Ter uitvoering van een beschikking van 18 november 2009 van deze rechtbank, waarbij een voorlopig deskundigenbericht is gelast, heeft professor dr. S.A. Danner, internist, op 29 juni 2010 een rapport uitgebracht. Danner heeft als volgt gerapporteerd:
“De verslaglegging is summier in de periode waarover deze casus gaat. De redenen van switchen staan kort vermeld. Het daadwerkelijk switchen van therapie staat vermeld, de te gebruiken doseringen staan ook vermeld. Niet staat vermeld of er, en zo ja welke uitleg cq. instructies aan de patiënt zijn gegeven. Prof. [A] zegt de gebruikelijke uitleg te hebben gegeven bestaande uit de waarschuwing te letten op huiduitslag al dan niet met koorts en de aanbeveling contact op te nemen indien dit zich voordoet. De patiënte zegt dergelijke uitleg niet gekregen te hebben.
(..)”
De vraag of er voldoende indicatie was voor het toedienen van nevirapine beantwoordt Danner als volgt:
“Ja. Er bestond serieuze verdenking op lipo-hypertrofie als gevolg van het gebruik van een HIV-protease remmer die als hinderlijk werd ervaren. Aangezien bij de huidige stand der wetenschap anti-HIV medicatie levenslang moet worden gegeven, is een dergelijke bijwerking belangrijk. Nevirapine was medio 1999 een goed alternatief geneesmiddel voor indinavir, het middel dat als oorzaak van de lipo-hypertrofie werd gezien”
Op de vraag of [A] [eiseres] voldoende is geïnformeerd over de reden van toediening en eventuele bijwerkingen van het middel nevirapine antwoordt Danner:
“(…)
Het is gebruikelijk dat bij het instellen op nevirapine wordt gewaarschuwd voor een huiduitslag als waarop ik doel (een vaak - in 20-30% van de gevallen- voorkomende doorgaans hooguit vervelende maar verder weinig gevaarlijke bijwerking) al dan niet met koorts gepaard gaand, maar niet voor de mogelijke zeer ernstige toxische reactie (SJS of TEN) ook al weten de behandelaars (nu, maar ook al medio 1999) dat dit tot de mogelijkheden behoort. De reden daarvan is dat een reactie zoals bij verzoekster is opgetreden, zelden voorkomt (in < 1% van de gevallen) en het risico van onnodige angstinductie wordt belangrijker geacht dan de kleine kans op het vóórkomen, temeer daar men ervan uitgaat dat de beginsymptomen van zo’n zeer ernstige toxische reactie gelijk zijn aan die van een “gewone” huiduitslag dus dat de patiënt zich, zoals geadviseerd voor de “gewone” huiduitslag, toch wel meldt”
Op de vraag hoe Danner de controle die heeft plaatsgevonden op het mogelijk bestaan van bijwerkingen over de periode van 12 juni 1999 tot 27 juni 1999 beoordeelt, antwoordt hij:
Tussen 12 juni en 27 juni 1999 is van geen controle sprake geweest. Prof. [A] had afgesproken de patiënte na 4 weken weer te zien. Ik vind dat een erg ruime periode. In de eerste plaats leert de ervaring (al sinds halverwege de jaren negentig) dat het verstandig is om na een of twee weken (eventueel telefonisch) contact te hebben met de patiënt, naar gunstige en ongunstige ervaringen te vragen, nogmaals de therapietrouw te benadrukken etcetera. Voorts is het verstandig in het geval van nevirapine, dat leverschade kan geven (ook al bekend in 1999) na zeg twee weken de leverenzymgehaltes in het bloed te bepalen. Overigens: het ziektebeloop bij Mw. [eiseres] zou vermoedelijk niet anders zijn geweest.
De vraag over het beloop van het ziektebeeld en het mogelijk herstel in het hypothetische geval dat de ontstane bijwerkingen eerder zouden zijn vastgesteld, en/of de nevirapine eerder zou zijn gestaakt heeft Danner als volgt beantwoord:
“Ook indien de begeleiding van en de informatie aan verzoekster intensiever respectievelijk uitgebreider zou zijn geweest en zij meer gespitst was geweest op een bijwerking als koorts, jeuk of pijn aan de ogen, zou zij misschien iets eerder contact met het UMCU hebben opgenomen, waarop misschien telefonisch geadviseerd zou zijn de nevirapine direct te stoppen. Dit zou hooguit één dosis (die welke zij op de ochtend van 27 juni 1999 heeft ingenomen) hebben gescheeld. Het is onaannemelijk dat de zeer ernstige toxische reactie op nevirapine dan niet, of in aanmerkelijk minder hevige mate, zou hebben plaatsgevonden. Theoretisch is het natuurlijk denkbaar dat de toxische reactie iets minder lang geduurd zou hebben (enkele procenten? Promillen?) maar dit alles is hoogst speculatief en zal nooit aannemelijk te maken zijn. Overleg met de afdeling dermatologie van het Leids universitair Medisch Centrum (waar nogal wat onderzoek is gedaan naar SJS of TEN) bevestigt mij in deze mening (ref 3.)
Een SJS of TEN is een immunologische reactie waarbij het eigen afweersysteem de verwoesting aanricht, en waarbij de relatie tussen de ernst van de reacties en de hoeveelheid van het uitlokkend agens (in dit geval het geneesmiddel nevirapine) of de tijdsduur van de blootstelling eraan, geen duidelijke is. Nevirapine kent een lange halfwaardetijd (na enkele weken gebruik bedraagt deze 25-30 uur, ref 4)) wat betekent dat indien de toxische reactie intreedt, het lichaam ook bij onmiddellijk staken van het middel nog vele dagen eraan blijft blootgesteld. ”