ECLI:NL:RBMNE:2013:5403

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2013
Publicatiedatum
31 oktober 2013
Zaaknummer
AWB-13_749
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens niet duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.J.A. Bakker, had beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering, die door verweerder was vastgesteld op 26 juli 2012 en met ingang van 1 februari 2012 was ingegaan. Verweerder had de uitkering ingetrokken op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), omdat eiser volgens hen niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder op 18 december 2012.

Tijdens de zitting op 26 augustus 2013 heeft eiser aangevoerd dat hij wel degelijk duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote, en dat zijn aanwezigheid in Utrecht voornamelijk te maken heeft met de zorg voor zijn gehandicapte zoon. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de onderzoeksresultaten van verweerder, waaronder het waterverbruik en de gezamenlijke rekening met zijn echtgenote, voldoende bewijs leveren dat eiser niet duurzaam gescheiden leeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aan zijn wettelijke inlichtingenverplichting heeft voldaan door niet te melden dat hij niet als ongehuwde kan worden beschouwd. Hierdoor heeft hij ten onrechte bijstand ontvangen naar de norm voor een alleenstaande.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de intrekking van de bijstandsuitkering terecht is gebeurd en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/749

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en
het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug, verweerder
(gemachtigde: mr. A.C. Hoogendoorn).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingetrokken met ingang van 1 februari 2012.
Bij besluit van 18 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2013. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. R. Veerkamp, als waarnemer van de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met
31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór
1 januari 2013.
2.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser vanaf van 1 februari 2012 niet duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Nu eiser een gezamenlijke rekening met haar heeft, hij regelmatig bij haar in Utrecht is en hier soms ook blijft slapen, er twijfels zijn over zijn hoofdverblijf in Zeist en gelet op de onderzoeksresultaten, waaronder het waterverbruik van de woning in Utrecht, is van duurzaam gescheiden echtgenoten volgens verweerder geen sprake. Verweerder heeft eiser tegengeworpen dat hij ten onrechte niet heeft gemeld dat hij niet als ongehuwde is te beschouwen. Nu hij hiermee de inlichtingenplicht heeft geschonden, was er volgens verweerder grond voor intrekking van de bijstandsuitkering.
3.
Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder aan de intrekking van zijn bijstandsuitkering in het primaire besluit nog ten grondslag heeft gelegd dat hij zijn hoofdverblijf bij zijn echtgenote zou hebben, maar dat in het bestreden besluit is geconcludeerd dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Volgens eiser heeft hij in bezwaar niet kunnen reageren op deze nieuwe grondslag en had hij daarover eerder ingelicht moeten worden.
3.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser terecht tegengeworpen dat op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in bezwaar een heroverweging dient plaats te vinden, die tot een nieuwe inhoudelijke beoordeling en motivering mag leiden. Nu eiser vervolgens voldoende gelegenheid heeft gehad in zijn beroepschrift en ter zitting zijn zienswijze daarover naar voren te brengen, slaagt de beroepsgrond niet.
4.
Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte aangenomen dat hij sinds 1 februari 2012 niet duurzaam gescheiden van zijn echtgenote leeft. Hij heeft in dat kader aangevoerd dat de
en/of-rekening alleen door hem wordt gebruikt. Verder heeft hij aangevoerd dat hij inderdaad vaak bij zijn echtgenote in Utrecht is en daar soms blijft slapen, maar dat het doel daarvan niet is om bij haar, maar bij zijn gehandicapte zoon te zijn en bij te dragen in diens opvoeding en verzorging. Hij overnacht dan bij zijn zoon op de kamer. De sleutel van die woning heeft hij in bezit gehad, zodat hij na een wandeling met zijn zoon naar binnen kon wanneer zijn echtgenote niet thuis was. Volgens eiser wil zijn echtgenote niets meer van hem weten. Van een gezamenlijke huishouding met haar is volgens hem geen sprake. Verder heeft hij gesteld dat het onderzoeksrapport van verweerder te weinig betrouwbare aanknopingspunten bevat, nu daarin wordt verwezen naar een auto die niet van hem is, naar een verklaring ‘van horen zeggen’ van een anonieme buurtbewoner en naar het waterverbruik van de woning in Utrecht. Dat waterverbruik is volgens eiser in het geheel niet normconform en kan daarom niet worden gebruikt om te bepalen hoeveel mensen er wonen.
4.1
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat, indien eiser aannemelijk had gemaakt dat hij alleen in verband met de zorg van zijn zoon regelmatig in Utrecht verbleef, dit nog niet noodzakelijkerwijs had geleid tot intrekking van de bijstandsuitkering. Volgens verweerder hebben echter alle onderzoeksbevindingen in onderling verband ertoe geleid dat eiser niet kan worden aangemerkt als een ongehuwde in de zin van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB.
4.2
De rechtbank stelt vast dat op grond van deze bepaling als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Voormeld betoog van eiser dat hij geen gezamenlijke huishouding met zijn echtgenote voert, treft al om die reden geen doel, nu dat hier niet de toetsingsmaatstaf is. Vaststaat dat eiser gehuwd is. De status van gehuwd zijn is leidend, tenzij het tegendeel ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8903) is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten sprake indien het een door beide betrokkenen, of door een van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de onderzoeksbevindingen van verweerder, in onderling verband en samenhang bezien, een toereikende grondslag voor de conclusie dat eiser en zijn echtgenote vanaf 1 februari 2012 niet duurzaam gescheiden leefden zoals hiervoor omschreven. Daarbij heeft verweerder met name waarde mogen hechten aan de verklaringen van eiser zelf van 13 juli 2012 en 20 juli 2012. Bij laatstvermeld gesprek heeft eiser verklaard dat hij die nacht bij zijn echtgenote in Utrecht heeft overnacht en dat hij veel op bezoek komt bij zijn echtgenote maar dat hij niet bij haar woont. Tevens heeft hij verklaard dat hij sinds anderhalve maand geen sleutel meer heeft van zijn woning in Zeist, maar wel een sleutel heeft van de woning van zijn echtgenote in Utrecht. Volgens eiser betaalt hij vanaf februari 2012 niet meer de huur van de woning in Zeist. Zijn zoon [A] woont sinds begin 2012 met zijn vrouw en kind in Zeist en hij betaalt ook sinds februari 2012 de huur. Verder heeft hij verklaard dat hij niet precies weet waar zijn administratie en andere papieren zich bevinden en welke eigendommen zich in de woning in Zeist bevinden. Ook heeft hij verklaard dat hij wellicht vaker op het adres van zijn echtgenote in Utrecht verblijft dan in Zeist. De rechtbank overweegt dat frequentie en duur van eisers bezoeken aan zijn echtgenote in Utrecht alleen al volgens vaste rechtspraak van de CRvB in de weg staan aan het aannemen van duurzaam gescheiden leven (zie de uitspraken van 13 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012: BV8915 en van 30 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009: BJ2154). Het betoog van eiser dat hij daar aanwezig is in verband met zijn gehandicapte zoon, kan hem niet baten. Naar eveneens vaste rechtspraak van de CRvB zijn de omstandigheden die tot een bepaalde leefvorm hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie, immers niet van belang (zie bijvoorbeeld bovenvermelde uitspraak van 13 maart 2012, BV8903). In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
5
Aangezien eiser geen mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat hij niet meer duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote, heeft hij de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden. Als gevolg daarvan is aan eiser ten onrechte bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande. Verweerder heeft mogen concluderen dat eiser niet meer als zelfstandig subject van bijstand recht had op een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Hij was dan ook bevoegd de bijstandsuitkering van eiser met ingang van 1 februari 2012 met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB in te trekken.
6.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van E. Said, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2013.
(de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.