ECLI:NL:RBMNE:2013:3410

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
19 augustus 2013
Zaaknummer
UTR 12-2663, UTR 12-2677, UTR 12-2678, UTR 12-2679, UTR 12-2680, UTR 12-2681, UTR 12-2682, UTR 12-2683 en UTR 12-2684
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen eigen bijdrage voor individuele voorzieningen op grond van de Wmo

In deze zaak hebben eisers, gebruikers van individuele voorzieningen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten. De besluiten, genomen op 24 november 2011 en later, stelden dat eisers vanaf 1 januari 2012 een eigen bijdrage moesten betalen voor de ontvangen voorzieningen. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de beroepen beoordeeld en vastgesteld dat alle eisers procesbelang hebben, aangezien zij bezwaar hebben gemaakt tegen de besluiten. De rechtbank heeft vervolgens de argumenten van eisers tegen de besluiten beoordeeld. Eisers stelden dat de besluiten in strijd waren met artikel 15 van de Wmo, omdat de gemeenteraad niet expliciet had bepaald of een eigen bijdrage verschuldigd was. De rechtbank verwierp dit argument, verwijzend naar eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, en concludeerde dat de gemeenteraad wel degelijk had besloten tot het invoeren van een eigen bijdrage. Daarnaast werd het beroep op de tweejaarstermijn verworpen, omdat deze termijn betrekking heeft op beschikkingen van het CAK, niet op de besluiten van verweerder. De rechtbank oordeelde ook dat er geen verplichting was voor verweerder om een overgangsregeling op te nemen, en dat de beroepsgrond over de bruikleenovereenkomst niet opging. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 12/2663, UTR 12/2677, UTR 12/2678, UTR 12/2679, UTR 12/2680,
UTR 12/2681, UTR 12/2682, UTR 12/2683 en UTR 12/2684

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 juli 2013 in de zaak tussen

[eiser sub 1], [eiser sub 2], [eiser sub 3],

[eiser sub 4],
[eiser sub 5],
[eiser sub 6],
[eiser sub 7], [eiser sub 8], en
[eiser sub 9], allen wonende te [woonplaats], eisers (gemachtigde: mr. P.A.M. Staal),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten, verweerder

(gemachtigden: mr. I.H. Derks en drs. I. Avontuur).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 24 november 2011, 28 november 2011, 29 november 2011, 1 december 2011, 2 december 2011, 5 december 2011 en 7 december 2011
(de primaire besluiten) heeft verweerder bepaald dat eisers als gebruikers van een individuele voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) vanaf 1 januari 2012 een eigen bijdrage moeten betalen.
Bij afzonderlijke besluiten van 29 juni 2012 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2013. [eiser sub 2], [eiser sub 7] en[eiser sub 8] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De overige eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
Op deze zaken is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. De in beroep bestreden besluiten zijn namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
2.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eisers maken allen gebruik van een individuele voorziening op grond van de Wmo. Nadat de gemeenteraad van de gemeente Houten op 23 juni 2011 een aantal bezuinigingsmaatregelen heeft vastgesteld, heeft verweerder eind juni/ begin juli 2011 aan eisers een brief gestuurd waarin wordt aangekondigd dat zij met ingang van 1 januari 2012 mogelijk een eigen bijdrage zijn verschuldigd. Vervolgens heeft verweerder de primaire besluiten genomen.
3.
De rechtbank moet, voordat kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepen, allereerst beoordelen of de beroepen ontvankelijk zijn. Ter zitting is door verweerder opgemerkt dat dit niet voor alle eisers het geval is, omdat zij niet allen een beschikking van het CAK hebben ontvangen en met terugwerkende kracht over 2012 niet alsnog de eigen bijdrage kan worden vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat alle eisers in bezwaar hebben gevraagd om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten, zodat zij al om die reden procesbelang hebben bij de beoordeling van hun beroepen.
4.
Vervolgens ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag geplaatst of de bezwaren ontvankelijk zijn. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt in dit verband het volgende. Hoewel bij de primaire besluiten de hoogte en de duur van de eigen bijdrage van eisers nog niet zijn vastgesteld, is bij deze beslissingen wel vastgesteld dat eisers een eigen bijdrage verschuldigd zijn en wel per 1 januari 2012. Deze beslissingen hebben de (publiekrechtelijke) rechtsverhoudingen tussen eisers en verweerder dus gewijzigd, zodat sprake is van (publiekrechtelijke) rechtshandelingen gericht op rechtsgevolg. De bezwaren zijn daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht ontvankelijk verklaard.
5.
Eisers voeren aan dat de bestreden besluiten wettelijke grondslag ontberen, althans in strijd met de wet zijn genomen. Volgens eisers is sprake van strijd met artikel 15, eerste lid, van de Wmo, nu de gemeenteraad de bevoegdheid heeft gegeven om bij verordening te bepalen of de in deze bepaling omschreven persoon een eigen bijdrage verschuldigd is voor de aan hem verleende maatschappelijke ondersteuning, maar de gemeenteraad hieraan niet (volledig) heeft voldaan, aangezien in artikel 2.5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Houten (de Verordening) is bepaald dat de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd
kanzijn en daarmee de vraag of een eigen bijdrage verschuldigd is open is gelaten.
6.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat uit het feit dat in artikel 2.5 van de Verordening het woord ‘kan’ is gebruikt, volgt dat de gemeenteraad uitdrukkelijk heeft opengelaten of een eigen bijdrage is verschuldigd en dat daarom niet is voldaan aan artikel 15, eerste lid, van de Wmo. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 mei 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:CA0089). De gemeenteraad heeft ook op 23 juni 2011 met de vaststelling van de Perspectiefnota expliciet besloten tot het invoeren van een eigen bijdrage voor alle individuele voorzieningen, daar waar dat wettelijk mogelijk is. De beroepsgrond slaagt niet.
7.
Verder voeren eisers aan dat sprake is van strijd met de tweejaarstermijn, zoals bedoeld in artikel 4.4, aanhef en onder a, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (het Besluit). Volgens eisers moet dit artikel zo worden gelezen dat het CAK binnen twee jaar na aanvang van de maatschappelijke ondersteuning een (voorlopige) beschikking moet hebben afgegeven over de vaststelling van de hoogte en de duur van de eigen bijdrage.
8.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond geen doel treft, omdat de tweejaarstermijn ziet op beschikkingen waarbij de eigen bijdrage wordt vastgesteld. Dergelijke beschikkingen liggen in de onderhavige procedure niet voor. Het vaststellen en innen van de eigen bijdragen op grond van de Wmo is een bevoegdheid die niet verweerder, maar het CAK toekomt. Eisers beroepsgrond dat verweerder geen duidelijkheid heeft gegeven over de hoogte en de duur van de eigen bijdragen treft ook om die reden geen doel.
9.
Eisers voeren verder aan dat verweerder ten onrechte geen overgangsregeling heeft vastgesteld. De rechtbank begrijpt uit het verhandelde ter zitting dat eisers hiermee tevens een beroep doen op het vertrouwensbeginsel. Eisers zijn van mening dat verweerder een onderscheid zou moeten maken tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ gevallen. Wanneer iemand een voorziening heeft toegewezen gekregen met een afschrijvingstermijn van bijvoorbeeld tien jaar, dan zou diegene erop moeten kunnen vertrouwen dat niet gedurende het gebruik van deze voorziening de regelgeving ten nadele van hem of haar wordt aangepast, althans niet voor die specifieke voorziening, zo begrijpt de rechtbank het standpunt van eisers.
10.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder een overgangsregeling had moeten opnemen. Dit volgt niet uit de Wmo of de Verordening en evenmin uit enige andere wettelijke bepaling. Ook een beroep op het vertrouwensbeginsel kan eisers niet baten, nu uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen, indien door een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van een aanvrager uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan die bij die aanvrager gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 12 december 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY6076). Een dergelijke toezegging is door eisers niet gesteld en ook anderszins niet aannemelijk geworden. De beroepsgrond slaagt niet.
11.
Ook de beroepsgrond van eisers dat een bruikleenovereenkomst niet eenzijdig kan worden gewijzigd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. De rechtsverhoudingen tussen eisers en verweerder worden immers beheerst door de bepalingen uit de Wmo en de Verordening. Verweerder ontleent zijn bevoegdheden aan deze bepalingen. De feitelijke uitvoering staat hier los van. Wanneer deze plaatsvindt in de vorm van een bruikleenovereenkomst, worden daarin alleen de verplichtingen geregeld die voortvloeien uit het feitelijk gebruik van de voorziening. Het bestaan van een bruikleenovereenkomst staat de bevoegdheid van verweerder om te bepalen dat eisers een eigen bijdrage moeten betalen niet in de weg.
12.
Over de beroepsgrond van eisers dat de bestreden besluiten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, omdat al is besloten tot het opleggen van een eigen bijdrage terwijl het advies van de Wmo-raad nog niet was uitgebracht, overweegt de rechtbank dat, daargelaten of deze stelling juist is, deze grond al geen doel treft, omdat deze is gericht op de (wijze van totstandkoming van) de Perspectiefnota. In de onderhavige procedure ligt deze nota echter niet ter toetsing voor.
13.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Bos, voorzitter, en mr. T. Dompeling en
mr. Y. van Wezel, leden, in aanwezigheid van mr. W.F.C. Vogel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.