Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde 1],
[gedaagde 3],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 25 juni 2014;
- het proces-verbaal van de comparitie in de hoofdzaak en in het incident van 18 augustus 2014;
- de akte na comparitie van 21 augustus 2014 van de zijde van [eiseressen];
- de akte van 28 augustus 2014 van de zijde van [gedaagden]
2.De feiten
3.De vordering in de hoofdzaak
4.De vordering in het incident
5.De beoordeling in het incident en in de hoofdzaak
NJ2014, 286; [naam ]/[naam ] Holding I c.s.), maar hetgeen [eiseressen] in dit verband heeft gesteld behoeft geen beoordeling omdat [eiseres 1] geen vordering heeft ingesteld die betrekking heeft op – al dan niet op schending van de in acht te nemen redelijkheid en billijkheid gegrond – onrechtmatig handelen in deze context. Voor zover een dergelijke vordering besloten zou liggen in de wel ingestelde vorderingen en deze, met inachtneming van het leerstuk van de afgeleide schade (vgl. HR 2 december 1994,
NJ1995, 288; Poot/ABP en HR 2 mei 1997,
NJ1997, 662; [naam ] en [naam ]/Rabobank), voor toewijzing in aanmerking zou komen, wordt (ook) in dat geval ten aanzien van het gestelde concurrerende handelen en het in dat verband gevorderde gebod, het volgende overwogen.
NJ1964, 445; [naam ]; HR 18 februari 1966,
NJ1966, 208; [naam ]; HR 27 juni 1969,
NJ1969, 365; [naam ] en HR 29 maart 1985,
NJ1985, 592; Konsumenten Kontakt/Electorama).
ik heb de nieuwe lading UV-vernis ontvangen uit de uk.” Op 9 augustus 2013 schrijft hij: “
over de order van gisteren: voor de veiligheid (gelet op jouw zakelijke situatie): jij maakt de 30 bordjes, levert deze aan [naam ]. [naam ] factureert aan [naam ] en jij factureert aan [naam ].”. [eiseres 2] stelt voorts dat [gedaagde 1] in diezelfde periode blikken zeefdrukinkt met het etiket van [eiseres 2] heeft geleverd aan [naam ]. Zij heeft foto’s in het geding gebracht waaruit dit zou blijken. [eiseres 2] heeft voorts kopieën van een aantal facturen van [naam ] aan [naam ] in het geding gebracht waarbij steeds als referentie staat genoemd “[gedaagde 1]”.
research and development”. [gedaagde 1] betwist dat de potten met het etiket “[eiseres 2]”, die op de in het geding gebrachte foto’s staan, van hem afkomstig zijn. [gedaagde 1] heeft een kopie van een concept voor een samenwerkingsovereenkomst R&D met [naam ] in het geding gebracht. In de begeleidende brief, gedateerd 10 augustus 2013, schrijft [gedaagde 1] aan [naam ]: “
Uit jouw uitlatingen maak ik op dat jij jouw wens om [naam ] producten te mogen verkopen, onder bepalingen welke worden uitgegeven door en afgesloten met [naam ] b.v. steeds vaker neigt te verwarren met de R&D samenwerking die jij met mij hebt. De R&D activiteiten, als bedoeld, staan volkomen los van [naam ] b.v. en hebben niets van doen met de activiteiten van dit bedrijf.”. [gedaagde 1] stelt voorts dat hij bij de levering van bordjes aan [naam ] zijdelings en met het oogmerk om nieuwe producten te ontwikkelen, betrokken is geweest. De facturatie is verlopen via [naam ], maar daar is hij verder niet bij betrokken geweest. Dat [naam ] op haar facturen aan [naam ] heeft vermeld “referentie: [gedaagde 1]” is volgens [gedaagde 1] andermaal voorbeeld van hetgeen [gedaagde 1] in de brief van 10 augustus 2013 schrijft. [naam ] haalt [gedaagde 1] en [naam ] stelselmatig door elkaar. Daaruit valt echter nog niet op te maken dat [gedaagde 1] in die periode handelde voor of namens [naam ].
NJ1956, 157; [naam ]/[naam ]) voor ogen, maar verliest daarmee uit het oog dat dit arrest is toegespitst op de situatie dat een (oud-)werknemer concurreert met zijn (voormalig) werkgever. Dat is hier niet het geval. Voor zover al uitgegaan zou moeten worden van genoemd arrest, is van belang dat [gedaagden] onweersproken heeft aangevoerd dat [gedaagde 1] reeds voordat [eiseres 2] werd opgericht, beschikte over kennis van luminescerende coatings; exploitatie van deze kennis vormde immers de aanleiding van de oprichting van de vennootschap [eiseres 2]. Zodoende kan niet zonder meer worden gesproken over kennis die [gedaagde 1] bij [eiseres 2] heeft opgedaan en die hij op onrechtmatige wijze zou gebruiken. Waar het benaderen van andere relaties dan [naam ] Traffic en pogingen om deze los te weken onder omstandigheden onrechtmatig is, kan niet worden vastgesteld dat hiervan in dit geval sprake is. [eiseres 2] heeft immers ter comparitie verklaard dat zij geen aanwijzingen heeft dat [gedaagde 1] zaken heeft gedaan met het netwerk dat hij aan [eiseres 2] diende over te dragen. Integendeel, [eiseressen] heeft ter comparitie verklaard [gedaagde 1] niet tegen te komen in de markt. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [gedaagde 1] stelselmatig en substantieel het duurzame bedrijfsdebiet van [eiseres 2] heeft afgebroken of dreigt af te breken. De rechtbank is van oordeel dat een in dit verband onontbeerlijke concrete feitelijke onderbouwing van de zijde van [eiseres 2] ontbreekt, zodat niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] (op onrechtmatige wijze) hebben geconcurreerd met [eiseres 2]. De stellingen van [eiseressen] zijn daarom onhoudbaar.