.
Met betrekking tot de hoogte van de aanslagen voert hij aan, dat de door verweerder gehanteerde legesbedragen te hoog zijn. Hierover loopt al geruime tijd een discussie met verweerder. Op 24 oktober 2006 heeft hij aan verweerderr bericht dat de bouwsombedragen onjuist zijn, omdat deze gebaseerd zijn op interne kostenramingen. Op 24 april 2007 is een Kostennota vastgesteld en bij de notaris gedeponeerd. De hierin genoemde bouwkosten voor de kunstwerken zijn lager dan de bij de aanvragen vermelde aanneemsom en ramingen van de bouwkosten. Aan de aannemerscombinatie KUNST is het werk gegund voor een totaalprijs voor het totale infrastructurele werk. De bouw van de kunstwerken waarvoor een bouwvergunning moet worden aangevraagd betreft slechts een deel van het totale werk. Het is echter niet mogelijk om de afzonderlijke bedragen van de bouwkosten van de kunstwerken van KUNST te verkrijgen op grond van de gesloten overeenkomst. Daarom dient te worden uitgegaan van een raming. Op grond van het Viaductenmodel is een overzicht van de afzonderlijk geraamde bedragen van de bouwkosten opgesteld. Op basis van dit model kunnen de bouwkosten van de kunstwerken van de N57 worden bepaald. Bepaalde kostenposten zijn niet in het Viaductenmodel opgenomen, zoals de onvoorziene kosten, de uitbestede engineering en onderzoeken, en de interne projectkosten. Hij verwijst naar een bijlage waarin enkele concrete berekeningen van kunstwerken op basis van het Viaductenmodel zijn opgenomen.
Verweerder beantwoordt al deze vragen bevestigend. Hij stelt zich op het standpunt dat door eiser alleen een (pro forma) bezwaarschrift is ingediend tegen aanslag [nummer 1]. Op grond daarvan kan het bezwaar tegen de aanslag [nummer 3] niet ontvangen worden.
Met betrekking tot de hoogte van de aanslagen voert hij aan dat hij de door eiser opgegeven aanneemsom heeft aangenomen als zijnde de aanneemsom als bedoeld in paragraaf 1, lid 1, van de UAV. Er is geen reden om te twijfelen aan de door eiser in eerste instantie opgegeven bouwsom ten behoeve van de bouwvergunning. Er bestaat wel gelet op de grote verschillen tussen de opgegeven aanneemsom en de thans genoemde kosten, gerede twijfel of het bouwwerk voor deze prijzen kan worden gerealiseerd. De door eiser gegeven onderbouwing van de bouwkosten is te summier voor het kunnen vaststellen van de bouwleges. Dit geldt ook voor de bijlage betreffende de kostenraming aquaduct bij het nader beroepschrift van 4 maart 2010, waarin eiser aangeeft dat van de totale bouwkosten van € 61.769.289,-- slechts een bedrag van € 23.517.418,61 in aanmerking moet worden genomen voor de bouwleges. In ieder geval zijn de door hem gevraagde gegevens en specificaties niet door eiser verstrekt.
4. Beoordeling van het geschil
Overwegingen inzake de aanslag [nummer 1]
Op grond van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Niet in geschil is, en ter zitting is dit door eiser bevestigd, dat hij de van hem gevraagde specificaties en andere inlichtingen niet heeft verstrekt, omdat hij deze gegevens, gelet op de gesloten aanneemovereenkomst, niet van de aannemerscombinatie kon verkrijgen. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat de door hem van eiser gevraagde gegevens, inlichtingen en bescheiden van belang konden zijn voor de belastingheffing ten aanzien van eiser. De rechtbank is van oordeel dat eiser, doordat hij geen gedetailleerde opbouw van de kosten per kunstwerk noch de overige gevraagde gegevens en inlichten heeft verstrekt, heeft gehandeld in strijd met artikel 47 van de AWR. De omstandigheid dat de gegevens op grond van de gesloten (privaatrechtelijke) overeenkomst niet van de aannemerscombinatie verkregen konden worden, ligt in de risicosfeer van eiser, en maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
Gelet hierop dient de rechtbank ingevolge het bepaalde in artikel 27e, aanhef, onderdelen a en b, van de AWR het beroep ongegrond te verklaren, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Met de aan verweerder verstrekte gegevens, die in beroep niet zijn aangevuld, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet overtuigend aangetoond dat de door verweerder vastgestelde bouwkosten te hoog zijn, en dat daarmee de uitspraak op bezwaar onjuist is.
Het beroep is mitsdien in zoverre ongegrond.
Overwegingen inzake de aanslagen [nummer 2] en [nummer 4]
De rechtbank merkt op, dat een afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering geen voor beroep vatbaar besluit is.
Het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambthalve vermindering van de beschikkingen met het aanslagnummer [nummer 2] en het aanslagnummer [nummer 4] is mitsdien niet ontvankelijk.
Overwegingen inzake de aanslag [nummer 3]
De bewijslast inzake een tijdige indiening van een bezwaarschrift rust op eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser in deze bewijsopdracht inzake de indiening van een pro forma-bezwaarschift met betrekking tot de aanslag [nummer 3] niet geslaagd. De enkele verwijzing naar het voorblad van de fax van 26 augustus 2009 waarop is vermeld dat 3 pagina’s zijn verzonden, is naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend voor het bewijs dat ook een bezwaarschrift is ingediend tegen de aanslag [nummer 3]. Daarbij komt dat eiser noch aan verweerder noch ter zitting het originele pro forma-bezwaarschrift dat per fax zou zijn verzonden, heeft overgelegd. Uit het door eiser ter zitting overgelegde (niet ondertekende) concept-bezwaarschrift van 26 augustus 2009 blijkt niet dat een getekend bezwaarschrift ook op 26 augustus 2009 per fax aan verweerder is verzonden.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het bezwaar tegen de aanslag [nummer 3] terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is mitsdien in zoverre ongegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep voor zover het betreft de aanslagen [nummer 2] en [nummer 4] niet ontvankelijk en voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, als voorzitter, in aanwezigheid van
mr. I. Dijkman en mr. J.C.K.W. Bartel, in tegenwoordigheid van R. de Pooter, griffier, en op
25 november 2010 in het openbaar uitgesproken.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.