Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2014 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
Uit een inspectierapport van 24 februari 2012 blijkt dat een toezichthouder in dienst van de gemeente Baarn op die dag naar aanleiding van een melding heeft geconstateerd dat op het zij-erf van het perceel een garage met een verdieping is gebouwd. Volgens het inspectierapport is de oppervlakte van het bouwwerk 40 m² en de hoogte 5m. Vervolgens is verweerder gekomen tot de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluitvorming.
€ 120.000,- aan materiële in immateriële schade heeft geleden. Aangezien eiser stelt dat hij ten gevolge van het besluit van 25 januari 2013 schade heeft geleden, heeft hij een belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen dit besluit.
Op grond van artikel 4, derde lid, aanhef en onder h, van de planvoorschriften mag op de gronden met de bestemming ‘Woondoeleinden’ met inachtneming van de overige bepalingen van dit artikel slechts worden gebouwd onder de voorwaarde dat de totale oppervlakte van de bijgebouwen en overkapte bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van woondoeleinden, niet meer mag zijn dan 15% van de oppervlakte van het betreffende perceel, met uitzondering van het perceelsgedeelte waarop ex lid 3e of 5b een hoofdgebouw is of kan worden gerealiseerd, zulks met een maximum van 24 m², danwel 36 m², indien het perceel voor vierwielige motorvoertuigen toegankelijk is.
Uit de redactie van sub b. en g. van het derde lid van artikel 4 van de planvoorschriften leidt de rechtbank af dat eisers betoog niet slaagt. Daarin zijn andere regels gegeven voor bijgebouwen en overkapte bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Indien de in deze leden gebruikt bijzin ‘geen gebouwen zijnde’ niet enkel betrekking zou hebben op ‘overkapte bouwwerken’, dat er direct voor staat, maar ook op ‘bijgebouwen’, zou een contradictio in terminis ontstaan. Het is immers niet mogelijk dat een bijgebouw tevens geen gebouw is. Dit betekent dat het wel zo moet zijn dat de bijzin ‘geen gebouw zijnde’ in deze artikeleden alleen betrekking heeft op het zelfstandig naamwoord dat direct voor die bijzin staat en niet op de zelfstandige naamwoord(en) in de daaraan voorafgaande opsomming. Gelet op deze systematiek moet ook de bijzin in het derde lid, aanhef en onder h, van de planvoorschriften zo begrepen worden dat deze slechts betrekking heeft op het zelfstandig naamwoord dat er direct voor staat.
25 januari 2013 mede betrekking op het besluit van 24 mei 2013.
Beslissing
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 25 januari 2013 ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 24 mei 2013 niet-ontvankelijk.