ECLI:NL:RBMNE:2013:3871

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
24 september 2013
Zaaknummer
AWB-13_3993
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het alcoholslotprogramma en de gevolgen voor rijbewijzen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 september 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een alcoholslotprogramma (ASP) dat aan verzoeker was opgelegd. Verzoeker, die in het bezit is van een B- en een BE-rijbewijs, had bezwaar gemaakt tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en de oplegging van het ASP, dat voortvloeide uit een constatering van een hoog ademalcoholgehalte van 740 µg/l. Verzoeker voerde aan dat hij zijn BE-rijbewijs nodig heeft voor zijn onderneming, waarin hij onder andere werkt met een aanhangwagen voor glasbewassing en beveiligingswerkzaamheden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de oplegging van het ASP een punitieve sanctie is in de zin van artikel 6 van het EVRM, en dat verweerder bij de heroverweging van het bezwaar de evenredigheid van de maatregel moet toetsen. Ondanks de erkenning van de punitieve aard van de sanctie, werd het verzoek om schorsing van het besluit afgewezen, omdat het verkeersveiligheidsbelang zwaarder woog dan de belangen van verzoeker. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beslissing op bezwaar op korte termijn genomen moet worden, gezien de impact van de maatregel op verzoekers bedrijf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/3993
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 september 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. X.B. Sijmons),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard en hem een alcoholslotprogramma (ASP) opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op 30 juni 2013 is verzoeker door de regiopolitie Gelderland zuid aangehouden. Bij verzoeker is een ademalcoholgehalte geconstateerd van 740 µg/l. Het plaatsvervangend hoofd afdeling Verkeer heeft hiervan op grond van artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) mededeling gedaan aan verweerder en daarop het vermoeden gebaseerd dat verzoeker niet langer beschikt over rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke gesteldheid die vereist is voor het besturen van de categorieën AM/B/BE van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven. Naar aanleiding van deze mededeling is de besluitvorming gevolgd als weergegeven onder ‘Procesverloop’.
2.
Door mee te werken aan het hem opgelegde ASP kan verzoeker in het bezit komen van een rijbewijs voor de categorie B met code 103 “rijden met een alcoholslot”. In de begeleidende brief bij het primaire besluit staat onder andere vermeld dat het ASP minimaal twee jaar duurt en twee componenten omvat, te weten de installatie van een alcoholslot in de auto en het ondergaan van een begeleidingsprogramma. Verder staat in de brief vermeld dat het alcoholslot alleen kan worden ingebouwd in motorrijtuigen van de categorie B (personenauto). Voor eventuele overige rijbewijscategorieën blijft het rijbewijs gedurende het volgen van het ASP ongeldig.
3.
Verzoeker heeft gevraagd om schorsing van het bestreden besluit. Volgens verzoeker is de oplegging van het ASP een punitieve sanctie zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het bestreden besluit moet indringend worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. In het kader van deze toetsing heeft verzoeker aangevoerd dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden gebruik maakt van meerdere voertuigen, onder andere een aanhangwagen waarvoor rijbewijs BE is vereist. Verzoeker is eigenaar van een onderneming handelend onder de namen[bedrijf A] en [bedrijf B]. Uit hoofde van deze onderneming verricht verzoeker (specialistische) schoonmaakwerkzaamheden, onder andere glasbewassing bij hoogbouw. De apparatuur die hij daarvoor nodig heeft, onder andere een tank met een inhoud van 1000 liter, vervoert hij met zijn aanhangwagen. Verzoeker heeft zes medewerkers in dienst, maar geen van hen is in het bezit van rijbewijs BE. Daarnaast laat verzoeker zich inhuren door[bedrijf C] voor het uitvoeren van schoonmaakwerkzaamheden. Voor deze werkzaamheden is hij verplicht in de bedrijfswagens van dat bedrijf te rijden. Ook deze werkzaamheden kan hij nu niet uitvoeren.
Ter onderbouwing van deze stelling heeft verzoeker een verklaring overgelegd van [A], algemeen directeur van[bedrijf C].
Naast de schoonmaakwerkzaamheden verricht verzoeker ook particuliere beveiligingswerkzaamheden. Meestal vinden deze werkzaamheden ’s nachts plaats en rijdt hij in auto’s van opdrachtgevers waarin een ingebouwde portofoon zit. Om die reden kan hij voor deze laatstgenoemde werkzaamheden geen gebruik maken van zijn eigen personenauto.
4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening allereerst moet worden bezien of de situatie zich voordoet dat er geen enkel spoedeisend belang is. Als dat zich voordoet is dat al, zonder verdere inhoudelijke beoordeling van het verzoek, reden om het verzoek af te wijzen. Vervolgens geeft de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel over de redelijke kans van slagen van het bezwaar. Tot slot maakt de voorzieningenrechter een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich brengt in verhouding tot het door die uitvoering van dat besluit te dienen belang. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet zich niet de situatie voor dat verzoeker geen enkel spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening heeft. Als gevolg van het bestreden besluit kan verzoeker zijn werkzaamheden niet (volledig) uitvoeren. Dit betekent dat hij minder inkomsten heeft terwijl hij wel aan al zijn financiële verplichtingen moet voldoen.
6.
Op grond van artikel 132b, eerste lid, van de Wvw legt verweerder de verplichting op om deel te nemen aan het ASP en verklaart op grond van het tweede lid van dit artikel het rijbewijs van de betrokkene ongeldig. Daarbij bepaalt verweerder dat de ongeldigverklaring betrekking heeft op alle categorieën waarvoor dat rijbewijs geldig was, met uitzondering van de categorie AM.
Op grond van het derde lid, aanhef en onder a, doet verweerder mededeling aan betrokkene dat hij, nadat hij heeft voldaan aan de eisen, bedoeld in artikel 132c, eerste lid, onderdelen a, b en c, overeenkomstig de daarvoor bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels een rijbewijs kan aanvragen voor de categorie of categorieën waarvoor hij aan die eisen heeft voldaan, alsmede voor categorie AM.
Op grond van het vijfde lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het eerste en tweede lid.
Op grond van artikel 132c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw dient degene aan wie deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd overeenkomstig de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde bepalingen een alcoholslot te doen inbouwen in ten minste één motorrijtuig dat voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur gestelde eisen.
In het Reglement rijbewijzen zijn nadere regels gesteld voor de uitvoering van het ASP.
Op grond van artikel 132a, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen wordt een alcoholslot alleen ingebouwd in motorrijtuigen van rijbewijscategorie B, met uitzondering van driewielige motorrijtuigen die onder deze rijbewijscategorie vallen.
7.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de constatering van het rijden van een motorrijtuig met een ademalcoholgehalte van 740 µg/l op grond van de wet- en de regelgeving niet zonder meer kan leiden tot een ongeldigverklaring van het rijbewijs. Het is een ernstige overtreding van de normen die zijn opgesteld ter bescherming van de verkeersveiligheid, maar na een dergelijke constatering is nog niet direct gebleken dat iemand langdurig ongeschikt is om een motorrijtuig te besturen. Er is geen onderzoek van een arts aan voorafgegaan en van misbruik, tolerantie of afhankelijkheid van alcohol is niet gebleken.
8.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat de oplegging van een ASP voor iemand met de rijbewijscategorie B geen punitieve sanctie is in de zin van artikel 6, tweede en derde lid, van het EVRM. Bij verzoeker heeft de oplegging van het ASP echter tot gevolg dat hij weliswaar bij deelname aan het ASP zijn rijbewijs met categorie B kan behouden, maar dat zijn rijbewijs voor categorie BE feitelijk voor ten minste 24 maanden ongeldig is verklaard.
9.
Bij de beoordeling of een maatregel een punitieve sanctie in de zin van het EVRM is, moet op grond van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in aanmerking worden genomen wat de kwalificatie is die de wetgever aan de maatregel geeft, wat de aard van de overtreden norm is en wat het doel, de aard en de ernst van de maatregel is. Deze elementen worden hieronder afzonderlijk besproken.
10.
De voorzieningenrechter overweegt dat de regelgeving van het ASP naar nationaal recht is gekwalificeerd als een bestuursrechtelijke reparatoire sanctie.
De aard van de overtreden norm leent zich als zodanig voor zowel een punitieve als een reparatoire reactie van de overheid. De norm is immers ook ingericht als prikkel om de verkeersveiligheid te waarborgen door voor de overtreder een gedragsveranderend, educatief element op te nemen. Het doel dat door de regelgever aan de maatregel is meegegeven, is reparatoir van aard. Over de aard en de ernst van de maatregel overweegt de voorzieningenrechter dat van bestuurders zoals verzoeker met een rijbewijs in de categorie BE aan wie een ASP wordt opgelegd, het rijbewijs voor de categorie BE (of enige categorie anders dan B) feitelijk voor de duur van ten minste 24 maanden ongeldig wordt verklaard.
Gelet op al deze elementen en op het arrest Nilsson/Zweden van 13 december 2005, LJN: 3572, van het EHRM waarbij de ongeldigverklaring van een rijbewijs voor 18 maanden als punitieve sanctie werd aangemerkt, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om in zijn voorlopig oordeel anders te oordelen nu het hier gaat om een ongeldigverklaring van minimaal 24 maanden van het rijbewijs voor de categorie BE als direct en onmiddellijk gevolg van de oplegging van het ASP. Hierbij heeft de voorzieningenrechter ook betrokken de overwegingen van het EHRM in zijn arrest Escoubet/Belgie van 28 oktober 1999, LJN:AD5192, dat gaat over de intrekking van een rijbewijs voor de duur van vijftien dagen. Het EHRM overwoog over de zwaarte van deze maatregel dat het effect van de intrekking van het rijbewijs tijdelijk van aard was, aangezien het rijbewijs slechts voor vijftien dagen kon worden ingetrokken en uitsluitend onder bijzondere omstandigheden de mogelijkheid bestond dit twee keer te verlengen. De impact van de maatregel was wat reikwijdte en duur betreft volgens het EHRM dan ook niet voldoende substantieel om hem om die reden te classificeren als punitief in de zin van artikel 6, tweede en derde lid, van het EVRM. Bij dit oordeel heeft de voorzieningenrechter verder laten meewegen dat, zoals hierboven al is vastgesteld, de oplegging van het ASP niet tot stand is gekomen naar aanleiding van omstandigheden en met inachtneming van de waarborgen waarin een algehele ongeldigverklaring van een rijbewijs kan plaatsvinden na een medisch onderzoek. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het ASP voor rijbewijshouders zoals verzoeker met categorie BE, anders dan rijbewijshouders met alleen categorie B, een punitieve sanctie is in de zin van artikel 6, tweede en derde lid, van het EVRM. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland van 5 juni 2013 (ECLI:NL:RBMNE:2013:CA2422).
13.
Nu het ASP naar het oordeel van de voorzieningenrechter een punitieve sanctie is, moet de oplegging hiervan indringend worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel, zoals vervat in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit geen evenredigheidstoets heeft uitgevoerd. Dit is een gebrek in het bestreden besluit. Nu het verzoek tot voorlopige voorziening is ingediend hangende de bezwaarfase moet verweerder tijdens de eventueel nog te houden hoorzitting en bij de heroverweging van het bestreden besluit een indringende evenredigheidstoets van de opgelegde maatregel uitvoeren. In het kader van die hoorzitting bestaat voor verzoeker de gelegenheid om zijn belangen nader toe te lichten. Daarbij geeft de voorzieningenrechter in overweging dat er voor beide partijen grote belangen meespelen. Voor verzoeker zijn er onder meer grote risico’s voor de continuering van zijn eigen bedrijf ten gevolge van de opgelegde maatregel. Ook spelen grote belangen mee voor de verkeersveiligheid. Het gaat aan de andere kant, zoals meermalen gezegd, ook om een overtreding waarbij niet uit een oordeel van een arts is gebleken dat sprake is van ongeschiktheid tot het besturen van een motorrijtuig.
14.
Beoordeeld naar de huidige stand van zaken ziet de voorzieningenrechter, bij afweging van de betrokken belangen, geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen en verweerder op te dragen het BE-rijbewijs aan verzoeker te retourneren. Daarbij is betrokken dat verweerder het voormelde gebrek in de bezwaarprocedure nog kan herstellen en dat de beslissing op bezwaar waarschijnlijk op korte termijn genomen kan worden. Het belang van verzoeker om vooruitlopend op de beslissing op bezwaar gebruik te kunnen maken van zijn rijbewijs categorie BE weegt niet op tegen het verkeersveiligheidsbelang. Wel ziet de voorzieningenrechter in verband met het effect van de maatregel op verzoekers bedrijf aanleiding te benadrukken dat verweerder op zeer korte termijn een beslissing op bezwaar zal nemen.
15.
De grond van verzoeker dat geen van zijn medewerkers een BE-rijbewijs heeft, slaagt niet. Nu uit nader onderzoek van verweerder is gebleken dat in ieder geval één van de medewerkers van verzoeker in het bezit is van een BE-rijbewijs. Dat deze medewerker niet veel uren maakt op een dag en dit ook niet wil, is voor de vaststelling van het feit dat hij een BE-rijbewijs heeft, niet van belang. Bovendien is ter zitting gebleken dat eiser niet bekend was met dit feit en derhalve ook nog niet naar mogelijkheden binnen zijn bedrijf heeft gezocht om eerdergenoemd transportprobleem op te lossen.
16.
Verzoeker heeft weliswaar aangevoerd dat de maatregel een groot negatief effect op zijn bedrijf heeft omdat hij nu de schoonmaak- en beveiligingswerkzaamheden niet kan uitvoeren, maar verzoeker heeft dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd om te kunnen beoordelen dat zijn belang moet prevaleren boven het belang van de verkeersveiligheid. De medewerkers van verzoeker zijn nog wel in staat om de meeste van hun werkzaamheden uit te voeren en in die zin inkomsten voor het bedrijf te genereren. Daarnaast geeft de voorzieningenrechter verzoeker in overweging om op zoek te gaan (binnen of buiten het bedrijf) naar een persoon met een geldig BE-rijbewijs. Ook op die manier kunnen er nog inkomsten worden gegenereerd voor zijn onderneming.
17.
Het verzoek wordt afgewezen.
18.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.L. de Gier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.