Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan de ten laste gelegde feiten.
Rechtbank Midden-Nederland
Op 10 juli 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Utrecht, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in Polen. De zaak betreft de tenlastelegging van het opzettelijk binnenbrengen van verdovende middelen, waaronder 330 XTC-pillen en 415 gram hashish, alsook het witwassen van geldbedragen van € 7.000 en € 3.000. Tijdens de zitting op 26 juni 2014 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren, en verzocht om vrijspraak. De verdediging steunde dit verzoek en stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de auto van zijn medeverdachte.
De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had begaan. De verdachte verklaarde dat hij niet wist dat er verdovende middelen in de auto zaten en zijn medeverdachte bevestigde deze verklaring. Wat betreft het geldbedrag van € 7.000, heeft de verdachte een aannemelijke verklaring gegeven over de herkomst van het geld, dat afkomstig zou zijn van zijn vriendin die een eigen onderneming heeft. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat het geld van enig misdrijf afkomstig was.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 juli 2014, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.