ECLI:NL:RBMNE:2013:2771

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
C/16/342960 / FT RK 13/1115
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het faillissementsverzoek wegens gebrek aan pluraliteit van schuldeisers

Op 23 april 2013 ontving de Rechtbank Midden-Nederland een verzoekschrift van de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek, vertegenwoordigd door mr. F.W. van Vloten, tot faillietverklaring van de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf en de Stichting Fonds voor het Motorvoertuigenbedrijf en het Tweewielerbedrijf. De behandeling van het verzoek vond plaats op 18 juni 2013 en werd aangehouden tot 16 juli 2013 om verzoekers in de gelegenheid te stellen te reageren op het verweer van de verweerster, vertegenwoordigd door de heer [A] en mr. G.A.E.M. van Zinnicq Bergmann.

Tijdens de zitting op 16 juli 2013 erkende mr. Van Vloten dat de vorderingen van verzoekers sub 2 en 3 waren voldaan, maar volhardde in het verzoek op basis van een steunvordering van de Belastingdienst van € 58.000,00. De verweerster betwistte de vordering en stelde dat er geen sprake was van pluraliteit van schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat niet summierlijk was gebleken van een vorderingsrecht van verzoeker sub 1, aangezien verzoekers slechts een klein deel van de vordering konden onderbouwen met een vonnis.

De rechtbank concludeerde dat de juistheid van de door verzoeker sub 1 gepretendeerde vordering niet kon worden vastgesteld. Gezien het feit dat de vorderingen van verzoekers sub 2 en 3 waren voldaan, werd het verzoek tot faillietverklaring afgewezen. Verzoekers werden bovendien veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de verweerster werden begroot op € 904,00. De beschikking werd gegeven door mr. G.A.M. Peper en openbaar uitgesproken op 16 juli 2013.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
locatie Lelystad
rekestnummer: C/16/342960 / FT RK 13/1115
beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
De rechtbank heeft op 23 april 2013 een verzoekschrift ontvangen van:

1.STICHTING PENSIOENFONDS METAAL EN TECHNIEK,

gevestigd te ’s Gravenhage,
en

2. STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS MOTORVOERTUIGENBEDRIJF EN TWEEWIELERBEDRIJF,

gevestigd te Rijswijk,
en

3. STICHTING FONDS VOOR HET MOTORVOERTUIGENBEDRIJF EN HET TWEEWIELERBEDRIJF,

gevestigd te Rijswijk,
hierna: verzoekers,
procesadvocaat: mr. F.W. van Vloten,
strekkende tot faillietverklaring van:

1.[verweerster]

gevestigd te [woonplaats],
hierna: verweerster,
advocaat: mr. G.A.E.M. van Zinnicq Bergmann.
Verloop van de procedure
Op 18 juni 2013 heeft de behandeling van voormeld verzoekschrift plaatsgevonden in de raadkamer van deze rechtbank. Namens verzoekers is verschenen mr. Van Vloten. Namens verweerster is de bestuurder, de heer [A], verschenen bijgestaan door mr. Bruinsma. Gelet op het (uitvoerige) verweer van verweerster zoals neergelegd in een verweerschrift (die de rechtbank op dat tijdstip nog niet had ontvangen) is de behandeling van het verzoekschrift op verzoek van mr. Van Vloten aangehouden tot 16 juli 2013 teneinde verzoekers in de gelegenheid te stellen te reageren op het verweer.
De behandeling van het verzoekschrift is voortgezet op 16 juli 2013, wederom in de raadkamer van deze rechtbank. Namens verzoekers is verschenen mr. Van Vloten. Namens verweerster is verschenen de heer [A], deze keer bijgestaan door mr. Van Zinnicq Bergmann.
Motivering
Mr. van Vloten heeft ter terechtzitting van 16 juli 2013 erkend dat de vorderingen van verzoekers sub 2 en 3 zijn voldaan, maar heeft gepersisteerd bij het verzoek. Daartoe heeft hij het volgende gesteld. De actuele hoogte van de vordering bedraagt volgens opgave van verzoekers € 29.028,25 in plaats van het in het verzoekschrift genoemde bedrag van € 38.475,86. Hoewel de vorderingen van verzoekers sub 2 en sub 3 inmiddels zijn voldaan, is desondanks sprake van pluraliteit van schuldeisers gelet op de steunvordering van de Belastingdienst ten bedrage van € 58.000,00. De vordering van de Belastingdienst heeft onder andere betrekking op een aanslag van april 2012, zodat mede daaruit blijkt dat verweerster zich bevindt in een toestand waarin zij is opgehouden te betalen. Dit alles aldus mr. Van Vloten namens verzoekers.
Verweerster heeft de vordering van verzoeker sub 1 gemotiveerd betwist en heeft voorts bestreden dat er sprake zou zijn van pluraliteit van schuldeisers en van een toestand waarin verweerster zou zijn opgehouden te betalen.
De rechtbank is, gelet op hetgeen in de processtukken en tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, van oordeel dat niet summierlijk is gebleken van een vorderingsrecht van verzoeker sub 1.
In het verzoekschrift staat vermeld dat verweerster bij vonnis is veroordeeld tot betaling van achterstallige premies, dat verweerster nalaat om aan voormelde veroordelingen te voldoen en dat verzoeksters
uit hoofde daarvaneen totaalbedrag van € 38.475,86 + p.m. te vorderen hebben. Nadien hebben verzoekers echter erkend dat zij maar voor een (klein) deel van de aan het verzoekschrift ten grondslag gelegde vordering een vonnis hebben.
Verweerster heeft de hoogte van de facturen waarop de vordering ziet, gemotiveerd betwist. Verweerster heeft daartoe aangevoerd dat MN Services (het bedrijf dat de administratie voor verzoekers voert op grond van de statuten van het pensioenfonds) voortdurend ten onrechte premies in rekening brengt voor werknemers die niet meer in dienst zijn. Ten aanzien van sommige werknemers blijkt uit de door verweerster overgelegde producties dat verweerster zich op het standpunt stelt dat de betreffende uitdiensttreding al (middels de mutatieformulieren) was gemeld en ten aanzien van anderen dat de door MN Services verlangde wijze van het online doorvoeren van wijzigingen niet mogelijk was. Op de schriftelijke protesten van verweerster is door MN Services niet (adequaat) gereageerd, aldus verweerster.
Verweerster heeft daarnaast (bij wijze van voorbeeld van de ondoorzichtige werkwijze van MN Services) gewezen op een factuur, gedateerd 15 februari 2013, waarbij een bedrag van € 7.801,44 is gecrediteerd. Deze creditering heeft betrekking op de heer Groeneveld, een werknemer die al meer dan een jaar uit dienst was, en voor wie al die tijd wel boete en rente in rekening is gebracht.
Het is door de werkwijze van MN Services schier onmogelijk om te achterhalen wat de hoogte van de betalingsverplichting van verweerster is, vooral omdat de deurwaarder een eigen administratiesysteem hanteert dat afwijkt van het administratiesysteem van MN Services. De deurwaarder brengt bovendien naast hoge bedragen aan verzuimrente, incassokosten en B.T.W. ook nog hoge bedragen aan ‘Geres. rente’ in rekening, waarvan onbekend is wat dat is. Dit alles aldus verweerster, die heeft geconcludeerd dat het faillissementsverzoek ten onrechte als drukmiddel wordt gebruikt om betaling van niet verschuldigde bedragen te verkrijgen en heeft verzocht om verzoekers in de kosten te veroordelen.
Verzoekers hebben in reactie op het gemotiveerde verweer slechts gesteld dat van foutieve facturen geen sprake is en dat het de verantwoordelijkheid van de werkgever is om aan de pensioenfondsen tijdig opgave te doen van mutaties in het personeelsbestand. Verzoekers menen, zonder in te gaan op de hiervoor weergegeven (met stukken onderbouwde) stellingen van verweerster, dat verweerster niet tijdig de mutaties heeft doorgegeven en dat de boetes daarom terecht zijn opgelegd op grond van het pensioenreglement.
De rechtbank kan in het kader van de Faillissementswet niet oordelen over de uitkomst van het geschil tussen partijen over het al dan niet tijdig doorgeven van mutaties.
Voorts acht de rechtbank het volgende van belang. Verzoekers hebben gesteld dat geen incassokosten in rekening worden gebracht. Voor zover in correspondentie van de deurwaarder zou worden gesproken over incassokosten of buitengerechtelijke kosten, dient dat gelezen te worden als boete, aldus verzoekers. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt naar het oordeel van de rechtbank niet vast te stellen welke bedragen verzoekers (uiteindelijk) in rekening hebben gebracht aan boetes, rente en kosten en op grond waarvan zij dat hebben gedaan. Een toelichting op de door de deurwaarder in rekening gebrachte bedragen voor ‘Geres. rente” ontbreekt eveneens.
Met verweerster is de rechtbank dan ook van oordeel dat de juistheid van de door verzoeker sub 1 gepretendeerde vordering in het kader van dit faillissementsverzoek niet kan worden vastgesteld. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat vaststaat dat de vorderingen van verzoekers sub 2 en sub 3 zijn voldaan, zal het verzoek tot faillietverklaring worden afgewezen met veroordeling van verzoekers in de kosten van deze procedure.
Proceskostenveroordeling
Verzoekers zullen in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van verweerster worden begroot op € 904,00.
Beslissing
De rechtbank:
wijst af het verzoek tot faillietverklaring;
veroordeelt verzoekers in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de gerekwestreerde tot op heden begroot op € 904,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.A.M. Peper en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2013 om 15.00 uur. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen.