ECLI:NL:RBMNE:2013:3144

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
2 augustus 2013
Zaaknummer
16-990401-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschrift tot opheffing van conservatoir beslag onder klager

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in een klaagschrift van klager, waarbij hij verzocht om opheffing van conservatoir beslag dat onder hem was gelegd. Het beslag betrof een bedrag van 2,2 miljoen euro aan goederen en rekeningen. Klager stelde dat hij niet meer over financiële middelen beschikte en dat het beslag hem verhinderde in zijn levensonderhoud. De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder het klaagschrift, aanvullende stukken van de officier van justitie en de pleitnotitie van de raadsman. Klager was niet verschenen op de zitting, ondanks dat hij daartoe was opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een machtiging was verleend voor het leggen van het beslag en dat klager als eigenaar van de in beslag genomen goederen kan worden aangemerkt.

De rechtbank heeft overwogen dat klager in eerdere klaagschriften had betoogd dat de strafrechter de officier van justitie mogelijk niet-ontvankelijk zou verklaren, maar dat deze argumenten niet voldoende onderbouwd waren. De raadsman heeft gewezen op de zorgelijke gezondheidstoestand van klager en zijn financiële nood, maar de rechtbank oordeelde dat klager onvoldoende openheid van zaken had gegeven over zijn vermogenspositie. De officier van justitie had aangetoond dat klager nog steeds over vermogen beschikte, wat de rechtbank leidde tot de conclusie dat het klaagschrift ongegrond was.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten het beklag ongegrond te verklaren, waarmee het beslag onder klager in stand blijft. Deze beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is uitgesproken in openbare raadkamer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Beschikking van de meervoudige raadkamer in strafzaken, op het op 14 maart 2013 ter griffie van deze rechtbank ingekomen klaagschrift, op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), van

[klager](hierna te noemen: klager),

geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum],
domicilie kiezende te ([postcode])[woonplaats], ten kantore van diens raadsman, mr. G. Meijers.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van ten minste een deel van het onder klager gelegde conservatoir beslag, opdat hij in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud kan voorzien.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van de door de officier van justitie aangeleverde (kopie)stukken, getiteld ‘Stukken raadkamerprocedure [klager] 990401-12’, alsmede de bij brieven van 19 april 2013 toegestuurde aanvullende stukken.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het klaagschrift met de daarbij gevoegde bijlagen en van de door de raadsman bij brieven van 25 april 2013 en 1 mei 2013 ten behoeve van de raadkamerzitting (nader) ingediende stukken.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van de brieven van de officier van justitie aan de raadsman d.d. 28 maart 2013 en d.d. 17 mei 2013, het proces-verbaal van aanhouding van de behandeling van het klaagschrift ter zitting van de raadkamer d.d. 1 mei 2013, de lijst met vragen van de officier van justitie aan klager d.d. 10 juni 2013 en de lijst met antwoorden van klager op de vragen van de officier van justitie d.d. 18 juni 2013.
Ter zitting van de raadkamer is door de raadsman een pleitnotitie overgelegd en door de officier van justitie een schriftelijk requisitoir. Deze zijn beide aan deze beschikking gehecht.
Het klaagschrift is behandeld in openbare raadkamer op 25 juni 2013.
Gehoord zijn de raadsman van klager, mr. G. Meijers voornoemd en de officier van justitie.
Klager is, alhoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige beklag uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
De rechter-commissaris heeft een machtiging verleend voor het leggen van conservatoir beslag onder klager tot een maximum van 2.227.777,36 euro. Onder klager is op 20 maart 2012 een groot aantal voorwerpen in conservatoir beslag genomen, waaronder een aantal klokken. Klager kan als eigenaar van de voorwerpen worden aangemerkt en heeft geen afstand gedaan van hetgeen in beslag is genomen.
Overwegingen
Namens klager is in het eerdere klaagschrift van 3 juli 2012 en ter zitting van de raadkamer van 7 augustus 2012 betoogd dat het hoogstwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de officier van justitie in de strafzaak niet-ontvankelijk zal verklaren wegens ernstige schending van de beginselen van behoorlijke procesorde waardoor met grove veronachtzaming aan de belangen van klager afbreuk is gedaan aan diens recht op een eerlijk proces.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 21 augustus 2012 vooropgesteld dat de maatstaf bij de beoordeling van het klaagschrift is of sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter aan klager een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. De rechtbank heeft in die beschikking vervolgens geoordeeld dat aan eerstgenoemde eis is voldaan en dat de vergaande conclusies van klager ten aanzien van de uitkomst in de strafzaak niet uit de stukken volgt, noch uit al hetgeen door en namens klager is betoogd.
De raadsman heeft ter zitting van de raadkamer van 25 juni 2013 te kennen gegeven dat met het onderhavige klaagschrift niet is beoogd het punt van de (on)waarschijnlijkheid van het opleggen van een verplichting tot betaling van een geldboete danwel een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel nogmaals ter discussie te stellen, zodat de rechtbank in de onderhavige beschikking volstaat met een verwijzing naar het ten aanzien van dit punt in de beschikking van 21 augustus 2012 gegeven oordeel.
Ter beoordeling staat thans derhalve slechts het verzoek van klager om opheffing van (een deel van) het beslag, vanwege de persoonlijke en financiële omstandigheden van klager.
De raadsman heeft in het traject voorafgaand aan de behandeling van het onderhavige klaagschrift en ter raadkamerzitting gewezen op de zorgelijke gezondheidstoestand van klager en heeft betoogd dat klager in financiële nood verkeert als gevolg van de gelegde beslagen en niet langer in staat is te voorzien in de noodzakelijke kosten van zijn levensonderhoud. Ter onderbouwing van zijn klaagschrift en zijn gestelde financiële nood, heeft klager een schriftelijke opstelling van zijn vermogenspositie gemaakt, ingediend bij de hiervoor genoemde brief van 25 april 2013 (hierna: de vermogensopstelling). Daarnaast heeft klager schriftelijk geantwoord op de door de officier van justitie bij brief van 10 juni 2013 aan klager gestelde vragen over zijn vermogenspositie.
Ter zitting van de raadkamer is door de officier van justitie uiteengezet dat klager niet volledig is geweest in zijn vermogensopstelling, nu is gebleken van meerdere vermogensbestanddelen en inkomensstromen die klager heeft verzwegen. De officier van justitie heeft hierbij onder meer gewezen op een aan klager toegevloeide uitkering van ruim EUR 10.000,00 vanwege een op 1 april jl. afgelopen spaarkasproduct van Spaarbeleg (Aegon) en op het feit dat klager tussen 27 juni 2012 en 22 januari 2013 vrijwel maandelijks bedragen op zijn privérekening heeft ontvangen, tot een totaalbedrag van EUR 72.000,00, uit hoofde van de verkoop van een aantal klokken (die buiten het beslag zijn gebleven omdat zij zich op het moment van de doorzoeking bij een Duits veilinghuis bevonden), welke bedragen op verzoek van [klager] aan hem zijn uitbetaald onder de noemer “lening”.
Voorts heeft de officier van justitie gewezen op een aantal onregelmatigheden bij de verzekering van de (wel in beslag genomen) klokken.
De officier van justitie heeft betoogd dat hieruit volgt dat klager niet open is over zijn vermogenspositie en dat er van uit dient te worden gegaan dat hij nog altijd over vermogen beschikt, zodat het klaagschrift ongegrond verklaard dient te worden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft klager de stelling van de officier van justitie dat klager geen openheid van zaken heeft gegeven over zijn vermogenspositie en de concrete voorbeelden die zij daarbij heeft genoemd, onvoldoende weten te weerleggen, waardoor onvoldoende aannemelijk is geworden dat klager thans niet meer over enig vermogen of inkomen beschikt om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Het klaagschrift zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank:

verklaart het beklag ongegrond;

Deze beslissing is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen, voorzitter en mrs. J.P.W. Helmonds en E.M. de Stigter, rechters, als leden van de meervoudige raadkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van Elk, griffier en uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank van 9 juli 2013.