ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ3637

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
16/710974-11 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving en gebruik van een jammer in een ontvoeringszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen schuldig werd bevonden aan wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met mededaders, op 28 april 2011 het slachtoffer op gewelddadige wijze heeft ontvoerd en gedurende enkele dagen gevangen gehouden. Het slachtoffer werd op straat overvallen, geboeid en geblinddoekt in een auto geduwd, waarna hij naar een garage werd gebracht waar hij werd vastgehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een leidende rol had in deze ontvoering en dat de omstandigheden rondom de vrijheidsberoving zeer ernstig waren, met aanzienlijke psychische gevolgen voor het slachtoffer.

De rechtbank heeft ook bewijsstukken overwogen, waaronder DNA- en vingerafdrukken die op verschillende plaatsen zijn aangetroffen, en getuigenverklaringen die de betrokkenheid van de verdachte bevestigden. De verdachte heeft geprobeerd te bewijzen dat hij op het moment van de ontvoering in Marokko was, maar de rechtbank heeft deze verklaring niet geloofwaardig geacht. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren en 6 maanden, waarbij rekening is gehouden met zijn strafblad en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie, die een hogere straf had geëist, niet gevolgd, maar heeft wel de ernst van de zaak benadrukt en de impact op het slachtoffer in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/710974-11 (P)
vonnis van de meervoudige kamer van 7 maart 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1985],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd in het Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2013. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door de raadslieden mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam, en mr. Y. Quint, advocaat te ‘s Hertogenbosch. De rechtbank heeft kennisgenomen van de standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is ter zitting van 21 februari 2013 gewijzigd. De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: samen met (een) ander(en) opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, met het oogmerk (een) ander(en) te dwingen iets te doen, namelijk het betalen van een geldbedrag of niet te doen, namelijk het verbieden contact op te nemen met de politie;
feit 1 subsidiair: samen met (een) ander(en) [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden;
feit 2: samen met (een) ander(en) opzettelijk een radiozendapparaat, te weten een vier band mobiele telefoon jammer, heeft aangelegd, aanwezig heeft gehad en/of heeft gebruikt terwijl hen voor het gebruik van frequentieruimte geen vergunning was verleend, dan wel dat hij samen met (een) ander(en) (subsidiair) dat feit heeft doen plegen door [getuige 1], dan wel dat hij samen met (een) ander(en) (meer subsidiair) door het plaatsen van voornoemde jammer opzettelijk enig geautomatiseerd werk of enig werk voor telecommunicatie heeft vernield en/of beschadigd of onbruikbaar heeft gemaakt en of een stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk heeft veroorzaakt, dan wel dat hij samen met (een) ander(en) (meest subsidiair) dat laatstgenoemde feit heeft doen plegen door [getuige 1].
3. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen te worden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte op geen enkele wijze betrokken is geweest bij de ontvoering van [slachtoffer]. De verdediging heeft er daarbij op gewezen dat verdachte van meet af aan heeft ontkend en direct heeft verklaard dat zijn betrokkenheid ook niet mogelijk geweest kan zijn omdat hij ten tijde van de ontvoering in Marokko verbleef. De verdediging heeft in dit kader gewezen op de in het paspoort van verdachte aanwezige stempels, die het verblijf van verdachte in de bewuste periode bevestigen. De verdediging heeft, voor het geval de rechtbank voorbij gaat aan dit verweer, bepleit dat de resultaten van de fotoconfrontaties niet voor het bewijs gebruikt mogen worden. De verdediging heeft in dat kader gesteld dat de betreffende fotoconfrontaties met de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet hebben plaatsgevonden conform het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek. Voorts heeft de verdediging bepleit dat de verklaringen van [getuige 3] en [slachtoffer] niet kunnen bijdragen tot het bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij de ontvoering. Beide verklaringen zijn volgens de verdediging onbetrouwbaar en kunnen feitelijk niet getoetst worden, omdat [getuige 3] en [slachtoffer] hun bron niet willen prijsgeven. Tenslotte heeft de verdediging gesteld dat het DNA-bewijs in de richting van verdachte zwak is en aan alle kanten rammelt. Dit DNA-bewijs kan slechts ondersteunend zijn in het geval er ander wettig bewijs voorhanden is. Nu dat in deze zaak volgens de verdediging niet het geval is, dient verdachte integraal te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Gelet hierop heeft de raadsman de rechtbank verzocht om na de beraadslaging in raadkamer verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen.
In het geval de rechtbank tijdens de beraadslaging in raadkamer komt tot een bewezenverklaring van de feiten, verzoekt de raadsman de zaak te heropenen teneinde het onderzoek naar een door de officier van justitie ontvangen mail van de Marokkaanse autoriteiten af te wachten.
4.3 De feiten blijkend uit de bewijsmiddelen.
4.3.1 De meldingen met betrekking tot de ontvoering
Op donderdag 28 april 2011 omstreeks 20.30 uur komen kort na elkaar een drietal 112 meldingen binnen bij de politie. Volgens een van de meldingen is gezien dat een man op de [adres] te [woonplaats] met geweld in een donkerkleurige auto was geduwd. Dit zou zijn gebeurd door een tweetal personen met zwarte bivakmutsen op hun hoofd. Uit een van de andere meldingen blijkt dat de persoon, die kennelijk eerder met geweld in de auto was geduwd, heeft geprobeerd om uit de auto te komen, maar dat hij vervolgens hard werd geslagen en de auto weer werd ingetrokken. De man had hierbij volgens deze melder hard om hulp geroepen en was tijdens deze worsteling zijn slipper verloren.
4.3.2 De verklaring van [slachtoffer] over de ontvoering
Het latere slachtoffer, [slachtoffer], heeft verklaard dat hij die dag omstreeks 20.00 uur wegging bij zijn vriend [A] wonende aan de [adres] te [woonplaats]. Aldaar sprongen plotseling drie gemaskerde mannen uit een daar geparkeerde auto. Deze mannen sloegen hem op zijn gezicht, stompten hem op zijn rug en werkten hem tegen de grond. Vervolgens werd hij door deze mannen in een gereed staande auto gegooid. Het autoportier werd hierna met geweld dichtgegooid, waardoor er een diepe wond aan zijn onderbeen ontstond. De daders bonden tie-rips om zijn handen en benen. Na later te zijn overgeplaatst in een andere auto, werd hij overgebracht naar een kleine ruimte, met daarin alleen een bank, een luchtbed en een zelfgemaakt toilet op een jerrycan. Volgens [slachtoffer] moest hij zich uitkleden en een wit gewaad aantrekken. [slachtoffer] verklaarde ook dat hij constant werd bewaakt en dat er steeds een bewaker met een bivakmuts en een lang geweer voor de ruimte stond. Tijdens zijn verblijf in deze ruimte kreeg hij onder meer pizza aangeboden.
4.3.3 De door de ontvoerder(s) gevoerde telefoongesprekken met [A]
Op 29 april 2011 omstreeks 00.25 uur werd de politie verzocht te gaan naar de [adres] te [woonplaats] zijnde de woning van [slachtoffer]. Ter plaatste vertelde voornoemde [A] dat [slachtoffer] die avond omstreeks 20.30 uur was ontvoerd vanaf de [adres] te [woonplaats]. Op het moment dat de verbalisanten met deze [A] in gesprek waren, werd hij gebeld door de vermoedelijke ontvoerders. Aan [A] werd toen telefonisch medegedeeld: “Hou zijn familie kalm, wij hebben hem, geen politie”. Dit werd gehoord door een aanwezige verbalisant en ook [A] heeft dit later tegenover de politie verklaard. Er werden hierna diverse telefoontaps aangesloten, waaronder op het bij [A] in gebruik zijnde nummer. Uit deze taps bleek dat er een dag later, op 30 april 2011 omstreeks 00.30 uur, opnieuw door de ontvoerders contact werd opgenomen met [A]. Aan hem werd toen gezegd: “hoor je me nu, ik bel voor [slachtoffer], wacht op bericht”.
4.3.4 De verklaring van [getuige 3]
De ochtend na de ontvoering, 29 april 2011 omstreeks 06.20 uur, heeft [getuige 3], zijnde de halfbroer van [slachtoffer], zich gemeld bij de politie. Hij vertelde dat hij de namen wist van de personen die zijn broer hadden ontvoerd. [getuige 3] noemt dan als de daders: [B], [verdachte], wonende in Overvecht te Utrecht, en [medeverdachte 1]. Deze laatstgenoemde zou ongeveer 39-40 jaar oud zijn. De namen van deze daders had hij gehoord van een persoon die omstreeks 04.00 uur die ochtend naar hem was toegekomen.
4.3.5 Het aantreffen van de jammer en de gestolen Seat Leon
Op maandag 2 mei 2011 omstreeks 11.30 uur kwam bij het Agentschap Telecom van het Ministerie van Economische Zaken een melding binnen betreffende een ernstige verstoring van het gsm-verkeer in Kaatsheuvel. Ook was er sprake van verstoring van het GPS-signaal. Deze storingen zouden op 28 april 2011, omstreeks 22.00 uur, zijn begonnen. Uit onderzoek bleek dat de verstoringen werden veroorzaakt vanuit een autoschadeherstelbedrijf aan de [adres] te [woonplaats]. In dit bedrijf, genaamd [naam], werd een in werking zijnde “jammer” aangetroffen.
In deze inpandige garage stond tevens een zwarte Seat Leon zonder kentekenplaten. Door de verbalisanten werd onder meer gezien dat er op de achterbank twee witte tie-rips lagen. In de sigarettenaansteker-aansluiting werd een lader aangetroffen welke past op de aangetroffen jammer. Bij navraag bleek deze Seat Leon gestolen te zijn en besloten werd een takelbedrijf in te schakelen om dit voertuig weg te slepen.
4.3.6 De ontsnapping van [slachtoffer]
Door de heer [C], chauffeur van de takelwagen die de Seat Leon kwam ophalen, is verklaard dat hij op 2 mei een gestolen auto moest ophalen. Toen hij op de Canadesestraat te Kaatsheuvel stilstond klopte er ineens een man op het raampje van zijn cabine. Deze man was van Turkse of Marokkaanse komaf en droeg een wit laken of gewaad dat onder het bloed zat. Ook zag [C] dat de man een blauw oog had en overal op zijn onderarmen blauw plekken had. Deze man vertelde hem dat hij vier dagen eerder in Zeist was ontvoerd. Deze man bleek de eerder genoemde [slachtoffer] te zijn. [slachtoffer] vertelde tegenover de politie dat de ontvoerders eerder die dag hadden geprobeerd hem in een kofferbak te stoppen, maar dat hij had weten te ontsnappen. Aan hem werd een luchtfoto getoond en hij was er zeker van dat hij werd vastgehouden in een deel van het pand van garagebedrijf [naam]. Die avond werd in voornoemd pand een doorzoeking verricht door het onderzoeksteam.
4.3.7 De verklaringen van [getuige 1]
De hiervoor al genoemde eigenaar van de garage, [getuige 1], heeft meerdere verklaringen afgelegd tegenover de politie en is in een later stadium ook gehoord door de rechter-commissaris. Hij heeft verklaard dat hij werd benaderd door een man die zijn telefoonnummer had gekregen van [D]. Met deze man maakte hij een afspraak voor een ontmoeting bij een benzinestation in Overvecht. Deze man was van Marokkaanse afkomst en noemde zich [medeverdachte 2]. Een paar dagen hierna kwam deze [medeverdachte 2] samen met een lange Marokkaan naar zijn garage in [woonplaats]. Van het begin af aan waren deze mannen volgens [getuige 1] agressief in zijn richting en bedreigden ze hem en zijn familie. Ze toonden hem wapens die ze bij zich droegen om hun bedreigingen kracht bij te zetten. [medeverdachte 2] vertelde [getuige 1] dat hij een man wilde brengen en dat ze daar een paar mensen bij zouden zetten. [medeverdachte 2] bepaalde dat de man vastgehouden diende te worden in een ruimte naast de wasstraat. Deze mannen hielden hierna steeds contact met [getuige 1]. De dag voor Koninginnedag of nog een dag eerder werd hij rond 20.00 uur à 21.00 uur door de mannen gebeld met een niet zichtbaar nummer. Er werd gezegd dat het pakket onderweg was. De lange en [medeverdachte 2] verschenen vervolgens bij zijn pand en zeiden dat de deur van het garagebedrijf open gedaan moest worden. Vervolgens reed de Seat, die de politie later had meegenomen, naar binnen. Hierna zag hij dat drie mannen uit de Seat stapten en zag hij dat zij allen, met uitzondering van de lange, een bivakmuts op hadden. Alle drie de mannen hadden daarnaast een lang geweer in hun handen. [getuige 1] wist dat een man gevangen werd gehouden in zijn pand, maar heeft deze man niet gezien.
Buiten [medeverdachte 2] en die lange Marokkaan had hij wel naar schatting tien verschillende personen gezien die betrokken waren bij het bewaken van de man. Over de door de politie aangetroffen jammer heeft [getuige 1] verklaard dat deze door [medeverdachte 2] was meegenomen op het moment dat ook de man werd gebracht. [getuige 1] heeft deze jammer met behulp van [medeverdachte 2] en de lange bevestigd tussen de isolatie van de wand. Op het moment dat hij dat deed, hielden [medeverdachte 2] en de lange de trap vast waarop hij stond.
Na de eerste dag had [getuige 1] de mannen naar Utrecht gebracht en zijn zij in zijn auto, een donkerblauwe Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken], weggereden. De lange jongen was de dag nadat de politie er was nog langsgekomen en had hem twee biljetten van 500 euro gegeven. De jongen zei daarbij: “shhh”. [getuige 1] begreep hieruit dat hij zijn mond moest houden. Op 11 juni 2011 werd één van de bewakers door [getuige 1] beschreven als een man van 50 à 55 jaar, klein ongeveer 1.60 meter, kalend bovenop zijn hoofd, met een kleine snor en een smal gezicht. Deze man had hij ongeveer tweemaal gezien.
Op 15 juni 2011 werd laatstgenoemde auto, na een melding van [getuige 1], door de politie bij hem in de straat aangetroffen. In deze auto werden onder meer een broodzakje en een aansteker veiliggesteld.
4.3.8 De verklaring van [getuige 2]
[getuige 2], een vriend van [getuige 1], heeft op 12 mei 2011 verklaard dat hij de afgelopen maand bijna dagelijks in de garage van [getuige 1] is geweest. Op het moment dat de politie op 2 mei 2011 bij de Seat Leon in de garage was, liep volgens [getuige 2] een lange Marokkaanse jongen voor de ingang langs. Hij kende deze jongen niet en schatte zijn lengte op 1.90 meter lang. Dezelfde jongen kwam een of twee dagen later weer binnen. Hij sprak [getuige 2] toen aan en vroeg naar [getuige 1]. Deze jongen had hij nog een keer bij de garage gezien. Deze jongen was toen samen met twee andere jongens. De een was ongeveer 1.65 m lang en van Marokkaanse afkomst. Volgens [getuige 2] had deze jongen een pistool in zijn jaszak en werd er [medeverdachte 2] naar deze jongen geroepen.
4.3.9 De fotobewijsconfrontaties met [getuige 2] en [getuige 1]
Op 25 mei 2011 (de rechtbank begrijpt dat het in het proces-verbaal van bevindingen genoemde jaartal 2010 een kennelijk typefout moet zijn geweest) werden aan de getuige [getuige 2] twee verschillende sessies getoond van respectievelijk 40 en 20 foto’s. In de fotosessie van 40 foto’s zat een foto van [medeverdachte 2]. Verbalisant [verbalisant] hoorde dat [getuige 2], nadat de foto van [medeverdachte 2] op het beeldscherm werd getoond zei: “HO! HO! Dat is [medeverdachte 2]. Ik heb verteld van pistool en winterjas.
In de andere fotosessie zat de foto van [verdachte]. Het betrof hier een foto van [verdachte] met lang krullend haar. Nadat aan [getuige 2] werd gevraagd of de door hem bedoelde persoon zich in de selectie bevond antwoordde [getuige 2]: “de man op foto nummer 11” “Deze man met dit lange haar denk ik van [medeverdachte 2] te kennen. Deze man heeft nu echter kort krulletjes haar. Kort aan de zijkant en iets langer bovenop.
Op 1 juni 2011 heeft er met [getuige 1] een drietal meervoudige fotoconfrontaties plaatsgevonden. [getuige 1] herkende daarbij [verdachte] als de man die hij in de eerdere verklaring “de lange” had genoemd. Ook herkende hij [medeverdachte 2] als de man die hij eerder [medeverdachte 2] had genoemd. Verder herkende hij [E], als de man die één van de bewakers was geweest.
Op 22 juni 2012 werd aan [getuige 1] een foto getoond met de vraag: “Wie is dit?” [getuige 1] antwoordde meteen dat dit de man was die hij vorig jaar twee keer had gezien. Het betrof hier een recente foto van verdachte [medeverdachte 1].
4.3.10 Het forensisch sporenonderzoek
Sporen op een pizzadoos
Tijdens onderzoek in het garagepand werden in een container, die stond voor de ruimte waar de bewakers zich volgens [slachtoffer] bevonden, onder meer twee pizzadozen aangetroffen. Op deze pizzadozen werden identificeerbare vingersporen aangetroffen, spoornummers AADHO250NL, AADS3853NL, AADS3854NL en AADS3855NL.
De hiervoor genoemde identificeerbare vingersporen op één van de aangetroffen pizzadozen werden ter vergelijking aangeboden aan het geautomatiseerde vingerafdrukken systeem (HAVANK). Hieruit bleek dat de sporen geïdentificeerd konden worden op verdachte [medeverdachte 1].
Sporen op een handschoen in de Seat Leon
In de in het garagebedrijf aangetroffen Seat Leon is in een portiervak een handschoen (AADP1248NL#01) aangetroffen. Deze handschoen is aan de gehele binnenzijde bemonsterd en na onderzoek door het NFI is gebleken dat er een match is met het DNA mengprofiel van een onbekende man en van verdachte [medeverdachte 2]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met het in deze handschoen aangetroffen DNA-profiel is kleiner dan één op zeven miljoen.
Sporen op handschoenen in de bewakersruimte
Het NFI heeft met betrekking tot de twee handschoenen, die werden aangetroffen in de ruimte waar de bewakers zich volgens [slachtoffer] bevonden, gerapporteerd dat op de binnenzijde van de linkerhandschoen (AADP1068NL#01) een DNA-mengprofiel is aangetroffen waarin DNA-kenmerken zichtbaar zijn van vier personen, waaronder kenmerken van verdachte [verdachte] en van verdachte [medeverdachte 1]. Op de rechterhandschoen (AADP1068NL#02) is een DNA-mengprofiel aangetroffen waarin DNA-kenmerken zichtbaar zijn van drie personen, waaronder kenmerken van verdachte [medeverdachte 1]. Bij de hiervoor genoemde conclusies was het niet mogelijk gebleken dit statistisch te onderbouwen. De officier van justitie heeft gelet hierop het NFI verzocht om, indien mogelijk, een waarschijnlijkheidsoordeel te geven.
In het rapport d.d. 29 november 2012 heeft het NFI een dergelijk oordeel gegeven. Kort gezegd luidde dat oordeel ten aanzien van de linkerhandschoen dat de bevindingen van het DNA-onderzoek “veel waarschijnlijker” zijn als de handschoen (bemonstering) DNA-materiaal bevat van verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte 1] en twee willekeurig gekozen niet aan de persoon of aan elkaar verwante personen dan wanneer de handschoen (bemonstering) DNA-materiaal bevat van vier willekeurig gekozen niet aan elkaar verwante personen.
Ten aanzien van de rechterhandschoen luidde het oordeel ten aanzien van de bemonstering dat de bevindingen van het DNA-onderzoek “zeer veel waarschijnlijker” zijn als de handschoen (bemonstering) DNA-materiaal bevat van verdachte [medeverdachte 1] en twee willekeurig gekozen niet aan de persoon of aan elkaar verwante personen dat wanneer de handschoen (bemonstering) DNA-materiaal bevat van drie willekeurig gekozen niet aan elkaar verwante personen.
Aan de kwalificatie “veel waarschijnlijker” wordt een factor gekoppeld van 100 tot 10.000 keer waarschijnlijker en aan de kwalificatie van “zeer veel waarschijnlijker” wordt een factor gekoppeld van 10.000 tot 1.000.000 keer waarschijnlijker.
Sporen aangetroffen in de auto van [getuige 1]
In de Volkswagen Golf van [getuige 1], die tijdens de ontvoering volgens [getuige 1] werd gebruikt door [medeverdachte 2] en [verdachte], werd een dactyloscopisch spoor, met nummer AADH029NL, aangetroffen op een broodzak. Dit spoor werd geïdentificeerd op [verdachte]. Daarnaast werd na vergelijkend DNA-onderzoek door het NFI een match gevonden tussen DNA aangetroffen op deze broodzak (ADDM5675NL) en het DNA-profiel van verdachte [verdachte]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met het op de broodzak aangetroffen DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Daarnaast werd in deze VW Golf onder de bank een aansteker aangetroffen waarop zich een DNA-spoor bevond en waarbij de bemonstering een DNA-mengprofiel betreft waarin DNA-kenmerken zichtbaar zijn van verdachte [medeverdachte 2] en minimaal twee andere personen, waarbij een statistische onderbouwing niet mogelijk is gebleken.
4.3.11 Aantreffen jammers in de woning van verdachte [medeverdachte 2]
In de woning van verdachte [medeverdachte 2], gelegen aan de [adres], vond op 4 juli 2012 een doorzoeking plaats. Hierbij werd onder meer een tweetal jammers (een goudkleurige met oplader en grijs kleurige) en twee portofoons (kleur zwart en merk Kenwood) aangetroffen. De in de woning van verdachte [medeverdachte 2] aangetroffen jammers zijn qua vormgeving en kleur gelijkend aan de jammer die is aangetroffen in het garagebedrijf.
4.4 Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen allereerst vast dat het slachtoffer [slachtoffer] op 28 april 2011 omstreeks 20.30 uur met geweld in een auto is gegooid en hierna is vervoerd naar het garagebedrijf [naam] te [woonplaats]. Aldaar is hij door zijn ontvoerders in een kleine kamer gevangen gehouden tot het moment dat hij op 2 mei 2011 wist te ontsnappen. Deze gang van zaken is ook niet door de verdediging weersproken of betwist.
4.4.1 Overwegingen omtrent het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden is of er in juridische zin sprake is geweest van de onder feit 1 primair ten laste gelegde gijzeling. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Ingevolge artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht is sprake van gijzeling indien iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid wordt beroofd of wordt gehouden met het oogmerk een ander te dwingen iets te doen of niet te doen. De officier van justitie heeft er in de tenlastelegging voor gekozen dat het dwingen in dit geval ziet op het betalen van een geldbedrag dan wel het verbieden van contact op te nemen met de politie. De rechtbank is van oordeel dat bezwaarlijk kan worden gesteld dat het oogmerk van de gijzeling erop was gericht om een ander te dwingen niet politie te bellen. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het dossier evenmin worden afgeleid dat het oogmerk van de daders was gericht op het betalen door een ander van een geldbedrag. Weliswaar heeft het slachtoffer verklaard dat de daders tegen hem hadden gezegd dat hij een rijk man was en heeft [getuige 1] verklaard dat [medeverdachte 2] en de lange jongen vertelden dat ze een man wilden brengen die hen geld schuldig was en dat ze geld wilden hebben van die man, maar uit deze verklaringen is geenszins gebleken dat de daders het oogmerk hadden om een ander te dwingen tot het betalen van een geldbedrag. Op geen enkel moment is er door de daders contact met iemand opgenomen met de mededeling dat een geldbedrag moest worden betaald. De rechtbank sluit, het gehele dossier gelezen hebbend, bovendien niet uit dat de wederrechtelijk vrijheidsberoving een geheel ander oogmerk had, doch de exacte reden voor deze vrijheidsberoving is niet gebleken. De rechtbank zal gelet op het vorenstaande verdachte vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van een wederrechtelijke vrijheidsberoving, zoals onder 1 subsidiair ten laste is gelegd. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte één van de daders is geweest. De rechtbank dient om die vraag te beantwoorden zich eerst uit te laten over de betrouwbaarheid en de bewijswaarde van voornoemde bewijsmiddelen.
4.4.2 Overwegingen omtrent de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] wegens hun onbetrouwbaarheid dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank is met betrekking tot de door [getuige 1] bij de politie afgelegde verklaringen van oordeel dat deze zeer consistent zijn. Geruime tijd na de ontvoering en het afleggen van een verklaring bij de politie is [getuige 1] door de rechter-commissaris gehoord en ook toen heeft hij consistent en in lijn met zijn eerdere verklaringen verklaard. De rechtbank acht de verklaringen van [getuige 1] omtrent de betrokkenheid van verdachte en zijn mededaders betrouwbaar omdat zijn verklaringen steun vinden in tal van andere bewijsmiddelen en verklaringen. De rechtbank zal de door [getuige 1] afgelegde verklaringen dan ook bezigen voor het bewijs. Ook de verklaringen van [getuige 2] acht de rechtbank betrouwbaar, daar deze eveneens steun vinden in andere bewijsmiddelen. Hoewel hij zich bij de rechter-commissaris niet alles meer kon herinneren heeft hij toen wel verklaard dat hetgeen hij eerder bij de politie had verklaard klopte, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van deze eerder afgelegde verklaring.
4.4.3 De overwegingen omtrent de fotoconfrontaties
De verdediging heeft aangevoerd dat de herkenningen van de verdachte door de getuigen bij de fotoconfrontaties onbetrouwbaar moet worden geacht, nu deze fotoconfrontaties op een ondeugdelijke manier zijn uitgevoerd.
Het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek (hierna te noemen: ‘Besluit’), gebaseerd op artikel 61a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, bevat enige voor de rechter toetsbare voorschriften voor de toepassing van de fotoconfrontatie.
De rechtbank heeft aan de hand van de processen-verbaal van politie met betrekking tot de meervoudige fotoconfrontaties ([getuige 1] en [getuige 2]) geconstateerd dat de uitvoering daarvan overeenkomstig de bepalingen van het voornoemde Besluit heeft plaatsgehad. De getoonde foto’s beantwoorden –in tegenstelling tot wat de verdediging heeft betoogd- naar het oordeel van de rechtbank in grote lijnen aan de beschrijving, die de getuige [getuige 1] tevoren van de verdachten gegeven heeft. Nu ook overigens geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan aan de betrouwbaarheid van de herkenning dient te worden getwijfeld, is de rechtbank van oordeel dat de uitkomst van deze fotoconfrontaties als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en dat die voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
4.4.4 De overwegingen omtrent het aangetroffen DNA
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aangetroffen DNA-(meng)profielen in de handschoenen, welke zijn aangetroffen in de bewakersruimte, dat de uitkomst hiervan niet bruikbaar is als een op zichzelf staand bewijsmiddel. In het licht van de andere bewijsmiddelen in deze zaak kan dit echter wel worden gebruikt als aanvullend ondersteunend bewijs van ander wettig bewijs.
4.4.5 De overwegingen omtrent het door verdachte opgevoerde alibi
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niets met de ontvoering van [slachtoffer] van doen heeft gehad en dat hij hierbij ook niet betrokken geweest kan zijn omdat hij op dat moment in Marokko verbleef. Volgens zijn eigen verklaring zou hij in de maand januari dan wel februari 2011 naar Marokko zijn gereisd en op 2 mei 2011 zijn teruggekomen. De verdachte heeft deze stelling onderbouwd door te wijzen op een in zijn paspoort aanwezig stempel (uitreisstempel uit Marokko d.d. 2 mei 2011) waaruit zou moeten blijken dat hij op die dag Marokko heeft verlaten.
Nog afgezien van het feit dat een inreisstempel in Marokko in de maanden januari/februari 2011 in het paspoort ontbreekt acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte, zoals hij zelf stelt, vanaf januari/februari 2011 tot 2 mei 2011 voortdurend in Marokko heeft verbleven. De rechtbank wijst op de in het dossier aanwezige stukken, waaruit blijkt dat verdachte op 5 maart 2011 bij een controle is aangehouden ten aanzien van de verdenking van een ander en eerder gepleegd strafbaar feit. Na eerst gebruik te hebben gemaakt van de identiteit van zijn broer legitimeert hij zich met zijn eigen paspoort. Dit paspoort komt voor wat betreft nummer en geldigheid geheel overeen met het paspoort met voornoemde stempel van 2 mei 2011. Enkele weken later, op 27 maart 2011, is verdachte wederom gecontroleerd en bleek hij te rijden zonder rijbewijs. Door zijn broer is toen het paspoort van verdachte naar de politie gebracht. Verder is uit de stukken gebleken dat verdachte loon op zijn rekening uitbetaald heeft gekregen voor werkzaamheden die zijn verricht in het bedrijf van zijn oom, [F]. Deze werkzaamheden zouden zijn verricht in de weken 13 t/m 16 van 2011. De rechtbank acht niet aannemelijk geworden, dat deze werkzaamheden zouden zijn verricht door een ander dan verdachte.
De rechtbank overweegt voorts dat het uitreisstempel van 2 mei 2011 op zich niet betekent dat verdachte niet betrokken is bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de voorbereiding daarvan. In beginsel is het immers, gelet op de reistijd tussen Nederland en Marokko, mogelijk om in korte tijd heen en weer te reizen naar Marokko.De Rechtbank acht – mede gelet op het bovenstaande- dan ook geen reden aanwezig het onderzoek te heropenen zoals de raadsman –subsidiair- heeft verzocht ten einde onderzoek te doen verrichten naar de door de raadsman genoemde mail.
4.5 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de hiervoor genoemde verklaringen, de meervoudige fotoconfrontaties, het aangetroffen DNA en dactysporen en de vorenstaande overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste is gelegd.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
subsidiair
in de periode van 28 april 2011 tot en met 02 mei 2011 te Zeist en Kaatsheuvel, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededaders opzettelijk wederrechtelijk
- die [slachtoffer] vastgepakt terwijl die [slachtoffer] op een openbare weg in Zeist liep en
- tegen het gezicht van die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en
- tegen de rug van die [slachtoffer] gestompt en/of geslagen en
- die [slachtoffer] tegen de grond gewerkt en
- zogeheten tie-rips om de polsen/handen en enkels/benen van die [slachtoffer] gebonden en
- die [slachtoffer] in een gereed staande auto geduwd waarna die auto wegreed en
- die [slachtoffer] in andere gereed staande auto overgeplaatst/gegooid waarna die
andere auto doorreed en
- die [slachtoffer] in een ruimte/een perceel opgesloten welke ruimte door hem, verdachte en/of zijn mededaders permanent werd bewaakt en
- een vuurwapen aan die [slachtoffer] getoond gedurende de opsluiting van die [slachtoffer] en
- zichtbaar een vuurwapen gedragen gedurende de opsluiting van die [slachtoffer].
2.
primair
in de periode van 28 april 2011 tot en met 02 mei 2011 te Kaatsheuvel,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, een radiozendapparaat, te weten een vier band mobiele telefoon jammer, heeft aangelegd en heeft gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
feit 1 subsidiair: medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
feit 2 primair: medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door de officier van justitie bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde feiten.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer [slachtoffer]. De achtergrond hiervan is onduidelijk gebleven. Verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer in de avond van 28 april 2011 op straat op grove wijze overvallen en met geweld in een gereedstaande auto gesleurd. Hierna is het met tie-rips geboeide en geblinddoekte slachtoffer in een andere auto gegooid en overgebracht naar een garagepand te [woonplaats]. Aldaar is hij in een daarvoor gereed gemaakte kleine ruimte geplaatst, continu door gewapende personen bewaakt en tot 2 mei 2011 van zijn vrijheid beroofd gehouden. Op laatstgenoemde datum wist het slachtoffer te ontsnappen.
Het moet voor het slachtoffer een zeer beangstigende en bedreigende situatie zijn geweest en dat moet het ook zijn geweest voor zijn naasten die van het ene op het andere moment niet meer wisten hoe het met het slachtoffer verging en het ergste vreesden. Verdachte en zijn mededaders hebben door hun handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat de ervaring van een dergelijke gebeurtenis ernstige psychische gevolgen heeft voor het slachtoffer en zijn omgeving.
De verdachte is volledig voorbij gegaan aan deze gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer en zijn naasten en heeft slechts aan zijn eigen persoonlijk belang gedacht, wat in deze zaak ook de achterliggende motieven mogen zijn.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte een zeer belangrijk en leidinggevend aandeel heeft gehad in deze wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Tijdens de ontvoering van het slachtoffer is in het garagepand door verdachte en zijn mededaders een zogenaamde jammer geplaatst. Voor het gebruik van dergelijke voorwerpen is een vergunning vereist waarover verdachte en zijn mededaders niet beschikte. Door het gebruik van een aangelegde jammer kunnen mobiele telefoontoestellen in de onmiddellijke omgeving het mobiele netwerk niet meer ontvangen waardoor communicatie onmogelijk wordt. Door het verstoren van het gps-signaal is plaatsbepaling met behulp van gps-signalen onmogelijk omdat deze signalen worden overstemd door het storende signaal.
Met gebruik van dit apparaat kunnen onder meer politieonderzoeken, waarbij elektronische opsporingsmiddelen worden gebruikt, ernstig worden gehinderd. Juist in combinatie met de vrijheidsberoving van [slachtoffer] acht de rechtbank het gebruik van de jammer geraffineerd en professioneel.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 oktober 2012. Hieruit blijkt dat verdachte meermalen wegens het plegen van vermogensdelicten is veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen en aan hem ook de PIJ-maatregel is opgelegd.
De rechtbank acht - anders dan de officier van justitie - niet bewezen dat sprake is geweest van gijzeling. Het strafmaximum dat gesteld is op gijzeling is 15 jaar. Het strafmaximum dat gesteld is op de door de rechtbank bewezen geachte wederrechtelijke vrijheidsberoving is 8 jaar. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook niet volgen in zijn eis, maar een gevangenisstraf opleggen van kortere duur. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 6 maanden passend en geboden is. De rechtbank heeft hierbij uitdrukkelijk rekening gehouden met de leidinggevende rol van verdachte en zijn aanzienlijke strafblad. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal in mindering worden gebracht bij de op te leggen straf.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47, 57 en 282 van het Wetboek van Strafrecht, op de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de Economische delicten en op artikel 10.9 van de Telecommunicatiewet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 subsidiair: medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
feit 2 primair: medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 jaren en 6 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mrs. M.J. Veldhuijzen en S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2013.
BIJLAGE : De tenlastelegging
1.
Primair
hij in of omstreeks de periode van 28 april 2011 tot en met 02 mei 2011 te
Zeist en/of te Kaatsheuvel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
met het oogmerk (een) ander(en), te weten (een) familie(lid/leden) van die
[slachtoffer] en/of [G], althans (een) vriend(en) van die [slachtoffer], althans
(een) derde(n), te dwingen iets te doen te wetenhet betalen van een geldbedrag
aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) of niet te doen, te weten het
verbieden van contact opnemen met de politie, immers heeft hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s) (tezamen en in vereniging met een ander of anderen)
- die [slachtoffer] opgewacht (in een geparkeerde auto) in de buurt van een woning van
waaruit die [slachtoffer] naar diens auto liep en/of
- die [slachtoffer] vastgepakt terwijl die [slachtoffer] (zich) op een openbare weg in Zeist
liep/bevond en/of
- op/in/tegen het gezicht van die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of
- op/in/tegen de rug van die [slachtoffer] gestompt en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer] tegen de grond gewerkt en/of
- zogeheten tie-rips om de polsen/handen en/of enkels/benen van die [slachtoffer]
gebonden
en/of
- die [slachtoffer] in een (gereed staande) auto geduwd waarna die auto wegreed en/of
- (onderweg) die [slachtoffer] in andere (gereed staande) auto overgeplaatst/gegooid
waarna die (andere) auto wegreed/doorreed en/of
- die [slachtoffer] in een ruimte/een perceel opgesloten welke ruimte/welk perceel
door hem, verdachte en/of zijn mededader(s) (permanent) werd bewaakt en/of
- een vuurwapen, althans een soortgelijk voorwerp aan die [slachtoffer] getoond
gedurende de opsluiting van die [slachtoffer] en/of
- (zichtbaar) een vuurwapen, althans een soortgelijk voorwerp, gedragen
gedurende de opsluiting van die [slachtoffer] en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij een rijk man was en hij, verdachte en/of
zijn mededader(s) (daarom) geld eiste(n) en/of
- in een telefoongesprek tegen die [G] gezegd: "Wij hebben hem.
Stel de familie gerust. geen politie." en/of "Geen politie. Ik zeg geen
politie." en/of "Geen politie, anders maak ik hem kapot. Wacht op bericht, kan
één week, twee weken of vier weeken duren.", althans soortgelijke woorden van
bedreigende aard of strekking;
art 47 lid 1 ahf en onder a Wetboek van Strafrecht
art 282a lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 28 april 2011 tot en met 02 mei 2011 te
Zeist en/of Kaatsheuvel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk
van de vrijheid heeft beroofd en / of beroofd gehouden, immers heeft hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk wederrechtelijk
- die [slachtoffer] vastgepakt terwijl die [slachtoffer] (zich) op een openbare weg in Zeist
liep/bevond en/of
- op/in/tegen het gezicht van die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of
- op/in/tegen de rug van die [slachtoffer] gestompt en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer] tegen de grond gewerkt en/of
- zogeheten tie-rips om de polsen/handen en/of enkels/benen van die [slachtoffer]
gebonden
en/of
- die [slachtoffer] in een (gereed staande) auto geduwd waarna die auto wegreed en/of
- die [slachtoffer] in andere (gereed staande) auto overgeplaatst/gegooid waarna die
(andere) auto wegreed/doorreed en/of
- die [slachtoffer] in een ruimte/een perceel opgesloten welke ruimte/welke ruimte
door hem, verdachte en/of zijn mededader(s) (permanent) werd bewaakt en/of
- een vuurwapen, althans een soortgelijk voorwerp, aan die [slachtoffer] getoond
gedurende de opsluiting van die [slachtoffer] en/of
- (zichtbaar) een vuurwapen, althans een soortgelijk voorwerp, gedragen
gedurende de opsluiting van die [slachtoffer];
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
primair
hij in of omstreeks de periode van 28 april 2011 tot en met 02 mei 2011,
althans op of omstreeks 02 mei 2011, te Kaatsheuvel, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet
opzettelijk, een radiozendapparaat, te weten een vier band mobiele telefoon
jammer, heeft aangelegd, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad
en/of heeft gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van die
radiozendapparaten op grond van hoofstuk 3 van de Telecommunicatiewet geen
vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend;
art 10.9 lid 1 Telecommunicatiewet
art 47 lid 1 ahf en onder 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair
hij, verdachte een persoon genaamd [getuige 1] heeft doen plegen om in of
omstreeks de periode van 28 april 2011 tot en met 02 mei 2011, althans op of
omstreeks 02 mei 2011, te [woonplaats], althans in Nederland, al dan niet
opzettelijk, een radiozendapparaat, te weten een vier band mobiele telefoon
jammer, aan te leggen, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig te hebben
en/of te gebruiken, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van die
radiozendapparaten op grond van hoofstuk 3 van de Telecommunicatiewet geen
vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend,
waarbij die [getuige 1] straffeloos was;
art 10.9 lid 1 Telecommunicatiewet
art 47 lid 1 ahf en onder 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 28 april 2011 tot en met 02 mei 2011 te
Kaatsheuvel, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk enig geautomatiseerd werk of enig werk voor telecommunicatie heeft
vernield en/of beschadigd of onbuikbaar heeft gemaakt,
en/of stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk heeft veroorzaakt
door het plaatsen en/of monteren en/of voorhanden hebben en/of aanwezig zijn
(in een perceel waarin een persoon genaamd [slachtoffer] werd gegijzeld en/of
wederrechtelijk van diens vrijheid werd beroofd)
van een multiband jammer en/of een vier band telefoon jammer dit is een
radiozendapparaat bestemd om de telecommunicatie infrastructuur te verstoren
door het uitzenden van radiocommunicatie signalen met grote brandbreedte
liggende in het mobiele netwerk banden en gebouwd en ontworpen om het gsm,
umts en gps verkeer te verstoren op de frequentiebanden in de 900 en 1800
megahertz, zijnde de gsm-1 en gms-2 band, de umtsband van 2100 tot 2200
megahertz en de band rond de 1575 megahertz (de gps plaatsbepalingsband),
- waardoor wederrechtelijke verhindering of bemoeilijking van de opslag en/of
verwerking en/of overdracht van gegevens ten algemene nutte of stoornis in
openbaar telecommuncatiewerk of in de uitvoering van een openbare
telecommunicatie dienst is ontstaan, te weten een ernstige verstoring van twee
gsm 900 megahertz opstelpunten (gsm-sites) van/bij KPN Telecom en/of
opstelpunten van/bij Vodafone en/of
- tengevolge waarvan gemeen gevaar voor goederen of voor de verlening van
diensten te duchten was, te weten een ernstige verstoring van twee gsm 900
megahertz opstelpunten (gsm-sites) van/bij KPN Telecom en/of opstelpunten
van/bij Vodafone;
art 161 sexies Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf en onder 1 Wetboek van Strafrecht
meest subsidiair
hij, verdachte, een persoon genaamd [getuige 1] heeft doen plegen om in of
28 april 2011 tot en met 02 mei 2011 te Kaatsheuvel, althans in Nederland
opzettelijk enig geautomatiseerd werk of enig werk voor telecommunicatie te
vernielen en/of beschadigd of onbuikbaar te maken,
en/of stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk te veroorzaken
door het plaatsen en/of monteren en/of voorhanden hebben en/of aanwezig zijn
(in een perceel waarin een persoon genaamd [slachtoffer] werd gegijzeld en/of
wederrechtelijk van diens vrijheid werd beroofd)
van een multiband jammer en/of een vier band telefoon jammer dit is een
radiozendapparaat bestemd om de telecommunicatie infrastructuur te verstoren
door het uitzenden van radiocommunicatie signalen met grote brandbreedte
liggende in het mobiele netwerk banden en gebouwd en ontworpen om het gsm,
umts en gps verkeer te verstoren op de frequentiebanden in de 900 en 1800
megahertz, zijnde de gsm-1 en gms-2 band, de umtsband van 2100 tot 2200
megahertz en de band rond de 1575 megahertz (de gps plaatsbepalingsband),
- waardoor wederrechtelijke verhindering of bemoeilijking van de opslag en/of
verwerking en/of overdracht van gegevens ten algemene nutte of stoornis in
openbaar telecommunicatiewerk of in de uitvoering van een openbare
telecommunicatie dienst is onstaan te weten, een ernstige verstoring van twee
gsm 900 megahertz opstelpunten (gsm-sites) van/bij KPN Telecom en/of
opstelpunten van/bij Vodafone en/of
- tengevolge waarvan gemeen gevaar voor goederen of voor de verlening van
diensten te duchten was, te weten een ernstige verstoring van twee gsm 900
megahertz opstelpunten (gsm-sites) van/bij KPN Telecom en/of opstelpunten
van/bij Vodafone,
waarbij die [getuige 1] straffeloos was;
art 161 sexies Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf en onder 1 Wetboek van Strafrecht
art 10.9 lid 1 Telecommunicatiewet