ECLI:NL:RBMNE:2014:4674

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2014
Publicatiedatum
3 oktober 2014
Zaaknummer
AWB - 12 _ 2752
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het Openstellingsbesluit inzake subsidieplafonds en aanvraagperioden voor natuurbeheer in de provincie Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 september 2014 uitspraak gedaan over het Openstellingsbesluit van 4 oktober 2011, waarin subsidieplafonds, aanvraagperioden en tarieven voor het begrotingsjaar 2012 zijn vastgesteld voor verschillende subsidieregelingen in de provincie Utrecht. Eisers, waaronder de Land- en Tuinbouw Organisatie Noord, hebben bezwaar gemaakt tegen de ongegrondverklaring van hun bezwaren door verweerder, het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht. De rechtbank moest eerst beoordelen of het Openstellingsbesluit een besluit is waartegen bezwaar en beroep openstaat.

De rechtbank heeft zich gebaseerd op een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 juni 2014, waarin werd geoordeeld dat het Openstellingsbesluit moet worden aangemerkt als de vaststelling van nadere regels door verweerder. Dit besluit is niet gericht op de toepassing van bestaande normen, maar op de vaststelling van zelfstandige normen voor subsidieaanvragers en -ontvangers. Hierdoor kwalificeert het Openstellingsbesluit als een algemeen verbindend voorschrift, waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen bezwaar en beroep openstaat.

De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eisers is gegrond, en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door de bezwaren van eisers alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 487,-, en draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,- aan eisers te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 12/2752

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2014 in de zaak tussen

1.
Land- en Tuinbouw Organisatie Noord, mede namens
2.
de in de aangehechte bijlage genoemde (rechts)personen, eisers,
(gemachtigden: mr. L.J. van Pelt en Th.J.A. Stam),
en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht, verweerder,

(gemachtigde: ir. J. Bok).

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2011 (het Openstellingsbesluit) heeft verweerder subsidieplafonds, aanvraagperioden en tarieven vastgesteld voor het begrotingsjaar 2012 ten behoeve van de Subsidieverordening Natuur en Landschapsbeheer provincie Utrecht (de SNL), de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur & Landschap provincie Utrecht, de Subsidieregeling Agrarisch natuurbeheer provincie Utrecht, de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 en de Subsidieregeling Agrarisch natuurbeheer.
Bij besluit van 3 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers hiertegen ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2013, waar het beroep gevoegd is behandeld met de zaak UTR 12/2722. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook is verschenen [A]. Namens verweerder zijn voorts verschenen drs. [B], mr. dr.[C] en mr. [D].
Omdat het onderzoek niet volledig is geweest, heeft de rechtbank op 21 mei 2013 het onderzoek heropend. Verweerder heeft aanvullende stukken aan de rechtbank toegezonden.
Bij brief van 3 februari 2014 heeft de rechtbank aan partijen haar voornemen kenbaar gemaakt om prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op de aan het Hof te stellen vragen te reageren. Zij hebben geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid.
Bij brief van 19 augustus 2014 heeft de rechtbank partijen bericht dat zij afziet van haar voornemen om in deze zaak prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof.
Na ontvangst van de toestemming van partijen als bedoeld in artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de datum voor het doen van uitspraak bepaald op heden.
De zaak is door de meervoudige kamer verwezen naar een enkelvoudige.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
2.
Voordat de rechtbank toekomt aan beoordeling van het beroep ziet zij zich eerst geplaatst voor de vraag of het Openstellingsbesluit een besluit is waartegen bezwaar en beroep open staat.
3.
Op grond van artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.
4.
De rechtbank heeft kennis genomen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 11 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014: 2060), waarin de ABRvS heeft geoordeeld dat een besluit als het Openstellingsbesluit moet worden aangemerkt als de vaststelling van nadere regels door verweerder met betrekking tot onderwerpen die door provinciale staten in verordeningen, waaronder de SNL, zijn aangewezen. Het gaat dus niet om een besluit waarin nader naar plaats, tijd of object de toepasselijkheid van de in de SNL besloten liggende normen wordt bepaald, maar om de vaststelling van zelfstandige normen, gericht tot aanvragers van subsidie en ontvangers van subsidie ingevolge de in het Openstellingsbesluit vermelde regelingen. Aldus is een besluit als het Openstellingsbesluit een algemeen verbindend voorschrift volgens de ABRvS.
5.
Gelet op deze uitspraak staat tegen het Openstellingsbesluit op grond van artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb geen bezwaar en beroep open.
6.
Hieruit vloeit voort dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk te verklaren. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat zij de bezwaren van eisers alsnog niet-ontvankelijk verklaart.
7.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 487,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). Nu eisers zelfstandig en zonder inschakeling van hun gemachtigde het beroepschrift hebben ingediend, kent de rechtbank voor deze proceshandeling – gelet op artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb – geen vergoeding toe.
8.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart de bezwaren niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 487,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.J. Veenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.