ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ5809

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
16/600846-11 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met betrekking tot een incident in Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 27 juli 2011 in Utrecht, waarbij de verdachte betrokken was bij een woordenwisseling met de aangever, [benadeelde]. Na de woordenwisseling heeft de verdachte de aangever met zijn rechtervuist tegen de kaak geslagen, wat resulteerde in letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor samenwerking tussen de verdachte en een medeverdachte, en dat de enkele vuistslag niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op zwaar letsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor eenvoudige mishandeling, maar sprak hem vrij van de overige tenlastegelegde feiten, waaronder openlijke geweldpleging en zware mishandeling.

De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en het beroep op noodweer en putatief noodweer verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank legde een lagere straf op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de rol van de aangever. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 750,- met een proeftijd van twee jaar, en de rechtbank legde een schadevergoedingsmaatregel op aan de verdachte ten behoeve van de benadeelde partij, [benadeelde]. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor een deel niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, A. Heijboer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/600846-11 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 18 maart 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1983],
wonende te [woonplaats], [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 november 2012 en 4 maart 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman, mr. J.P.M. Denissen, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
De benadeelde partij [benadeelde] is ter zitting van 4 maart 2013 bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M.R. van Ginneken, advocaat te Utrecht.
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is op de zitting van 4 maart 2013 gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 27 juli 2011 te Utrecht
primair: zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [benadeelde];
subsidiair: samen met anderen heeft geprobeerd [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
meer subsidiair: zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, gericht tegen [benadeelde];
meest subsidiair: samen met anderen [benadeelde] heeft mishandeld, als gevolg waarvan [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht. Van het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde kan komen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van 4 maart 2013 is voor de rechtbank komen vast te staan dat op 27 juli 2011 de hierna volgende feiten hebben plaatsgevonden.
Er is sprake is geweest een woordenwisseling tussen [verdachte] en [getuige 1], waarna [getuige 1] haar stiefzoon aangever [benadeelde] - heeft gebeld om te komen. [benadeelde] arriveert vervolgens ter plaatse en loopt in de richting van verdachte. Deze is inmiddels in gesprek met [medeverdachte], die zit in zijn stilstaande bestelbus waarvan het portierraam is geopend.
Op 12 augustus 2011 heeft [benadeelde] aangifte gedaan ter zake van zware mishandeling op 27 juli 2011 te Utrecht. Daarbij heeft aangever verklaard dat op hem uitgeoefend geweld zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt, bestaande uit onder meer een kaakfractuur en twee gebroken oogkassen. Aangever heeft verklaard dat hij met volle kracht het portier van de bestuurderszijde van de Volkswagenbus tegen de linkerzijde van zijn hoofd kreeg. Hij voelde dat het pijn deed. Een hem onbekende man kwam uit de bestelbus. Aansluitend heeft verdachte met zijn rechtervuist tegen de linkerzijde van de kaak van aangever gestompt. Aangever voelde dat het enorm veel pijn deed en zag en voelde dat het bloed uit zijn mond stroomde. Aangever is naar de woning van [aangever] gelopen en daar buiten kennis geraakt.
Getuige [getuige 1] (de rechtbank begrijpt dat dit [aangever] betreft) heeft verklaard dat aangever haar stiefzoon is en dat [aangever2] haar man is. Getuige [getuige 1] zag toen zij thuis kwam dat aangever op de keukenvloer lag en niet bij kennis was.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever heeft geslagen.
Uit de verklaring van de behandelend kaakchirurg van aangever van 3 augustus 2011 blijkt dat bij aangever sprake was van een breuk van de rechter bovenkaakholte (fractuur sinus maxillaris), een verplaatste breuk van de oogkasbodem (fractuur orbitabodem) aan de linker zijde, een breuk van de linker kaak (angulus mandibulae fractuur) met een breuk van de aanwezige verstandskies met een forse dislocatie. Voorts was bij aangever sprake van gevoelsstoornissen van de wang en de onderlip.
De rechtbank acht niet bewezen dat sprake was van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door het portier van de bus te openen.
Het (snel) openen van een autoportier is niet een handeling die naar de aard en uiterlijke verschijningsvorm agressief is, is niet uit zichzelf gericht op het schaden van een ander (zoals een vuistslag dat in beginsel is). Uit de handeling op zichzelf beschouwd kan opzet op (zwaar) letsel bij degene die door zo’n deur geraakt wordt, niet worden afgeleid. Een dergelijk opzet blijkt ook overigens niet uit de bewijsmiddelen.
Met kracht opengooien van een autoportier waar iemand naast staat kán de aanmerkelijke kans meebrengen dat die persoon geraakt wordt en letsel oploopt.
Wanneer degene die het portier opent bewust die kwade kans aanvaardt is sprake van voorwaardelijk opzet.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij niet de intentie had om [benadeelde] te raken, maar om uit te stappen en een eind aan de ruzie te maken. Dit wordt ondersteund door de getuige [getuige 2].
Er is geen bewijsmiddel dat deze gestelde intentie afdoende weerlegt.
Die intentie om de ruzie te beëindigen staat in de weg aan het aannemen van (voorwaardelijk) opzet om [benadeelde] met het autoportier lichamelijk letsel toe te brengen.
Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte] (voorwaardelijk) opzet, had op het met de deur raken van het hoofd van [benadeelde] en het aldus toebrengen van lichamelijk letsel aan die [benadeelde]. Van samenwerking met verdachte blijkt evenmin.
Het onderdeel van de tenlastelegging dat hierop ziet, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen en verdachte dient van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
Gelet op de verklaring van aangever [benadeelde] en de verklaring van verdachte is voor de rechtbank komen vast te staan dat verdachte met zijn rechtervuist tegen de linkerzijde van de kaak van aangever heeft gestompt. De rechtbank is echter van oordeel dat ook hier niet bewezen kan worden dat hierbij sprake is geweest van enige samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte].
De rechtbank is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat niet duidelijk is welk (zwaar) letsel door welke gebeurtenis is veroorzaakt. Welk letsel werd veroorzaakt door het tegen het gezicht van aangever slaan van het portier van de Volkswagenbus, en/of de stomp/klap van verdachte, en/of een mogelijke val van aangever op straat , en/of een mogelijke aanval van een derde en/of een mogelijke val van aangever op de keukenvloer in de woning van zijn stiefmoeder [getuige 1]?
Dat aangever als gevolg van de stomp/klap van verdachte enig letsel heeft opgelopen, staat op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen wel vast.
Een enkele vuistslag brengt niet –zonder meer – een aanmerkelijke kans op zwaar letsel met zich, zodat ook voorwaardelijk opzet op zwaar letsel niet bewezen kan worden.
De rechtbank acht om die reden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (eenvoudige) mishandeling, te weten het meest subsidiair ten laste gelegde, en zal verdachte van het overige vrijspreken. .
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 27 juli 2011 te Utrecht [benadeelde] opzettelijk mishandeld heeft door:
- een klap of stomp tegen het hoofd van die [benadeelde] te geven,
ten gevolge van welke mishandeling die [benadeelde] pijn en letsel heeft bekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit en de verdachte
6.1 De standpunten van de verdediging en van de officier van justitie
De verdediging heeft betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging. In dat verband heeft de verdediging gesteld dat verdachte heeft gehandeld geboden door de noodzakelijke verdediging (noodweer). Verdachte verkeerde in ieder geval in de veronderstelling zich te moeten dan wel zich te mogen verdedigen (putatief noodweer). Voor zover hij de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, was dit het gevolg van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt (noodweerexces).
De officier van justitie is van mening dat geen sprake is van noodweer en dus geen noodweerexces, omdat geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever. Het beroep op putatief noodweer kan naar de mening van de officier van justitie evenmin slagen aangezien de door verdachte gemaakte vergissing moet zijn gebaseerd op objectieve feiten of omstandigheden. Van dat laatste is geen sprake.
6.1 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding door aangever jegens verdachte. Aangever is op verdachte toegelopen en is ter hoogte van het linker voorportier van de Volkswagenbus blijven staan. Dat, zoals door verdachte is verklaard, aangever iets metaalkleurigs in zijn linkerhand vast hield, mogelijk een mes of een schroevendraaier, is niet onderschreven door verklaringen van getuigen van het incident, ook niet door medeverdachte [medeverdachte] die zich vlakbij verdachte bevond.
Dat verdachte meende dat aangever iets metaalkleurigs in zijn linkerhand vast had, acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden. Dat er reden was dat hij dat mocht menen is niet gesteld.
Hoewel de rechtbank aannemelijk acht dat aangever de verdachte dicht is genaderd blijkt overigens niet van een zodanige situatie dat verdachte zich met een klap of vuistslag moest verdedigen.
Het beroep op noodweer(exces) en putatief noodweer wordt dan ook verworpen.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
mishandeling.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 90 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 45 dagen, met aftrek bij de uitvoering van de werkstraf van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht naar rato van twee uur per dag.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak gevraagd, subsidiair ontslag van rechtsvervolging en meer subsidiair een lagere werkstraf dan door de officier van justitie is gevorderd.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling.
Omdat de officier van justitie bij haar eis is uitgegaan van een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging en de rechtbank slechts de mishandeling bewezen acht, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Ingevolgde de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken van oktober 2012 staat voor een mishandeling, enig letsel ten gevolge hebbend, een geldboete van € 750,-.
De rechtbank acht het voorwaardelijk opleggen van genoemde geldboete in het onderhavige geval passend en geboden. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte in verband met dit feit al 2 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, welke sanctie in het algemeen als zwaarder wordt ervaren dan een geldboete. De rechtbank heeft tevens meegewogen de rol van aangever [benadeelde] in het gebeuren en dat sprake is van een relatief oud feit.
8. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 5.160,55 voor het feit, te weten € 160,55 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 300,- ter zake van immateriële schade, een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering ter zake van immateriële schade omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering ter zake van materiële schade, omdat de behandeling in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 27, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
De rechtbank:
vrijspraak
Spreekt verdachte vrij van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit;
bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het meest subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op: mishandeling
strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar.
strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 750,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
Beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 15 dagen;
Bepaalt dat deze geldboete niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
Bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete naar rato van € 50,- per dag;
benadeelde partij
Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 300,-
ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 27 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
schademaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], € 300,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
Bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter,
mrs. S. Wijna en C.S.K. Fung Fen Chung, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 maart 2013.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
BIJLAGE
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt, na wijziging, ten laste gelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 27 juli 2011 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: een kaakfractuur en/of een gebroken en/of een verbrijzelde oogkas(sen) en/of een neusfractuur en/of zenuwschade wang en/of onderlip/kaak), heeft toegebracht, door opzettelijk
-(met kracht) tegen een portier van een bestelbus te trappen, althans het portier open te gooien en/of maken, waardoor het portier (met kracht) tegen het hoofd van die [benadeelde] is gekomen en/of
-die [benadeelde] (met kracht) op/tegen zijn kaak, althans zijn gezicht, te stompen en/of slaan;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 27 juli 2011 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
-(met kracht) tegen een portier van een bestelbus heeft getrapt, althans het portier open heeft gegooid en/of gemaakt, waardoor het portier (met kracht) tegen het hoofd van die [benadeelde] is gekomen en/of
-die [benadeelde] (met kracht) op/tegen zijn kaak, althans zijn gezicht, heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 27 juli 2011 te Utrecht met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Zuilenveldlaan, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit
-het (met kracht) trappen tegen een portier van een bestelbus, althans het portier open te gooien en/of maken, waardoor het portier (met kracht) tegen het hoofd van die [benadeelde] is gekomen en/of
-het (met kracht) stompen en/of slaan op/tegen de kaak, althans het gezicht, van die [benadeelde];
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meest subsidiair
hij op of omstreeks 27 juli 2011 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [benadeelde] opzettelijk mishandeld heeft door:
- een klap of stomp tegen het hoofd van die [benadeelde] te geven; en/of
- door een portier van een bestelbus op te gooien / te maken waardoor het portier (met kracht) tegen het hoofd van die [benadeelde] is gekomen,
ten gevolge van welke mishandeling die [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een kaakfractuur en/of een verbrijzelde oogkas, althans pijn en/of letsel heeft bekomen.
Art 300 Wetboek van Strafrecht