Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2014 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
7. a.het volgende staat. Op maandag 19 maart 2012 avond om 20.15 uur heeft de rapporteur door het keukenraam [A] waargenomen terwijl zij in de woonkamer een telefoongesprek aan het voeren was. De rapporteur verklaart het gezicht van [A] te herkennen uit eerdere observaties. Op dinsdag 20 maart 2012 is de rapporteur vanaf 7:40 uur aanwezig en neemt hij om 8:04 uur waar dat [A] met de kinderen naar school loopt. ’s Avonds om 22:30 uur wordt vanaf de achterzijde van de woning waargenomen dat [A] op de bank ligt. Op woensdag 21 maart 2012 wordt [A] niet waargenomen. Op donderdag 22 maart 2012 starten de waarnemingen om 7:45 uur en wordt om 8:17 uur waargenomen dat [A] met de kinderen naar school loopt. ’s Avonds om 23:00 uur wordt aan de achterzijde van de woning waargenomen dat [A] op de bank in de woonkamer zit. Op vrijdag 23 maart 2012 om 8:14 uur wordt waargenomen dat eiser samen met de oudste dochter met de auto vertrekt en dat [A] om 8:21 uur met de tweeling naar een terrein loopt waarop onder andere kinderopvang [kinderdagverblijf] is gevestigd.
7.b.drie personen tegenover verweerder een verklaring hebben afgelegd. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser van deze personen nieuwe verklaringen heeft overgelegd, waarin zij terugkomen op wat zij hebben verklaard tegenover verweerder dan wel hun verklaring nuanceren. Wat er ook zij van deze latere verklaringen, ook uit de oorspronkelijke verklaringen zoals weergegeven in het rapport van 27 juni 2012 blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat [A] haar hoofdverblijf had op de [adres]. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Mevrouw [C], bewoonster van [adres], heeft verklaard dat op nummer [adres] een man woont met gedeeltelijk zijn kinderen, dat de man een vriendin heeft met een Surinaams/Antilliaans uiterlijk en dat zij niet weet hoe vaak de vriendin er is. Mevrouw [D], bewoonster van [adres], heeft verklaard dat op nummer [adres] een man woont met drie kinderen en zij daar ook een zwarte/donkere vrouw ziet die zij met de sleutel naar binnen ziet gaan. De rechtbank stelt vast dat deze beide buurtbewoonsters niet verklaren dat de vriendin van hun buurman aan de [adres] woont. Zij verklaren evenmin iets over de frequentie van de aanwezigheid van de vriendin. Voorts noemen zij de naam van de vriendin niet, maar verklaren alleen dat zij een donkere huidskleur heeft. Nu verweerder niet door bijvoorbeeld het tonen van een foto aan deze buurtbewoners heeft geverifieerd of de vriendin ook daadwerkelijk [A] is, kan, in het licht van wat eiser en [A] hebben verklaard over [B], niet voetstoots worden aangenomen dat het dus (alleen) [A] is die door de buurtbewoonsters wordt bedoeld. Meneer [E], bewoner van [adres], heeft verklaard dat eiser met zijn Surinaamse vriendin en hun drie kinderen op nummer [adres] woont. Uit zijn verklaring blijkt echter niet waar hij deze ‘wetenschap’ op baseert en verweerder heeft hierop ook niet doorgevraagd. Uit deze verklaring kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de betwisting daarvan voor eiser en [A], dan ook niet worden afgeleid dat [A] haar hoofdverblijf had in de woning aan de [adres].
7. c, vermag de rechtbank niet in te zien hoe dit kan bijdragen aan de conclusie dat [A] dus haar hoofdverblijf had op de [adres]. Los van de omstandigheid dat ouders vrij zijn in de keuze van een school voor hun kinderen en de school en het kinderdagverblijf in dit geval is gelegen in de woonplaats van beide ouders, is dit geen concreet feit of omstandigheid die ziet op het hoofdverblijf. De omstandigheid genoemd onder
7. e.,dat [A] beschikt over een huissleutel van de woning aan de [adres], is in het licht van de verklaringen van eiser en [A] over de invulling die zij geven aan het gedeeld ouderschap, niet voldoende voor de conclusie dat [A] haar hoofdverblijf daar heeft. De verklaring van [A] dat zij gemiddeld twee tot drie nachten per week op de [adres] slaapt, is onvoldoende om aan te nemen dat zij daar haar hoofdverblijf heeft, nu dit niet het merendeel van de nachten is.
7.d.oordeelt de rechtbank dat het lage waterverbruik op het adres [adres] in dit geval onvoldoende is voor de conclusie dat [A] dus haar hoofdverblijf heeft op het adres [adres]. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de stukken niet geheel duidelijk wordt hoe is gekomen tot de conclusie dat het gemiddeld jaarverbruik 29 m³ is, nu verweerder ervan uitgaat dat op 6 mei 2011 de meterstand 117 m³ was en op 26 januari 2012 138 m³. Verder hebben eiser en [A] verklaard dat de kinderen deels verblijven bij eiser en dat [A] het grootste deel van de dag van huis is en ook nog eens twee à drie nachten per week in de woning van eiser verblijft. De gegevens die verweerder heeft over het waterverbruik op de [adres], gelet op de rapportage, geven niet meer duidelijkheid. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de uitkomst van het huisbezoek van 26 januari 2012, dat door verweerder wel is afgelegd op de [adres], geen aanleiding geeft voor de conclusie dat [A] daar niet met haar kinderen zou wonen. Gelet hierop kan, zonder nadere motivering van verweerder, die ontbreekt, niet uit het waterverbuik op de [adres] de conclusie volgen dat [A] haar hoofdverblijf heeft op het adres [adres].
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;