Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser sub 1],
[eiseres sub 2],
1.De procedure
- het vonnis in incident van 16 mei 2012;
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie, tevens vermeerdering van eis, tevens conclusie van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie, tevens inhoudende een vermeerdering van eis;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
2.De feiten in conventie en in reconventie
termsheet(hierna: financieringsovereenkomst) die door de hiervoor genoemde partijen op 13 oktober 2010 is ondertekend.
3.Het geschil
in conventie
primair: de borgtochtovereenkomst van 16 oktober 2009 tussen eisers sub 1 en sub 2 en gedaagde sub 2 te ontbinden op de voet van artikel 6:258 lid 1 BW en daaraan terugwerkende kracht te verlenen in die zin dat gedaagde(n) geen beroep meer toekomt op het overeengekomene;
feevan € 2.000.000,00, een buitengewoon hoge beloning bedongen bestaande uit een
feevan € 20.000.000,00 en een zogenoemde
equity kickervan tien procent, terwijl daarnaast een rentevergoeding van 5,75% was bedongen;
exceptio plurium litis consortiumen concludeert op die grond tot niet-ontvankelijkheid.
4.De beoordeling
exceptio plurium litis consortiumfaalt aangezien geen rechtsregel meebrengt dat – in het geval een onrechtmatige handeling zou zijn verricht en deze meerdere handelende partijen kent – de burgerlijke rechter in één beslissing over de aansprakelijkheid van de betrokkenen dient te oordelen. De eventuele aansprakelijkheid van derden doet verder niet af aan de eventuele hoofdelijke aansprakelijkheid van Rabobank c.s. die voortvloeit uit onrechtmatige gedragingen die haar zijn toe te rekenen. [eisers c.s.] kan daarom in zijn vorderingen worden ontvangen.
NJ1997, 662; [naam]/Rabobank).
NJ1933, 458 en Hoge Raad 18 september 1992,
NJ1992, 747). Misbruik van omstandigheden is ingevolge artikel 3:44 lid 4 BW aanwezig wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand, of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
feevan € 20.000.000,00 en een zogenoemde
equity kicker, te bedingen bij [eiseres sub 3]. Rabobank c.s. is deze vergoedingen voor de te verstrekken reddingsfinanciering met [eiseres sub 3] overeengekomen in het licht van de financieel nijpende situatie waarin deze laatste verkeerde. Naar het oordeel van de rechtbank mocht Rabobank c.s. dergelijke vergoedingen bedingen gelet op de in eerdere instantie verleende financieringen, de aanzienlijke hoeveelheid zekerheidstellingen door [eiseres sub 3], de onmogelijkheid nadere zekerheid te stellen en gelet op het feit dat [eiseres sub 3] – zoals [eisers c.s.] ook aanvoert – wekelijks overwoog surseance van betaling aan te vragen. Daar komt bij dat Rabobank c.s., zoals zij onbetwist heeft gesteld, niet tot opeising van de genoemde vergoedingen zou overgaan totdat de Midreth Groep in rustiger vaarwater zou verkeren en zij niet tot opeising heeft kunnen overgaan door de gedeeltelijke deconfiture van de Midreth Groep. Dit alles brengt mee dat het enkele bedingen van deze vergoedingen in de overeenkomst met [eiseres sub 3] geen misbruik van omstandigheden oplevert en daarmee als onrechtmatig jegens [eisers c.s.] kan worden beschouwd. Dit temeer niet nu [eisers c.s.] niet heeft gesteld en concreet heeft onderbouwd op welke wijze dit bedingen van de vergoeding schending van een jegens [eisers c.s.] in acht te nemen specifieke (zorgvuldigheids)norm inhoudt.
NJ1995, 288; [naam]/ABP en Hoge Raad 16 februari 2007,
NJ2007, 256; [naam]/Houthoff Buruma).
pari passuen
negative pledge-clausules – een recht van hypotheek heeft gevestigd op het aan de Midreth Groep in eigendom toebehorende onroerend goed Harbour Village in Vinkeveen eveneens aanleiding is geweest om het aftreden van [eiser sub 1] als bestuurder te eisen en te verlangen dat hij niet langer meerderheidsaandeelhouder van [eiseres sub 3] zou zijn.
NJ2008, 587; Vleesmeesters Versman/Alog), maar hiervan is niet gebleken. Hiertoe is het volgende redengevend.
NJ1923, 802). Echter verwijzing naar dit arrest kan [eisers c.s.] niet baten voor zover hij daarmee bedoeld heeft te stellen dat de tekortkoming door Rabobank c.s. eruit bestaat dat deze laatste een op haar rustende verplichting tot overleg en waarschuwing – zoals in dat arrest aan de orde – niet is nagekomen. [eisers c.s.] heeft niet gesteld waaruit voor Rabobank c.s. een verplichting tot overleg en waarschuwing voortvloeit en ook niet welk overleg gevoerd had dienen te worden en op welke wijze waarschuwing plaats had dienen te vinden. Bovendien was [eiser sub 1] bij de onderhandelingen over de reddingsfinanciering betrokken als bestuurder van (onderdelen van) de Midreth Groep, bij welke onderhandelingen hij werd bijgestaan door diverse adviseurs, en moet hij ervan op de hoogte worden verondersteld, welke gevolgen het aangaan van de financieringsovereenkomst voor de Midreth Groep, maar ook voor hem als (indirect) aandeelhouder en borg zou hebben.
NJ2007, 256; [naam]/Houthoff Buruma). Of sprake is van dergelijke bijkomende omstandigheden komt hierna aan de orde.
NJ2007, 74; [naam]/ING Bank). Dat [eisers c.s.] na het sluiten van de borgtochtovereenkomst zestig procent van de (indirect) door hem gehouden aandelen heeft overgedragen en daarmee niet langer de meerderheid der aandelen hield in [eiseres sub 3], brengt niet mee dat hierdoor sprake is geworden van een particuliere borgtocht. De situatie op het moment van totstandkoming van de borgtochtovereenkomst bepaalt de aard van de borgtocht, wijzigingen in de situatie nadien brengen daarin geen verandering. [eiser sub 1] komt derhalve geen beroep toe op het bepaalde in afdeling 2 van titel 14 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
laesio enormis, niet de waarde van zijn aandelen of zijn privévermogen tot uitgangspunt dient te worden genomen, maar de waarde van de wederzijdse prestaties die de onderdelen van de Midreth Groep, als geldleners, en Rabobank c.s., als geldgever, dienden te leveren. De borgtocht, die niet afhankelijk is gesteld van het aandelenbezit van [eiser sub 1] noch betrekking heeft op de waarde van deze aandelen of de hoogte van het privévermogen van [eiser sub 1], vertoont daarom geen verstoorde verhouding van waarden.
JOR2010, 249) betoogt, niet mee dat Rabobank c.s. gehouden is over te gaan tot uitwinning van de (overige) aan haar verstrekte zekerheden, alvorens de borgtocht in te roepen. Het staat Rabobank c.s. vrij om, vanaf het moment dat [eiseres sub 3] tekortschoot in de nakoming van de op haar rustende verbintenissen die voortvloeien uit de financieringsovereenkomst waarop de borgtocht betrekking heeft, [eiser sub 1] als borg aan te spreken, waarbij de volgorde en wijze van uitwinning van verstrekte zekerheden geheel ter vrije keuze van Rabobank c.s. is. Dit is alleen anders indien de wijze van uitwinning zodanig onzorgvuldig is dat sprake is van een grove miskenning van de belangen van [eiser sub 1]. In dat geval is sprake van onrechtmatig handelen (vgl. Rechtbank Noord-Nederland 31 juli 2013,
ECLI:NL:RBNNE:2013:4791). Zulks is hier niet aan de orde omdat de door de Midreth Groep aan Rabobank c.s. gestelde zekerheden vooralsnog niet toereikend moeten worden geacht om de schulden van de Midreth Groep aan Rabobank c.s. te dekken en [eisers c.s.] onvoldoende heeft gesteld om het tegendeel aan te kunnen nemen. Uit het voorgaande vloeit voort dat ook hierom geen sprake is van onaanvaardbaarheid van het inroepen van de borgtocht door Rabobank c.s. Voor een andersluidend oordeel heeft [eiser sub 1] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd en onderbouwd.
ECLI:NL:GHSHE:2009:BI9979) aanvoert dat Rabobank c.s. voordeel heeft gehad bij de manier waarop zij de voorwaarden van de reddingsfinanciering heeft vormgegeven. Nog daargelaten dat partijen verdeeld zijn over het antwoord op de vraag of het aandelenpakket dat Rabobank c.s. verwierf miljoenen euro’s waard was, zoals [eisers c.s.] stelt doch Rabobank c.s. betwist, is van een aan het aangehaalde arrest gelijke situatie geen sprake omdat Rabobank c.s. tegenover [eiser sub 1] geen uitlatingen heeft gedaan omtrent het al dan niet inroepen van de borgtochtovereenkomst, bedrijfsbeëindiging op andere gronden dan faillissement en – naar zoals hiervoor reeds is overwogen – moet worden aangenomen dat van daadwerkelijk voordeel voor Rabobank c.s. bij de financieringsovereenkomst geen sprake is. Dit verweer van [eiser sub 1] strandt en wordt daarom verworpen.