6.Eiser heeft ten slotte in zijn beroepschrift aangevoerd dat de in het arbeidskundig onderzoek geduide functies – op grond waarvan de theoretische verdiencapaciteit van eiser is vastgesteld – voor hem te belastend en niet passend zijn. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze geduide functies passend zijn, gelet op de op basis van het medisch onderzoek bij eiser vastgestelde beperkingen. Eiser heeft vervolgens ter zitting aangegeven dat de geduide functies inderdaad passend zouden zijn, indien zou worden uitgegaan van de juistheid van de ten aanzien van hem vastgestelde medische beperkingen. Nu de rechtbank in rechtsoverweging 4.5. tot het oordeel is gekomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische beoordeling en de daaruit volgende beperkingen onjuist zijn, slaagt deze beroepsgrond evenmin.
De beslissing over de loonsanctie
7.1.Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd aan de werkgever een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA (loonsanctie) op te leggen. Volgens eiser heeft verweerder zich onvoldoende ingespannen om hem in zijn functie binnen het bedrijf zijn werkzaamheden te laten hervatten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de werkgever zich voldoende heeft ingezet om de re-integratie van eiser te bewerkstelligen.
7.2.De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak het volgende volgt. Wanneer een verzekerde bij zijn aanvraag om een WIA-uitkering of later in die procedure aan verweerder verzoekt om – in plaats van aansluitend op de wettelijke wachttijd een uitkering toe te kennen – de werkgever een loonsanctie op te leggen, doet hij daarmee een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder dient in dat geval een beslissing te nemen op dat verzoek; die beslissing is dan aan te merken als een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb, ook indien het verzoek wordt afgewezen. Tegen een dergelijke beschikking staat afzonderlijk – los van het besluit op de aanvraag om een WIA-uitkering – bezwaar en beroep open. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de CRvB van 6 februari 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BC4481) en 7.3.In zijn bezwaarschrift tegen het primaire besluit heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat aan de werkgever ten onrechte geen loonsanctie is opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het bezwaarschrift in zoverre moet worden aangemerkt als een verzoek aan verweerder om de werkgever een loonsanctie op te leggen en dat dit verzoek is aan te merken als aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb waarop verweerder diende te beslissen.
7.4.De rechtbank stelt verder vast dat uit de aanvraag van eiser van 21 december 2012 om een WIA-uitkering niet volgt dat hij reeds toen (ook) heeft verzocht de werkgever een loonsanctie op te leggen. Eiser heeft evenmin op andere wijze aannemelijk gemaakt dat hij een dergelijk verzoek heeft gedaan voordat verweerder op 8 maart 2013 het primaire besluit nam. Omdat uit artikel 4:1 van de Awb volgt dat dergelijke verzoeken schriftelijk moeten worden ingediend, maakt de omstandigheid dat eiser, tijdens zijn re-integratietraject of in de procedure die tot zijn WIA-uitkering heeft geleid, er bij verweerder mondeling op heeft aangedrongen een loonsanctie op te leggen dit niet anders. De rechtbank is daarom van oordeel dat de beoordeling door verweerder in het primaire besluit van de re-integratie-inspanningen en het re-integratieverslag van de werkgever moet worden aangemerkt als ambtshalve beoordeling, zoals verweerder ter zitting ook heeft aangegeven en waartoe hij ook gehouden is.
7.5.De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende arbeidskundige beoordeling inhoudelijk is ingegaan op de aanvraag van eiser om een loonsanctie op te leggen, zoals eiser die heeft gedaan gelijktijdig met het indienen van zijn bezwaarschrift. Voor zover verweerder in het bestreden besluit heeft beslist aan verweerder geen loonsanctie op te leggen moet dit naar het oordeel van de rechtbank in zoverre dan ook worden aangemerkt als primair besluit op die aanvraag. Het beroep van eiser, voor zover dat is gericht tegen de weigering een loonsanctie op te leggen, moet vervolgens worden aangemerkt als bezwaarschrift, waarop door verweerder in beginsel een besluit moet worden genomen, voordat daartegen beroep open staat.
7.6.Zowel eiser als verweerder hebben ter zitting desgevraagd ingestemd met het afzien van de bezwaarprocedure en met de behandeling door de rechtbank van (ook) dit onderdeel van het geschil in beroep, met het oog op finale geschilbeslechting. De rechtbank merkt het verhandelde ter zitting in zoverre aan als een in het bezwaarschrift gedaan verzoek van eiser om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter in de zin van artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb en als een besluit tot instemming met dit verzoek door verweerder in de zin van artikel 7:1a, derde lid, van de Awb.
7.7.De rechtbank dient vervolgens te oordelen over het nu als beroep aan te merken bezwaarschrift tegen de weigering een loonsanctie op te leggen. Daartoe overweegt zij als volgt. Uit artikel 25, tiende lid, van de Wet WIA volgt dat, nu eiser de aanvraag om een WIA-uitkering tijdig heeft gedaan, verweerder uiterlijk zes weken voor de afloop van de wachttijd de beschikking over het toepassen van zijn bevoegdheid een loonsanctie op te leggen had moeten geven. Dat betekent dat verweerder een dergelijke beschikking in dit geval uiterlijk had kunnen geven op 27 januari 2013, zijnde zes weken voor 11 maart 2013. De aanvraag om een loonsanctie op te leggen, zoals neergelegd in het bezwaarschrift tegen het primaire besluit over de WIA-uitkering, is ingediend op 21 maart 2013. Verweerder had daarom moeten constateren dat het te laat was om als beslissing op die aanvraag een loonsanctie op te leggen aan de werkgever. Verweerder heeft de aanvraag echter afgewezen op grond van een inhoudelijke beoordeling van de re-integratie-inspanningen van de werkgever. Het bestreden besluit berust daarom op een onjuiste motivering, terwijl de door verweerder gegeven beoordeling door eiser bestreden wordt. De beroepsgrond slaagt.