ECLI:NL:RBMID:2012:BX8043

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
14 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
73439 / FA RK 10-751
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie en biologisch vaderschap in een internationale context

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 14 maart 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie. De verzoekster, een vrouw wonende te Goes, heeft de man, die eveneens in Goes woont, verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. De man heeft betwist dat hij de biologische vader is van de kinderen en heeft verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van de vrouw in haar verzoek, dan wel afwijzing van het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redelijke twijfel bestaat over het biologisch vaderschap van de man, ondanks zijn twijfels en het feit dat hij de kinderen nooit heeft erkend. De rechtbank heeft overwogen dat de vrouw redelijkerwijs niet kan worden geacht haar (ex-)echtgenoot aan te spreken voor een bijdrage, gezien zijn verblijf in de Dominicaanse Republiek en het feit dat hij nooit in Nederland is geweest. De rechtbank heeft de draagkracht van de man beoordeeld aan de hand van een door de vrouw niet betwiste draagkrachtberekening en heeft vastgesteld dat de man in staat is om een bijdrage van € 130,-- per kind per maand te betalen, met ingang van 11 juni 2010. Echter, door een wijziging in zijn financiële situatie, is de bijdrage per 1 juli 2011 op nihil gesteld. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaak/reknr: 73439 / FA RK 10-751
beschikking d.d. 14 maart 2012
verzoekster (hierna: de vrouw),
wonende te Goes,
verzoekster,
advocaat: mr. H. Mink te Oost-Souburg,
tegen:
verweerder (hierna: de man),
wonende te Goes,
verweerder,
advocaat: mr. F. te Braake te Goes.
1. Het procesverloop
1.1 De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het verzoekschrift vaststelling kinderalimentatie;
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 30 december 2010 van mr. Te Braake met aanvullende stukken;
- de brief d.d. 5 januari 2011 van mr. Te Braake met aanvullende stukken;
- de door mr. Te Braake ter zitting van 26 januari 2011 overgelegde stukken;
- het proces-verbaal van de zitting d.d. 26 januari 2011;
- de brief d.d. 16 januari 2012 van mr. Te Braake met aanvullende stukken;
- het door mr. Mink ingediende f-formulier, ingekomen op 14 februari 2012.
2. De feiten
2.1 Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2 De vrouw heeft de navolgende, thans nog minderjarige kinderen:
- [naam kind 1 + geboorteplaats + geboortedatum];
- [naam kind 2 + geboorteplaats + geboortedatum].
2.2 Beide partijen hebben de Nederlandse nationaliteit en zijn Burger van Dominicaanse Republiek.
3. Het geschil
3.1 De vrouw verzoekt te bepalen dat de man met ingang van de datum van ontvangst van het verzoekschrift een kinderbijdrage van € 175,-- per kind per maand dient te voldoen.
3.2 De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen.
3.3 Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van het verzoek van belang, hierna ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Bevoegdheid;
Deze zaak heeft een internationaal karakter.
De Nederlandse rechter heeft op grond van de op deze zaak van toepassing zijnde regels van Nederlands recht - hieronder begrepen de regels van Europees en Nederlands internationaal privaatrecht - rechtsmacht ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage.
4.2 Toepasselijk recht;
Ingevolge het bepaalde in artikel 4 van het Haags Alimentatieverdrag 1973 dient Nederlands recht op het verzoekschrift tot het vaststellen van een kinderbijdrage te worden toegepast, nu de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
4.3 Inhoudelijke beoordeling van het verzochte;
4.3.1 De man heeft aangegeven dat hij twijfelt of hij de biologische vader is van de minderjarigen. Die twijfels zijn aanwezig omdat hij de minderjarigen nooit mocht erkennen van de vrouw. De rechtbank acht zulks, in samenhang met de overige verklaringen van partijen, onvoldoende om tot een redelijke twijfel te komen over het biologische vaderschap van de man. Hoewel de vrouw betwist dat de man de minderjarigen niet mocht erkennen, kan uit zijn opmerking worden afgeleid dat hij daartoe wel de wens had. Daarnaast staat vast dat de minderjarigen zijn geboren tijdens de relatie van de man en de vrouw. De (ex-)echtgenoot van de vrouw verbleef op dat moment (nog steeds) in de Dominicaanse Republiek. Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank als onvoldoende gemotiveerd weersproken uit van het biologisch vaderschap van de man van de minderjarigen. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding een vaderschapsonderzoek te gelasten.
4.3.2 De man heeft gesteld dat de vrouw hem niet kan aanspreken om een kinderbijdrage te voldoen, omdat zij een alimentatievordering dient in te stellen tegen haar echtgenoot, respectievelijk gewezen echtgenoot. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:394 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft, als ware hij ouder verplicht tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind dan wel, na het bereiken van de meerderjarigheid van het kind, tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie. Nadien bestaat deze verplichting slechts in het geval van behoeftigheid van het kind. Vooropgesteld dient te worden dat ingevolge het wettelijk stelsel van afdeling 1 van titel 17 van Boek 1 Burgerlijk Wetboek een wettig kind
-afgezien van mogelijke aanspraken jegens een stiefouder- slechts jegens zijn wettige ouders aanspraak heeft op voorziening in de kosten van zijn verzorging en opvoeding. Aan artikel 1:394 BW kan het kind derhalve geen aanspraak jegens de biologische vader ontlenen, zolang het een ander tot wettige vader heeft.
Ten tijde van de geboorte van de minderjarigen was de vrouw gehuwd. Zij heeft gesteld dat het huwelijk in 2008 of 2009 is ontbonden, in ieder geval na de geboorte van de minderjarigen, doch zulks is niet met bescheiden onderbouwd. Zij heeft onbetwist gesteld dat haar (ex-)echtgenoot nooit in Nederland is geweest en nog immer in de Dominicaanse Republiek woonachtig is. Onduidelijk is of de (ex-)echtgenoot van de vrouw de juridische vader is van de minderjarigen.
De vrouw heeft gesteld, nog los van de vraag of haar (ex-)echtgenoot de juridische vader is van de minderjarigen, dat het wettelijk stelsel op grond van artikel 8 EVRM moet worden doorbroken. Daaromtrent overweegt de rechtbank als volgt. In de jurisprudentie is aanvaard, dat indien tussen het kind en zijn biologische vader een als familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM aan te merken betrekking bestaat, onder omstandigheden uit dat artikel de positieve verplichting kan volgen om het kind -ondanks de onderhoudsverplichting van de juridische vader- een aanspraak op levensonderhoud jegens zijn biologische vader toe te kennen. Een zodanige doorbreking van het in de wet neergelegde stelsel moet met name worden aangenomen indien blijkt dat de wettige vader niet in staat is om in het levensonderhoud van het kind te voorzien of dat zulks op andere grond niet in rechte kan worden afgedwongen dan wel dat van de moeder redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat zij hem ter zake aanspreekt (HR 26 april 1996, NJ 1997, 119).
Ter zitting is gebleken dat partijen gedurende vijf jaren een relatie hebben gehad. Zij woonden niet samen, maar de man kwam vaak bij de vrouw thuis en de minderjarigen zagen hem als vader. Gelet op het vorenstaande is er naar het oordeel van de rechtbank tussen de man en de minderjarigen sprake van ‘family life’ in de zin van artikel 8 EVRM.
De (ex-)echtgenoot van de vrouw woont in de Dominicaanse Republiek en is nooit in Nederland geweest. De minderjarigen zijn weliswaar geboren terwijl de vrouw met hem was gehuwd, doch op dat moment was de vrouw reeds woonachtig in Nederland. Haar
(ex-)echtgenoot heeft de minderjarigen nooit gezien. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat van de vrouw redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat zij haar
(ex-)echtgenoot aanspreekt om een bijdrage te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Er doen zich naar het oordeel van de rechtbank omstandigheden voor die maken dat uit het door artikel 8 EVRM beschermde ‘family life’ de positieve verplichting voortvloeit die maakt dat de minderjarigen jegens de man aanspraak op alimentatie kunnen maken. Het antwoord op de vraag of de (ex-)echtgenoot van de vrouw al dan niet de juridische vader is van de minderjarigen, is derhalve niet relevant.
4.3.3 De vrouw heeft verzocht een kinderbijdrage vast te stellen van € 175,-- per kind per maand. De rechtbank gaat er van uit dat de vrouw daarmee heeft bedoeld te stellen dat de minderjarigen in ieder geval behoefte hebben aan een dergelijk bedrag aan kinderbijdrage per maand. De man heeft onvoldoende gemotiveerd betwist waarom de behoefte van de minderjarigen niet € 175,-- per kind per maand kan bedragen. De rechtbank gaat derhalve van die behoefte uit.
4.3.4 Ten aanzien van de draagkracht van de man overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank zal de draagkracht van de man vaststellen aan de hand van de door mr. Te Braake bij brief d.d. 5 januari 2011 overgelegde draagkrachtberekening, voor zover deze door de vrouw niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, is betwist. Uitgegaan wordt van de tarieven 2010-2.
Het in voornoemde draagkrachtberekening opgenomen inkomen is ter zitting door de vrouw niet betwist, zodat de rechtbank daarvan uitgaat.
De vrouw heeft ter zitting gesteld dat de man geen bewijs van betaling heeft geleverd ten aanzien van de huur die hij aan zijn broer zou voldoen en ten aanzien van de aflossing op de schuld aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De man heeft voornoemde posten echter niet opgevoerd in zijn draagkrachtberekening, zodat hiermee door de rechtbank ook geen rekening wordt gehouden.
De man heeft ter zitting onbetwist gesteld dat hij maandelijks reiskosten maakt. Ter onderbouwing daarvan heeft hij een bewijsstuk overgelegd. Daaruit volgt dat zijn reiskosten per maand € 27,50 bedragen, zodat hiermee rekening wordt gehouden.
Tevens heeft de man onbetwist gesteld dat hij inmiddels vader is geworden van een derde kind. De rechtbank zal -overeenkomstig de Tremanormen- de draagkracht van de man verdelen over de drie minderjarigen waarvoor hij onderhoudsplichtig is.
Gelet op het vorenstaande en uitgaande van een draagkrachtpercentage van 70% heeft de man een draagkracht van € 130,-- per kind per maand. De rechtbank zal deze bijdrage, met inachtneming van hetgeen in het hiernavolgende wordt overwogen, op onderstaande wijze vaststellen. Als ingangsdatum zal de rechtbank 11 juni 2010 hanteren, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift, nu de man tegen die verzochte ingangsdatum geen verweer heeft gevoerd.
Na de zitting van 26 januari 2011 is de zaak aangehouden in verband met mediation. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich op de rol uit te laten over het verloop daarvan en over het door hen gewenste verdere procesverloop. De mediation heeft niet geresulteerd in een overeenstemming tussen partijen. Mr. Te Braake heeft vervolgens een nieuwe draagkrachtberekening overgelegd, waaruit volgt dat de man geen draagkracht (meer) heeft om een kinderbijdrage te voldoen. De vrouw heeft zich daaraan gerefereerd.
Uit de bij voornoemde draagkrachtberekening gevoegde loonstroken volgt dat de man thans een andere baan heeft en een lager inkomen dan voorheen. Als gevolg van dat lagere inkomen heeft de man geen ruimte meer om een kinderbijdrage te voldoen. Nu gesteld noch gebleken is per wanneer de man dat lagere inkomen geniet zal de rechtbank, nu de oudste loonstrook van zijn huidige werkgever die van de maand juli 2011 is, de door de man te betalen kinderbijdrage met ingang van 1 juli 2011 op nihil stellen.
4.3.5 De rechtbank zal, gelet op de aard van de procedure, de proceskosten tussen partijen compenseren zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen op € 130,-- per kind per maand, zulks met ingang van 11 juni 2010;
stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen met ingang van 1 juli 2011 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. de Graaf in tegenwoordigheid van de griffier mr. D. van Gastel en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 14 maart 2012.
(DG