ECLI:NL:RBMNE:2014:2550

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
C-16-354586 - HA ZA 13-772
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake actio Pauliana en verhaalsmogelijkheden in civiele procedure

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, stond de actio Pauliana centraal. De eiseres, een besloten vennootschap, vorderde de vernietiging van twee verdelingen van onroerende zaken die door de gedaagden, echtgenoten, waren verricht. De eiseres stelde dat deze verdelingen Paulianeus waren, omdat ze de verhaalsmogelijkheden van de eiseres benadeelden. De rechtbank onderzocht de feiten en oordeelde dat de gedaagden niet voldoende hadden aangetoond dat de verdelingen geen benadeling van de verhaalsmogelijkheden van de eiseres met zich meebrachten. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet konden bewijzen dat de eiseres geen schuldeiser was van gedaagde 1, en dat de actio Pauliana dus niet kon slagen zonder dat de vorderingen van de eiseres tegen gedaagde 1 in rechte of op basis van een vaststellingsovereenkomst vaststonden. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres tot vernietiging van de verdelingen af, maar verklaarde in reconventie dat het beslag op de onroerende zaak niet rechtsgeldig was. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 9 juli 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/354586 / HA ZA 13-772
Vonnis van 9 juli 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.J. Beljaars-Vink te Breda,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats 2],
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.S.B. Schiphorst te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiseres], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd, en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gezamenlijk ook [gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 december 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 27 mei 2014 en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn, en waren in de voor deze zaak relevante periode, echtgenoten. Zij zijn op huwelijkse voorwaarden gehuwd.
2.2.
Bij notariële akte van 4 april 2013, ingeschreven in de openbare registers op 5 april 2013, hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de aan hen gezamenlijk toebehorende onroerende zaak aan het adres [adres] [woonplaats 1] (hierna: de woning [woonplaats 1]) toebedeeld aan [gedaagde 2], tegen schuldigverklaring door [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] uit hoofde van geldlening van een bedrag gelijk aan 50% van de WOZ-waarde van de woning [woonplaats 1], vermeerderd met 50% van de verkoopprijs -/- de WOZ-waarde, in het geval dat de woning [woonplaats 1] binnen één jaar zou worden verkocht (hierna: de verdeling [woonplaats 1]). In de akte is opgenomen dat de condities van de geldlening nog nader tussen partijen dienen te worden vastgesteld.
2.3.
Op 8 april 2013 heeft [eiseres], ter verzekering van door haar gepretendeerde vorderingen op [gedaagde 1], conservatoir verhaalsbeslag doen leggen op (de onverdeelde aandelen van [gedaagde 1] in) de woning [woonplaats 1] (hierna: het beslag [woonplaats 1]) en de aan [gedaagden] gezamenlijk toebehorende onroerende zaak [adres] ([woonplaats 2] (hierna: de woning [woonplaats 2], respectievelijk het beslag [woonplaats 2]). Deze beslagen zijn diezelfde dag om 12.00 uur ingeschreven in de openbare registers.
2.4.
Bij notariële akte van diezelfde dag nadien, 13.30 uur, hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de woning [woonplaats 2] aan [gedaagde 2] toebedeeld, onder dezelfde condities als met de woning [woonplaats 1] was gebeurd, met dien verstande dat bij de woning [woonplaats 2] geen rekening werd gehouden met verkoop binnen een jaar, alleen met de WOZ-waarde, kennelijk omdat verkoop van de woning [woonplaats 2] op dat moment niet in de bedoeling van partijen lag (hierna: de verdeling [woonplaats 2]).
2.5.
Op 2 juli heeft ING Bank (hierna: de bank) een bankgarantie afgegeven aan [eiseres] tot een bedrag van € 1.150.000,00, onder, onder meer, de ontbindende voorwaarde “dat in de rechte is komen vast te staan dat het Beslag [het beslag [woonplaats 1], toevoeging rechtbank] niet rechtsgeldig is dan wel de Verdeling [de verdeling [woonplaats 1], toevoeging rechtbank] wel rechtsgeldig is”. Diezelfde dag is het beslag [woonplaats 1] opgeheven en is de woning [woonplaats 1] verkocht aan een derde voor een koopprijs van € 2,3 miljoen.

3.Het geschil

3.1.
In conventie vordert [eiseres] vernietiging van de verdelingen [woonplaats 1] en [woonplaats 2] en gebod aan [gedaagden] om deze verdelingen ongedaan te maken, op straffe van dwangsommen en, in geval van uitblijven van voldoening aan dit gebod door [gedaagden], machtiging aan [eiseres] om deze ongedaanmaking zelf reëel te executeren, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan deze vorderingen de stelling ten grondslag, kort gezegd, dat de verdelingen [woonplaats 1] en [woonplaats 2] Paulianeus waren (artikel 3:45 BW).
3.3.
[gedaagden] voert verweer. Ten aanzien van de verdeling [woonplaats 2] stelt hij onder meer dat deze niet tegen [eiseres] als beslaglegger kan worden tegengeworpen (artikel 505 lid 2 Rv) zodat volgens hem [eiseres] in zoverre geen belang heeft bij haar vorderingen (artikel 3:303 BW). Ten aanzien van de verdeling [woonplaats 1] stelt [gedaagden] dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 3:45 BW niet is voldaan. Daarnaast verweert hij zich tegen de vordering van [eiseres] tot ongedaanmaking van de verdeling [woonplaats 1], omdat, kort gezegd, in geval van (onherroepelijke) vernietiging van deze verdeling de ontbindende voorwaarde van de bankgarantie niet intreedt en deze bankgarantie juist de strekking heeft om, in dat geval, vervangende zekerheid te bieden voor de alsdan door de verdeling [woonplaats 1] teloorgegane verhaalsmogelijkheid.
3.4.
In de reconventie vordert [gedaagden] verklaring voor recht dat het beslag [woonplaats 1] niet rechtsgeldig was, en veroordeling van [eiseres] tot betaling aan [gedaagden] van
€ 7.302,68, vermeerderd met € 1.014,63 per kwartaal vanaf 3 juli 2013, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding en met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.5.
Zijn vordering tot verklaring voor recht doet [gedaagden] steunen op de grondslag van zijn verweer in conventie ten aanzien van de woning [woonplaats 1]. Zijn geldvordering betreft door hem gemaakte kosten in verband met de bankgarantie en het beslag [woonplaats 1].
3.6.
[eiseres] voert verweer tegen deze vorderingen in reconventie. Dit verweer doet [eiseres] onder meer steunen op de grondslag van zijn vorderingen in conventie ten aanzien van de verdeling [woonplaats 1].
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verweer van [gedaagden] tegen de vorderingen van [eiseres] ten aanzien van de verdeling [woonplaats 2] slaagt. In zoverre zullen de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
4.2.
Wat betreft de vorderingen van [eiseres] ten aanzien de verdeling [woonplaats 1] geldt het volgende. [gedaagden] heeft niet weersproken dat dit een onverplichte rechtshandeling was. Hij weerspreekt ook niet, althans niet gemotiveerd, dat indien zou komen vast te staan dat [eiseres] hierdoor in haar verhaalsmogelijkheden is benadeeld, hij – dat wil zeggen zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] – daarvan wetenschap had. [gedaagden] betwist wel dat aan de overige voorwaarden voor toepassing van artikel 3:45 BW is voldaan. In de eerste plaats stelt hij dat van benadeling van verhaalsmogelijkheden geen sprake is. In de tweede plaats betwist hij dat [eiseres] schuldeiser van [gedaagde 1] is.
4.3.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat geen sprake is van benadeling van verhaalsmogelijkheden, voert [gedaagden] aan, kort gezegd, dat het vermogen van [gedaagde 1] door de verdeling [woonplaats 1] in omvang niet is gewijzigd. Alleen de samenstelling is gewijzigd: in de plaats van de onverdeelde helft van de eigendom van de woning [woonplaats 1] is nu een vordering uit hoofde van geldlening op [gedaagde 2] gekomen, van gelijke (nominale) waarde. Naar het oordeel van de rechtbank is deze enkele omstandigheid niet zonder meer voldoende voor de vaststelling dat geen benadeling van verhaalsmogelijkheden heeft plaatsgevonden (vlg. HR 3 oktober 1980,
NJ1980, 643 m.nt. GJS (Imperial/Waanders)).
4.4.
Een (onbezwaarde) onroerende zaak biedt in die zin zeker verhaal voor de schuldeiser, dat deze kan worden beslagen en wanneer een titel wordt verkregen ook kan worden uitgewonnen, onafhankelijk van de wil van de debiteur of een betrokken derde, terwijl een vordering van de debiteur op een (betrokken) derde – als verhaalsobject – die zekerheid niet biedt. Wanneer een titel wordt verkregen jegens de debiteur dient de crediteur, indien deze derdenbeslag zou leggen onder de derde en indien de derde niet vrijwillig betaalt, alsnog te gaan procederen tegen de derde en zal hij voorts afhankelijk zijn van de daadwerkelijke verhaalsmogelijkheden bij de derde op het moment van executie van de titel tegen de derde. Er zijn dan dus allemaal bemoeilijkingen van verhaal mogelijk, die bij executie op een registergoed van de debiteur niet kunnen spelen.
4.5.
De stelling van [eiseres] dat onduidelijk is of de geldlening van [gedaagde 1] aan [gedaagde 2] opeisbaar is en dat verrekening – [eiseres] doelt klaarblijkelijk op verrekening van tegenvorderingen van [gedaagde 2] op [gedaagde 1] – niet is uitgesloten, heeft [gedaagden] onbesproken gelaten. Ook op dit punt heeft [gedaagden] dus niet gemotiveerd betwist dat sprake is van benadeling van [eiseres] in haar verhaalsmogelijkheden.
4.6.
Hierbij komt, tot slot, dat [gedaagden] de stelling van [eiseres] dat [gedaagde 2] haar schuld uit overbedeling – waarmee [eiseres] klaarblijkelijk het oog heeft op de daarvoor in de plaats getreden schuld uit geldlening – niet zal kunnen voldoen, waarmee [eiseres] klaarblijkelijk bedoelt: ook niet aan [eiseres] zal kunnen voldoen in geval van executoriaal derdenbeslag door [eiseres] onder [gedaagde 2] ten laste van [gedaagde 1], slechts heeft weersproken met de stelling dat zij dat wel zal kunnen, onder meer omdat de door haar ontvangen koopprijs voor de woning [woonplaats 1] zich nog steeds in haar vermogen bevindt, waarvan verder deel uitmaakt de volledige eigendom van de woning [woonplaats 2]. Dit is een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de stelling van [eiseres] dat [gedaagde 2] haar schuld aan [gedaagde 1] niet zal kunnen betalen, mede gelet op het feit dat de concrete gegevens die deze stellingname van [eiseres] eventueel zou kunnen ontkrachten dan wel staven, zich exclusief in het domein van [gedaagden] bevinden. Het had daarom op de weg van [gedaagden] gelegen om zijn betwisting van de stelling van [eiseres] dat [gedaagde 2] [gedaagde 1] niet zal kunnen betalen, nader – met concrete gegevens en bewijsstukken – te onderbouwen, hetgeen [gedaagden] niet heeft gedaan.
4.7.
Voor zover [gedaagden] heeft willen betogen dat geen sprake is van benadeling in verhaalsmogelijkheden omdat [gedaagde 1] hoe dan ook, ook los van zijn vorderingen uit geldlening op [gedaagde 2], voldoende verhaalsmogelijkheden biedt aan [eiseres], geldt om dezelfde reden – het lag op de weg van [gedaagden] om die stelling met concrete gegevens en bewijsstukken te staven, omdat die zich in zijn domein bevinden, wat hij niet heeft gedaan – dat [gedaagden] deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
4.8.
[gedaagden] voert aan dat [eiseres] helemaal geen vordering heeft op [gedaagde 1] en daarom niet als schuldeiser van [gedaagde 1] is aan te merken, zodat reeds om die reden niet aan de voorwaarden van artikel 3:45 BW is voldaan. De rechtbank begrijpt de vorderingen van [eiseres] aldus, dat het haar er niet om te doen is om de gegrondheid van haar aanspraken jegens [gedaagde 1] in de onderhavige procedure ten gronde te doen vaststellen; haar eis is daarop ook niet ingericht en zij heeft daarvoor een andere procedure, bij de rechtbank Noord-Nederland, aanhangig gemaakt. Dit neemt niet weg dat inderdaad, zoals [gedaagden] terecht aanvoert, een actio Pauliana (artikel 3:45 BW) slechts kan slagen indien deze is ingesteld door iemand van wie kan worden vastgesteld dat deze schuldeiser is van degene die de bestreden rechtshandeling heeft verricht. Binnen de context van de onderhavige procedure ligt het daarom voor de hand dat, nu de rechtbank van oordeel is dat aan de overige voorwaarden van artikel 3:45 BW is voldaan, zij de vernietiging slechts uitspreekt onder de voorwaarde dat de aanspraken van [eiseres] tegen [gedaagde 1] ten behoeve waarvan zij de actio Pauliana heeft ingeroepen, tot enig bedrag in rechte of op grond van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen komt vast te staan. Dit zou eventueel slechts anders kunnen zijn indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat, in de onderhavige procedure, summierlijk van de ondeugdelijkheid van de onderliggende aanspraken van [eiseres] op [gedaagde 1] is gebleken. Daarvan is echter geen sprake. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar stelling, in de onderhavige procedure, dat zij schuldeiser is van [gedaagde 1] onder meer de dagvaarding in de door [eiseres] tegen [gedaagde 1] gestarte procedure bij de rechtbank Noord-Nederland in het geding gebracht, en daarnaar verwezen. Daartegenover heeft [gedaagden] geen andere stelling ingenomen dan dat [gedaagde 1] verweer heeft gevoerd tegen die vordering en dat zij deze betwist, zonder dat [gedaagden] zich – in de onderhavige procedure – over de inhoud van dat verweer uitlaat. Dat is een onvoldoende stellingname om de conclusie te kunnen dragen dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van de onderliggende vordering van [eiseres] op [gedaagde 1] is gebleken.
4.9.
Het verweer van [gedaagden] ten aanzien van de door [eiseres] gevorderde ongedaanmaking van de verdeling [woonplaats 1] slaagt. De verdeling van de woning [woonplaats 1] kan al niet meer ongedaan worden gemaakt omdat deze, met instemming nota bene van [eiseres], is verkocht en geleverd aan een derde. Ter comparitie van partijen heeft [eiseres] ook verklaard dat in geval de verdeling [woonplaats 1] Paulianeus zou worden geoordeeld, de Pauliana verder geen rechtsgevolgen heeft ten gunste van [eiseres] (buiten het niet in vervulling gaan van de ontbindende voorwaarde in de bankgarantie). De gevorderde vernietiging strekt er klaarblijkelijk slechts toe de ontbindende voorwaarde uit de bankgarantie niet in vervulling te doen gaan. Dit betekent dat de vordering tot ongedaanmaking van de verdeling [woonplaats 1], en de daarbij behorende nevenvorderingen, zullen worden afgewezen.
4.10.
Uit de voorwaardelijk toewijzing van de vordering van [eiseres] tot vernietiging van de verdeling [woonplaats 1] vloeit voort dat de vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen onder dezelfde voorwaarde. Zij zullen worden toegewezen onder de tegengestelde voorwaarde. Wat betreft de vordering tot verklaring voor recht dat het beslag niet rechtsgeldig is vloeit dit rechtstreeks voort uit vervulling van die tegengestelde voorwaarde. Wat betreft de geldvordering in reconventie geldt dat deze, voor het geval dat die tegengestelde voorwaarde in vervulling gaat, onvoldoende gemotiveerd is betwist.
4.11.
In conventie is elk van de partijen op enig onderdeel in het ongelijk gesteld. De rechtbank zal de proceskosten in conventie compenseren aldus, dat iedere partij haar eigen kosten draagt. In reconventie wordt overeenkomstig het hiervoor in 4.10 overwogene over de proceskosten beslist. De proceskosten aan de zijde van zowel [eiseres] als aan die van [gedaagden] in reconventie worden tot op heden begroot op € 452,00 voor salaris advocaat (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00). De nakosten in reconventie zullen worden begroot op de in het dictum weergegeven wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
onder voorwaarde dat de vordering die voorwerp is van de procedure in conventie tussen [eiseres] en [gedaagde 1] bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, onder zaaknummer C/18/140901, tot enig bedrag in rechte of in een vaststellingsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde 1], komt vast te staan:
vernietigt de verdeling [woonplaats 1];
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten in reconventie, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 452,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 23 juli 2014 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis in reconventie voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.2.
onder voorwaarde dat de hiervoor in 5.1 (aanhef) genoemde voorwaarde niet wordt vervuld:
verklaart voor recht dat het beslag [woonplaats 1] niet rechtsgeldig is;
veroordeelt [eiseres] tot betaling aan [gedaagden] van € 7.302,68, vermeerderd met € 1.014,63 per kwartaal vanaf 3 juli 2013, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2013;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten in reconventie, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 452,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 23 juli 2014 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [eiseres], onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagden] volledig aan dit vonnis in reconventie voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.3.
compenseert de proceskosten in conventie aldus, dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis op de onderdelen 5.1 aanhef en sub b. en c. en 5.3 aanhef en sub b., c. en d. uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Frieling en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2014. [1]

Voetnoten

1.type: JWF 4231