4.3Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen ten aanzien van meineed op 20 maart 2013
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 20 maart 2013, in de zaak van [A] - zakelijk weergegeven – inhoudende:
De voorzitter doet de getuige voor de rechtbank verschijnen.
Deze getuige antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd [verdachte], geboren op [1980], barman en wonende te [woonplaats].
De getuige legt op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte af de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen.
De voorzitter vraagt de getuige of hij blijft bij zijn verklaring zoals hij die eerder vandaag als verdachte in zijn eigen zaak heeft afgelegd.
De getuige verklaart – zakelijk weergegeven –:
Ja, ik blijf bij mijn verklaring zoals ik die eerder heb afgelegd.
De verklaring luidt – zakelijk weergegeven –:
“Het klopt niet dat ik door een motoragent kentekens kan laten checken, met printjes en alles er bij, dat ik hem 1 of 2 meijer betaal voor de informatie en dat ik [A] (verdachte [A]) zonder te betalen laat blowen.
Ik heb [A] geen geld betaald.
Ik heb niet tegen [B] gezegd dat ik [A] € 50,00 had betaald.”
Het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 3 april 2013 in de strafzaak tegen [A] – inhoudende ten aanzien van de vastgestelde feiten en omstandigheden–:
“
Inleiding
Vast staat dat de politie in het onderzoek naar de verdenking betreffende verdachte [[A], destijds brigadier van politie, rechtbank] gebruik heeft gemaakt van pseudokoop, waarbij twee verbalisanten, A-3462 en A-3463, zijn ingezet als pseudokopers. (…)
Feiten en omstandigheden
In het BVH politiesysteem wordt een verzonnen registratie geplaatst, onder andere inhoudende dat er een melding van een beveiligingsbedrijf was dat de inzittenden van een voertuig, een Landrover, kenteken [kenteken] zich verdacht hadden gedragen bij een loods in [plaats]. In het voertuig zaten een blanke man en twee vermoedelijke Antilliaanse personen. Uit onderzoek in [plaats] bleek dat de inzittenden betrokken waren geweest bij het rippen van hennepkwekerijen. Het voertuig betrof een Lease auto. Aan A-3463 werd alleen meegedeeld dat om een donkerkleurige zwarte terreinwagen, met het kenteken [kenteken].
Op 13 mei 2012 vond er een ontmoeting plaats tussen A-3463 en [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte], hierna te noemen: [verdachte]). Tijdens de ontmoeting gaf [verdachte] aan dat hij een kenteken kon laten checken door een agent. Op 15 mei 2012 overhandigde A-4363 een papiertje aan [verdachte] met daarop het kenteken [kenteken] met de mededeling dat het om een donkere terreinwagen ging. Op 16 mei 2012 werd in het P info systeem van de politie het kenteken [kenteken] tweemaal door medeverdachte [A] bevraagd. Op 16 mei 2012 is er telefonisch contact met [verdachte]. [verdachte] zegt dat hij die gozer heeft gezien en dat hij anderhalve meijer vraagt voor die scooter. [verdachte] heeft verklaard dat met “die scooter” de informatie werd bedoeld die hij voor ”[B]” (de rechtbank begrijpt: agent A-3463) had. Op 17 mei 2012 vond er een ontmoeting plaats tussen A-3463 en [verdachte]. [verdachte] vroeg of het klopte dat het om een Landrover gaat. [verdachte] zei dat er twee negers en een blanke in rijden en dat die gasten zich bezig houden met rippen. Twee weken geleden zijn zij door de beveiliging gezien bij een Loods. [verdachte] zegt dat de agent om honderdvijftig euro had gevraagd, maar dat hij de agent € 50,00 had betaald.
[verdachte] heeft verklaard dat verdachte hem de informatie had gegeven die hij, [verdachte], aan “[B]” had verstrekt. Hij had verdachte € 50,00 betaald voor die informatie in [naam] te [plaats].
Verdachte heeft verklaard dat hij destijds werkzaam was als brigadier bij de politie. Hij had van [verdachte] een kenteken doorgekregen. Dit kenteken had hij vervolgens nagekeken in het politiesysteem. Vervolgens had hij [verdachte] gewaarschuwd.
Overwegingen
De rechtbank acht op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, in zijn hoedanigheid als politieambtenaar en in strijd met zijn plicht, tegen betaling van € 50,00, een kenteken in de politiesystemen heeft nagetrokken en de verkregen informatie behorende bij dit kenteken door heeft gegeven aan [verdachte].
Verklaring [verdachte]
De rechtbank acht, anders dan de raadsvrouw, de verklaring van [verdachte] betreffende de betaling van € 50,00 aan verdachte betrouwbaar.
[verdachte] heeft in zijn derde verklaring bij de politie gedetailleerd verklaard over te betalen bedragen en hetgeen hij uiteindelijk had betaald. Deze verklaring wordt grotendeels ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van A-3463, betreffende de inhoud van zijn contacten met [verdachte] op 16 en 17 mei 2012.
De verklaring van [verdachte] afgelegd ter terechtzitting, dat hij niet meer weet wat hij de politie verteld heeft, dit deels verzonnen heeft en dat de politie er nog wat bij verzonnen acht de rechtbank in het licht van het voorgaande niet geloofwaardig. De rechtbank houdt [verdachte] dan ook aan zijn eerdere, herhaalde verklaring, inhoudende dat hij aan verdachte € 50,00 heeft betaald voor het verkrijgen van de politiegegevens.
(…)
Bewijsoverweging ten aanzien van meineed op 20 maart 2013
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte er ter terechtzitting van 20 maart 2013 en ten tijde van het afleggen van zijn verklaringen tijdens zijn voorarrest in 2012 geestelijk gezien niet helemaal bij was. De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat verdachte ten tijde van het afleggen van zijn verklaring ter terechtzitting van 20 maart 2013 zodanig in de war was, dat hij geen opzet heeft gehad op het valselijk verklaren. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat in ieder geval niet uit het reclasseringsadvies van 2 augustus 2012. Uit dat reclasseringsadvies blijkt wel van psychiatrische problematiek bij de verdachte, echter dit zou zich met name in de periode van 2008 tot 2010 hebben afgespeeld. Niet is gebleken dat verdachte ten tijde van het afleggen van zijn verklaring ter terechtzitting in een zodanig slechte psychische gesteldheid heeft verkeerd dat hij niet bewust heeft verklaard. Verdachte heeft ter terechtzitting van 20 maart 2013 ook niet alleen maar aangegeven dat hij het niet meer wist, maar heeft juist een gedetailleerde verklaring afgelegd.
De rechtbank heeft voorts geen redenen om te twijfelen aan de destijds bekennende verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, temeer daar hij die verklaring ten tijde van zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris heeft bevestigd. De rechtbank neemt de bewijsmotivering ten aanzien van de juistheid van de verklaringen van de verdachte afgelegd bij de politie en ter terechtzitting van 20 maart 2013 uit het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 3 april 2013 dan ook over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde zinsnede "Ik blijf niet bij mijn verklaringen zoals ik die eerder bij de politie heb
afgelegd. Ik heb in die verklaringen gelogen", nu in deze zinsnede niet voldoende concreet wordt omschreven welke bij de politie afgelegde verklaringen worden bedoeld en deze zinsnede daarom niet als meinedig gekwalificeerd kan worden.