ECLI:NL:RBMNE:2013:7298

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
UTR 12/4383
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsprocedure tegen aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing door gemeente Rhenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 december 2013 uitspraak gedaan in een beroepsprocedure over aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing die door de gemeente Rhenen aan eiser, een bewoner van de gemeente, zijn opgelegd. De aanslagen betroffen de belastingjaren 2012 en waren het resultaat van een beschikking van de gemeente van 29 februari 2012, waarin de heffingen werden vastgesteld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de gemeente verklaarde het bezwaar ongegrond op 29 oktober 2012. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Tijdens de zittingen op 8 mei en 12 september 2013 zijn beide partijen gehoord. Eiser voerde aan dat de begrotingssystematiek van de gemeente onzorgvuldig was en dat de kosten die aan de heffingen ten grondslag lagen, niet deugdelijke onderbouwing hadden. Eiser verzocht de rechtbank om de verordeningen onverbindend te verklaren en de aanslagen te vernietigen.

De rechtbank overwoog dat de gemeente niet voldoende inzicht had gegeven in de kosten die aan de heffingen waren verbonden. De rechtbank concludeerde dat de geraamde opbrengsten de geraamde lasten overschreden, wat in strijd was met de Gemeentewet. De rechtbank oordeelde dat de verordeningen geheel onverbindend waren en vernietigde de aanslagen. Eiser kreeg het griffierecht vergoed, maar er werden geen proceskosten toegewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 december 2013.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 12/4383

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 december 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [woonplaats], verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Borghols).

Procesverloop

Bij beschikking van 29 februari 2012 heeft verweerder eiser als eigenaar van de woning [adres] te [woonplaats] voor het belastingjaar 2012 onder meer aanslagen rioolheffing eigenaar en gebruiker en een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd.
Bij uitspraak op het bezwaar van 29 oktober 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2013. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft het beroep heropend en verwezen naar de meervoudige kamer. Partijen hebben nadere stukken overgelegd, waarna het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2013. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.G. Borghols, werkzaam bij Van den Bosch en Partners B.V. belastingadviseurs voor overheden te Sliedrecht. Van de zijde van verweerder zijn verder verschenen drs. [A], beleidsmedewerker waterbeheer en riolering, en [B], financieel adviseur.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
2.
Eisers beroep richt zich tegen de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing zoals deze tot stand zijn gekomen op grond van de Verordeningen op de heffing en de invordering van rioolheffing 2012 respectievelijk afvalstoffenheffing 2012.
Eiser voert gemotiveerd aan dat verweerders begrotingssystematiek onzorgvuldig is en een deugdelijke onderbouwing ontbeert. Verder blijkt volgens eiser jaarlijks dat verweerder minder kosten maakt dan geraamd. Door de terugkerende overschotten in de begroting worden er reserves opgebouwd die inmiddels disproportioneel hoog zijn ten opzichte van het risico dat verweerder loopt. Eiser verzoekt de rechtbank de beide Verordeningen onverbindend te verklaren en de aanslagen te vernietigen.
3.
De rechtbank leidt uit dit betoog en het verhandelde op beide zittingen af dat eiser voor beide Verordeningen de vraag aan de orde stelt of de in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet bedoelde geraamde baten de in dat artikel bedoelde geraamde lasten ter zake hebben overschreden.
4.
Verweerder betoogt dat uit de in beroep overgelegde afschriften van begrotingsstukken blijkt dat er geen limietoverschrijding is voor beide heffingen. Er is voldoende inzicht geboden. De reserves zijn gevormd met geld dat over was van de exploitatie. Door onverwachte omstandigheden is er minder geld uitgegeven en meer binnengehaald.
5.
Op grond van artikel 228a, eerste lid, van de Gemeentewet kan onder de naam rioolheffing een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a.  de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en
b.  de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Op grond van artikel 15.33 van de Wet milieubeheer kan de gemeenteraad ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen, waaraan kunnen worden onderworpen degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
Op grond van het vierde artikellid zijn met betrekking tot deze heffingen de artikelen 216 tot en met 219 en 230 tot en met 257 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.
Op grond van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
6.
Mede onder verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 22 januari 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0268) moet, hoewel artikel 15.33 van de Wet milieubeheer artikel 229b van de Gemeentewet in het vierde lid niet van overeenkomstige toepassing verklaart op de afvalstoffenheffing, worden aangenomen dat ‘de kosten’ in artikel 15.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer geen wezenlijk andere betekenis heeft dan ‘de geraamde lasten ter zake’ in artikel 229b van de Gemeentewet. Dit brengt mee dat de rechtspraak over het laatstgenoemde wetsartikel evenzeer geldt voor de opbrengstlimiet die in de woorden ‘ter bestrijding van de kosten’ van artikel 15.33 van de Wet Milieubeheer besloten ligt.
7. Voor zover eiser de hoogte van de gevormde reserves en de besteding daarvan in dit beroep aan de orde heeft willen stellen, merkt de rechtbank op dat dit aspect behoort tot de gemeentelijke beleidsvrijheid en niet ter toetsing aan de rechtbank staat.
8.
Met betrekking tot het bewijsrechtelijk kader overweegt de rechtbank het volgende.
Als een belanghebbende ten aanzien van één of meer kostenposten in de raming in twijfel trekt of die wel mogen worden opgevoerd dan dient verweerder - naar vermogen en ook al in bezwaar - nadere inlichtingen over deze posten te verstrekken om die twijfel weg te nemen.
Stelt de belanghebbende niet dat de feitelijke gegevens van deze inlichtingen onjuist zijn, dan hoeft de rechtbank alleen de rechtsvraag te beantwoorden of, uitgaande van die feiten, de kostenposten kunnen worden opgevoerd. Als de kostenposten niet opgevoerd konden worden, dan moet de rechtbank vervolgens beoordelen of door die onterecht opgevoerde kostenposten de opbrengstlimiet is overschreden.
Stelt de belanghebbende wel dat de feitelijke gegevens van deze inlichtingen onjuist zijn en is de gemeente het daar niet mee eens, dan wordt aan de bewijslast toegekomen. In dat geval draagt de belanghebbende de bewijslast van zijn stelling, omdat dit de voorwaarde is voor het onverbindend achten van de Verordeningen. Als de belanghebbende daarin slaagt, moet de rechtbank, uitgaande van de feiten die zij bewezen acht, beoordelen of de opbrengstlimiet daardoor wordt overschreden.
Als kostenposten zijn opgevoerd waarvan de gemeente op voorhand wist dat die daarop niet thuishoorden en na eliminatie van die kostenposten de opbrengstlimiet in betekenende mate wordt overschreden (meer dan 10%), dan is algehele onverbindendheid van de betreffende verordening het gevolg en in het andere geval partiële onverbindendheid.

Met betrekking tot de rioolheffing

9.
In lijn met de verdeling van deze bewijslast heeft eiser in de procedure van een aantal posten in twijfel getrokken of zij kunnen worden aangemerkt als last ter zake. Gezien de aard en de inhoud van de vragen zoals eiser die aan de orde heeft gesteld en de toename van de reserves, is de twijfel van eiser of sprake is van lasten ter zake gerechtvaardigd.
10.
Wanneer uitsluitend wordt gekeken naar de door verweerder overgelegde begrotingsstukken, overschrijden de geraamde opbrengsten de geraamde kosten niet. Bij de rioolheffing is er dan sprake van een onderdekking van 14%, (en bij de afvalstoffenheffing van 4%). De onderdekking wordt opgevangen door onttrekkingen te nemen uit de opgebouwde reserves, aldus verweerder.
11.
Met het oog op de toetsing of de geraamde opbrengst niet uitgaat boven de geraamde lasten moet verweerder echter op inzichtelijke en controleerbare wijze vastleggen welke uitgaven hij in welke mate door welke heffingen beoogt te dekken. Ten aanzien van de rioolheffing heeft de rechtbank, in het bijzonder met betrekking tot de samenstelling van de twee grootste - niet gespecificeerde - posten Kapitaallasten niet kunnen controleren of deze posten kunnen worden aangemerkt als lasten ter zake en of deze posten toegerekend kunnen worden aan het jaar 2012. Zonder nadere, meer gedetailleerde, cijfermatige toelichting van verweerder - die ontbreekt - kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de betwisting door eiser, niet worden beoordeeld of de lasten juist zijn begroot en dus ook niet of sprake is van een limietoverschrijding. De door verweerder in beroep overgelegde programmabegroting 2012-2015 en het verhandelde ter zitting geven het benodigde inzicht en controleerbaarheid evenmin. Anders dan verweerder wellicht meent, volstaat het niet de aard van de toegerekende lasten te benoemen en daarmee aannemelijk te maken dat sprake kan zijn van lasten ter zake. Bij de beoordeling of sprake is van een last ter zake is immers niet alleen de aard maar ook de omvang van de toegerekende last van belang. Daarom is het - naar vermogen - verstrekken en inzichtelijk maken van cijfers, onontbeerlijk voor het geven van een gemotiveerd oordeel. Verweerder heeft, gelet op het bewijsaanbod dat hij ter zitting heeft gedaan om deze posten nader inzichtelijk te maken zo dat gewenst zou zijn, feitelijk erkend dat een beter (cijfermatig) inzicht in de lasten ter zake kon worden gegeven.
De rechtbank merkt in dit verband nog op dat, gelet op de jaarlijks oplopende reserves zoals eiser die in zijn brief van 26 augustus 2013 heeft aangegeven, de gemeente Rhenen de indruk wekt structureel de kosten te hoog te begroten. Zelfs indien de gemeente bij het ramen van de kosten een voorzichtigheidsmarge in acht neemt, wordt zo het risico gelopen dat de kosten van de rioolheffing hoger worden geraamd dan op grond van de realiteit noodzakelijk is.
12.
Met betrekking tot de bewijslast stelt de rechtbank vast dat eiser pas kan stellen dat bepaalde verstrekte gegevens onjuist zijn, nadat die gegevens zijn verstrekt. Het niet verstrekken van gegevens moet uiteraard voor risico van verweerder blijven. Het bewijsaanbod van de gemeente tijdens de zitting om daaraan alsnog te voldoen is te laat gedaan. Al in bezwaar en eerder in beroep voorafgaande aan de zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank, heeft eiser om adequaat inzicht in de cijfers verzocht. Verweerder had, gelet ook op de voortschrijdende ontwikkeling in de rechtspraak van de Hoge Raad over de stel- en bewijsplicht, dit inzicht dan ook eerder dienen te verstrekken. De rechtbank acht het in strijd met de goede procesorde om verweerder in dit stadium alsnog tot bewijs toe te laten.
13.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of dit moet leiden tot een partiële of een algehele onverbindendheid van de Verordening. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat is voldaan aan het gestelde in artikel 229b van de Gemeentewet. Ook heeft verweerder niet gesteld dat de gemeenteraad van Rhenen over meer informatie beschikte toen hij de Verordening aannam, dan waarover de rechtbank heeft kunnen beschikken. Op grond daarvan acht de rechtbank het aannemelijk dat het de gemeenteraad op voorhand duidelijk moet zijn geweest dat de opbrengstlimiet werd overschreden. Nu evenmin is komen vast te staan in welke mate de opbrengstlimiet is overschreden en dit naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van verweerder dient te komen, luidt het oordeel dat de Verordening geheel onverbindend is ter zake van de tariefstelling en de aanslagen rioolheffing daarom moeten worden vernietigd.

Met betrekking tot de Afvalstoffenheffing

14. Hoewel de posten Kapitaallasten hier minder omvangrijk zijn dan bij de rioolheffing, geldt evenzeer dat verweerder deze posten niet heeft gespecificeerd of inzichtelijk heeft gemaakt. De rechtbank verwijst hiervoor naar wat zij hierboven heeft overwogen.

15.
Met betrekking tot de Stelpost algemeen heeft verweerder eerst ter zitting enerzijds gesteld dat deze Stelpost is opgenomen ter dekking van onvoorziene uitgaven en anderzijds dat het ging om projecten voor onder meer ondergronds inzamelen, waarvan de hoogte van het bedrag nog niet duidelijk was. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van deze post niet inzichtelijk en controleerbaar gemaakt of deze post kan worden aangemerkt als een last ter zake en kan worden toegerekend aan het jaar 2012.
16.
Met betrekking tot de post Afvoer en verwerking afval heeft eiser aangevoerd dat in 2011 al voorzienbaar was dat de kosten in 2012 zouden gaan dalen met 60%. Verweerder heeft dit niet weersproken, waardoor hij eveneens onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar heeft gemaakt of deze post juist is begroot.
17.
Na verwijdering van deze posten (ter hoogte van respectievelijk Afvoer en verwerking afval € 125.803,-, € 27.340,- en € 64.591,-; Kapitaallasten € 55.487 en € 14.959,- en de Stelpost algemeen € 178.500,-) uit de raming, wordt de opbrengstlimiet in betekenende mate overschreden, dat wil zeggen met meer dan 10%. Ook dit moet de gemeenteraad op voorhand duidelijk zijn geweest. Dit heeft tot gevolg dat ook deze Verordening geheel onverbindend is ter zake van de tariefstelling en de aanslag afvalstoffenheffing daarom moet worden vernietigd.
18.
Het vorenstaande houdt in dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal de uitspraak op het bezwaar vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de primaire aanslagen worden herroepen.
19.
Van proceskosten waarin verweerder met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan worden veroordeeld is niet gebleken. Wel dient aan eiser het in beroep betaalde griffierecht ter hoogte van € 42,- te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op het bezwaar;
- vernietigt de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing van 29 februari 2012 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op het bezwaar;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht ad € 42,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, voorzitter, en mr. J.M. Willems en mr. E.J.W. Verhaagh, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.