ECLI:NL:RBMNE:2013:5910

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
354541 / HA RK 13-285
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingszaak tegen politierechter in strafzaak

In deze wrakingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 november 2013 uitspraak gedaan op het verzoek van verzoeker om de politierechter, mr. M. Iedema, te wraken. Het wrakingsverzoek is ingediend naar aanleiding van een zitting op 4 oktober 2013, waarin verzoeker zich benadeeld voelde door de afwijzing van zijn bezwaarschrift tegen de dagvaarding en het verzoek om een getuige te horen. Verzoeker stelde dat de politierechter niet de tijd had genomen om zijn bezwaarschrift door te lezen en dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechter heeft op 31 oktober 2013 schriftelijk haar standpunt gegeven, waarin zij de gronden van het wrakingsverzoek betwistte. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 1 november 2013, maar er was niemand verschenen.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter. De beslissingen van de politierechter werden als procesbeslissingen aangemerkt, en de rechtbank concludeerde dat deze beslissingen niet onbegrijpelijk waren en geen aanwijzingen voor vooringenomenheid vertoonden. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af en bepaalde dat de behandeling van de strafzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Locatie: Lelystad
Zaaknummer / rekestnummer: 354541 / HA RK 13-285
Beslissing van 15 november 2013 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek in de zin van artikel 512 Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen verzoeker.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Ter zitting van 4 oktober 2013 heeft verzoeker mr. M. Iedema, in haar hoedanigheid van politierechter belast met de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker bekend onder parketnummer 16.128631-13, hierna te noemen: de rechter, gewraakt. Het wrakingsverzoek is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust. Zij heeft op 31 oktober 2013 schriftelijk haar standpunt gegeven.
1.3.
De griffier van deze rechtbank heeft verzoeker, de rechter en de officier van justitie opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 1 november 2013.
1.4.
Het wrakingsverzoek is op 1 november 2013 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling is niemand verschenen.
1.5.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de politierechter het door verzoeker tegen de dagvaarding ingediende bezwaarschrift heeft afgewezen zonder de tijd te hebben genomen om het bezwaarschrift rustig door te lezen, de politierechter het verzoek van verzoeker om de behandeling van de zaak aan te houden, omdat hij een afschrift van het dossier wilde ontvangen, heeft afgewezen en de politierechter het verzoek van verzoeker om een getuige te horen, op oneigenlijke gronden, eveneens heeft afgewezen. Verzoeker heeft hierdoor de indruk gekregen dat de politierechter jegens hem een vooringenomenheid koestert, althans heeft de politierechter die vrees bij hem opgewekt.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft in haar op schrift gestelde standpunt kenbaar gemaakt dat, zoals ook blijkt uit het proces-verbaal van de zitting, verzoeker als reden voor het wrakingsverzoek heeft aangevoerd dat dit gelegen was in de afwijzing van het verzoek om de getuige te horen. Dit is slechts een beslissing op een verzoek tot het horen van een getuige waarbij het noodzakelijkheidscriterium van toepassing was en de (niet) traceerbaarheid van de getuige een doorslaggevende rol heeft gevormd, aldus de rechter. Naar de mening van de rechter komen in de ter zitting van 4 oktober 2013 gegeven onderbouwing van het wrakingsverzoek geen feiten en omstandigheden naar voren waarbij haar rechterlijke onpartijdigheid ter discussie zou kunnen worden gesteld.
3.2.
Ten aanzien van de twee overige, later schriftelijk aangevoerde, gronden heeft de rechter het standpunt ingenomen dat deze het wrakingsverzoek niet kunnen staven, omdat deze niet ter zitting als reden voor het wrakingsverzoek kenbaar zijn gemaakt. Daarnaast betwist de rechter de juistheid daarvan..

4.De beoordeling

4.1.
De beoordeling van het wrakingsverzoek moet worden getoetst aan de norm van zowel artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering als artikel 6 EVRM, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van gebrek aan partijdigheid kan sprake zijn, indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging bevooroordeeld is. Ook kan daarvan sprake zijn, indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Voorop staat dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.2.
Verzoeker heeft niet gesteld dat er sprake is van een persoonlijke vooringenomenheid jegens hem. De rechtbank is daarvan ook niet gebleken. Daarom zal moeten worden beoordeeld of naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die verzoeker grond hebben gegeven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
4.3.
De beslissingen van de rechter op het door verzoeker tegen de dagvaarding ingediende bezwaarschrift, op het door verzoeker gedane verzoek tot aanhouding van de zaak en op het verzoek van verzoeker om een getuige te horen worden aangemerkt als procesbeslissingen. De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist is leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer. Een als negatief ervaren procesbeslissing vormt dan ook in het algemeen geen grond voor toewijzing van een wrakingsverzoek. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter slechts kan voortvloeien uit vooringenomenheid jegens verzoeker, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Die situatie doet zich hier niet voor. De volgens het proces-verbaal van de zitting van 4 oktober 2013 door de politierechter ten aanzien van het afwijzen van de verzoeken tot aanhouding en het horen van een getuige gegeven motiveringen zijn niet onbegrijpelijk en behoefden geen andere motivering. De rechtbank ziet in hetgeen verzoeker hieromtrent en omtrent het afwijzen van het bezwaarschrift tegen de dagvaarding heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om te oordelen dat deze beslissingen op zichzelf dan wel in onderlinge samenhang bezien slechts kunnen zijn ingegeven door vooringenomenheid van de rechter.
4.4.
Nu verzoeker voor het overige niets heeft aangevoerd waaruit volgt dat zich uitzonderlijke omstandigheden hebben voorgedaan die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is, zal de rechtbank het verzoek afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
5.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan
verzoeker, de rechter en officier van justitie L.A. Banga;
5.3.
bepaalt dat de behandeling van de strafzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.C.P. de Ridder, A.E. The-Kouwenhoven en
M. ter Brugge en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2013 in aanwezigheid van de griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.