In deze zaak hebben eisers, gebruikers van individuele voorzieningen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten. De besluiten, genomen op 24 november 2011 en later, stelden dat eisers vanaf 1 januari 2012 een eigen bijdrage moesten betalen voor de ontvangen voorzieningen. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de beroepen beoordeeld en vastgesteld dat alle eisers procesbelang hebben, aangezien zij bezwaar hebben gemaakt tegen de besluiten. De rechtbank heeft vervolgens de argumenten van eisers tegen de besluiten beoordeeld. Eisers stelden dat de besluiten in strijd waren met artikel 15 van de Wmo, omdat de gemeenteraad niet expliciet had bepaald of een eigen bijdrage verschuldigd was. De rechtbank verwierp dit argument, verwijzend naar eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, en concludeerde dat de gemeenteraad wel degelijk had besloten tot het invoeren van een eigen bijdrage. Daarnaast werd het beroep op de tweejaarstermijn verworpen, omdat deze termijn betrekking heeft op beschikkingen van het CAK, niet op de besluiten van verweerder. De rechtbank oordeelde ook dat er geen verplichting was voor verweerder om een overgangsregeling op te nemen, en dat de beroepsgrond over de bruikleenovereenkomst niet opging. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.