RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zaaknummer: WK2012/009
Rekestnummer: 339602 / HA RK 13-73
beslissing van 16 april 2013 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek in de zin van artikel 512 Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres]
hierna te noemen verzoeker,
raadsman: mr. J.T.E. Vis, advocaat te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Verzoeker heeft op 28 februari 2013 verzocht om de meervoudige kamer die de tegen hem bij deze rechtbank aanhangige strafzaak, bekend onder parketnummer 16/650610-12, heeft behandeld te wraken.
1.2. De meervoudige kamer, mr. M.A.E. Somsen (voorzitter), mr. M.J. Veldhuijzen en mr. P.K. van Riemsdijk (rechters), heeft niet berust in de wraking.
1.3. De griffier van deze rechtbank heeft verzoeker, zijn raadsman en de gewraakte rechters opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 2 april 2013.
1.4. Het wrakingsverzoek is op 2 april 2013 in het openbaar behandeld. Daarbij was mr. P.K. van Riemsdijk namens de gewraakte meervoudige kamer aanwezig. Mr. J.T.E. Vis is namens verzoeker verschenen. Mr. van Riemsdijk heeft het standpunt van de meervoudige kamer toegelicht, concluderend tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van het verzoek.
1.5. De uitspraak is bepaald op heden.
2.1. Op 14 februari 2013 is de tegen verzoeker bij deze rechtbank aanhangige strafzaak, bekend onder parketnummer 16/650610-12, door de meervoudige strafkamer inhoudelijk behandeld. Op 14 februari 2013 is de uitspraak in deze strafzaak bepaald op 28 februari 2013 om 13:15 uur.
2.2. Verzoeker heeft op 28 februari 2013 om 03:07 uur – in de ochtend – een fax verzonden aan het faxnummer 030-2235349, met het verzoek om de meervoudige kamer die zijn zaak heeft behandeld te wraken. Het door verzoeker gebruikte faxnummer betreft een faxnummer van het arrondissementsparket Midden-Nederland. Eerst op 29 februari 2013 heeft het faxbericht van verzoeker de wrakingskamer van de rechtbank Midden-Nederland bereikt. Op dat moment was reeds vonnis gewezen in de strafzaak tegen verzoeker.
3.1. Verzoekers raadsman stelt dat verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek. Verzoeker heeft kennisgenomen van een artikel in de krant ‘de Bunschoter’, via dit artikel vernam verzoeker dat er de volgende dag, op 28 februari 2013, uitspraak zou worden gedaan in zijn strafzaak. Verzoeker kon zich met de inhoud van het krantenartikel niet verenigen en heeft zo tijdig als kon zijn verzoek ingediend. Verzoeker heeft dit verzoek ingediend middels het bij hem bekende faxnummer 030-2235349. Middels dit faxnummer was verzoeker gewoon om te communiceren met justitie.
Verzoeker beroept zich op een uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden van 13 april 2010, LJN: BJ9926. Verzoeker heeft zijn fax vroeg in de ochtend, om 03:07 uur verzonden, de uitspraak zou pas in de middag plaatsvinden. De mogelijkheid dat de betrokken rechters redelijkerwijs kennis hadden kunnen nemen van het verzoek bestond dus. Verzoeker stelt zich aldus op het standpunt dat de meervoudige kamer de behandeling van de tegen hem aanhangige strafzaak had moeten schorsen en dat geen vonnis had mogen worden gewezen op 28 februari 2013.
Nu verzoeker zich op het standpunt stelt dat hij kan worden ontvangen in zijn verzoek, is hij van mening dat zijn verzoek moet worden toegewezen. Verzoeker heeft zijn bezwaren tegen een inhoudelijke behandeling op 14 februari 2013 kenbaar gemaakt en ondanks deze bezwaren is de meervoudige kamer voortgegaan met de zitting. Verzoeker is van mening dat zijn aanhoudingsverzoek onterecht is afgewezen. Verzoeker is tijdig gewisseld van raadsman en heeft dit ook tijdig kenbaar gemaakt aan de rechtbank. Verzoekers raadsman, mr. Vis, was helaas niet tijdig beschikbaar voor de zitting van 14 februari 2013. Verzoeker had gebruik willen maken van de mogelijkheid om zich ter terechtzitting gemotiveerd te verdedigen. Deze mogelijkheid is hem ontnomen.
Voorts stelt verzoeker zich op het standpunt dat in het geheel nog geen onderzoek ter terechtzitting had mogen plaatsvinden. Verzoeker heeft voorafgaand aan de eerste zitting van 29 november 2012, bezwaar gemaakt tegen de dagvaarding. Op 14 februari 2013 was op dit bezwaar nog niet inhoudelijk beslist.
Op basis van deze twee gronden is bij verzoeker de vrees ontstaan dat er sprake is van een gebrek aan onpartijdigheid bij de gewraakte leden van de meervoudige kamer.
4. Het standpunt van de rechter
4.1. Mr. Van Riemsdijk heeft erop gewezen dat in het vonnis van 28 februari 2013 uitgebreid is gemotiveerd waarom het aanhoudingsverzoek van verzoek is afgewezen. Op de eerste zitting van 29 november 2012 is de behandeling van de zaak aangehouden opdat verzoeker rechtsbijstand kon verkrijgen. Dit heeft hij ook gedaan, echter een week voor de uiteindelijke zitting van 14 februari 2013 heeft hij te kennen gegeven dat hij niet langer met zijn raadsman verder kon gaan. Daags voor deze zitting heeft verzoeker het kantoor van mr. Vis pas benaderd.
Mr. Van Riemsdijk geeft voorts aan dat het hem ook is opgevallen dat op de zitting van 29 november 2012 niet eerst is beslist op het bezwaar tegen de dagvaarding. Dit is ongebruikelijk. Hij gaat er vanuit dat op de zitting van 14 februari 2013 wel op het bezwaar is beslist, maar durft dit uit zijn hoofd niet met zekerheid te zeggen. Mocht dit niet het geval zijn lijkt dit echter meer een punt van geschil in een eventueel appel dan in een wrakingsprocedure.
Het artikel uit ‘de Bunschoter’ is mr. Van Riemsdijk niet bekend en hij kan daar dan ook niet inhoudelijk op reageren. De kamer was voorafgaand aan de uitspraak niet bekend met het wrakingsverzoek.
5.1. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm gegeven door zowel artikel 512 van het Wetboek van strafvordering als door artikel 6 EVRM, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging bevooroordeeld is. Ook kan daarvan sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
5.2. Alvorens de rechtbank toekomt aan een eventuele inhoudelijke beoordeling van het verzoek zal allereerst beoordeeld moeten worden of verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek.
5.3. De Hoge Raad heeft in een uitspraak van 13 april 2010, LJN: BJ9926, bepaald dat een verzoek tot wraking kan worden gedaan totdat uitspraak is gedaan in de hoofdzaak. Wanneer een schriftelijk verzoek wordt ingediend na sluiting van het onderzoek ter terecht zitting, is dit verzoek slechts tijdig gedaan indien het voorafgaand aan de uitspraak bij het gerecht is ingekomen. Indien het verzoek de rechters te laat bereikt wegens onduidelijkheid of onvolledigheid van bijvoorbeeld de adressering dan komt dit voor risico van de indiener.
5.4. Het onderhavige verzoek is echter eerst op 29 februari 2013, dus na de uitspraak, bij (de wrakingskamer van) het gerecht ingekomen. De oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat verzoeker zijn verzoek niet heeft gefaxt naar (de wrakingskamer van) het gerecht zelf, maar naar een bij hem bekend faxnummer van het arrondissementsparket Midden-Nederland. Gelet op de hiervoor vermelde uitspraak van de Hoge Raad der Nederland is de rechtbank van oordeel dat het voor risico van verzoeker komt dat zijn verzoek het gerecht niet tijdig heeft bereikt. Te meer nu hij zichzelf op eenvoudige wijze had kunnen vergewissen van het correcte faxnummer. Dit is immers voor een ieder beschikbaar via www.rechtspraak.nl.
5.5. Nu het door klager gedane verzoek niet voor de uitspraak bij het gerecht, de rechtbank Midden-Nederland, is ingekomen, dient verzoeker niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek. .
6.1. verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van mr. M.A.E. Somsen, mr. M.J. Veldhuijzen en mr. P.K. van Riemsdijk;
6.2. draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, zijn raadsman, mr. M.A.E. Somsen, mr. M.J. Veldhuijzen en mr. P.K. van Riemsdijk, alsmede aan de voorzitter van de afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank;
Deze beslissing is gegeven door mr. O.E. Mulder, voorzitter, mr. E.T.M. Schoevaars en
mr. M. ter Brugge leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L. van Gaal als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2013.