ECLI:NL:RBMNE:2014:5726

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6403
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een last onder dwangsom met betrekking tot de aanwezigheid van een boatsaver

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 november 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die een last onder dwangsom had ontvangen van het college van Gedeputeerde Staten van Utrecht. De last hield in dat verzoekster uiterlijk op 1 april 2014 een boatsaver diende te verwijderen van haar perceel aan de [adres] te [woonplaats]. Bij het primaire besluit van 13 maart 2014 werd een dwangsom van € 2.500,- per week opgelegd, met een maximum van € 10.000,-. Na het bestreden besluit van 25 september 2014, waarin het bezwaar van verzoekster ongegrond werd verklaard, heeft verzoekster op 2 november 2014 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld, zoals toegestaan onder artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht. In zijn overwegingen heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de last onder dwangsom voortkwam uit de aanwezigheid van de boatsaver, die in strijd was met de Landschapsverordening provincie Utrecht 2011. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat er eerder vergelijkbare zaken waren behandeld, wat aanleiding gaf om het verzoek om schorsing toe te wijzen. De voorzieningenrechter heeft besloten dat de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom met ingang van de uitspraak wordt opgeschort tot zes weken na de uitspraak op het beroep van verzoekster.

De uitspraak benadrukt dat de beslissing van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding. Tevens is er geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/6403
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 november 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: E. Kruijt)
en

het college van Gedeputeerde Staten van Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd inhoudende dat hij uiterlijk op 1 april 2014 de bij het adres [adres] te [woonplaats] aanwezige ‘boatsaver’ dient te verwijderen en verwijderd dient te houden en niet op een andere met de Landschapsverordening provincie Utrecht 2011 strijdige locatie afmeert, zulks op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere week dat de overtreding na 1 april 2014 voortduurt, met een maximum van € 10.000,-.
Bij besluit verzonden op 25 september 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom verlengd tot zes weken na de verzenddatum van het bestreden besluit, te weten tot 6 november 2014.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit per brief van 2 november 2014, binnengekomen op 4 november 2014 beroep ingesteld (geregistreerd onder zaaknummer UTR 14/6405). Voorts heeft verzoekster de voorzieningenrechter bij afzonderlijke brief van 2 november 2014, eveneens binnengekomen op 4 november 2014, verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
Verzoekster, woonachtig in Amsterdam, is eigenaar van het perceel [adres] te [woonplaats]. Ter plaatse van dit erf, in een insteekhaven de Vecht, ligt sinds jaren een aan haar in eigendom toebehorende boatsaver. Op 22 maart 2013 heeft verweerder geconstateerd dat de boatsaver nog aanwezig is. Verweerder heeft verzoekster vervolgens tweemaal een bestuurlijke waarschuwing gegeven. Verweerder heeft nadien geconstateerd dat deze boatsaver nog steeds aanwezig is. Een en ander heeft geleid tot de onder “Procesverloop” weergegeven besluitvorming.
3. Op 13 februari 2013 is de Landschapsverordening provincie Utrecht 2011 (Lsv) in werking getreden. Tot dat moment gold, vanaf 29 november 2002, de Verordening bescherming natuur en landschap (Vnl). Op grond van artikel 17 van de Lsv is het de zakelijk gerechtigde tot en de bezitter, houder of gebruiker van een vaartuig of ander voorwerp, niet zijnde een woonschip, verboden dat vaartuig of voorwerp ligplaats te laten nemen, te ankeren of af te meren of anderszins in, op of vlak boven een water te plaatsen op andere plaatsen dan aangegeven met een van de verkeerstekens E.5 tot en met E.7.1 van bijlage 7 bij het Binnenvaartpolitiereglement en bijlage 7 van het Rijnvaartpolitiereglement.
In artikel 19 van de Lsv is bepaald dat boatsavers en daarin afgemeerde vaartuigen of voorwerpen die sinds ten laatste 1 januari 2004 aantoonbaar aanwezig waren en in strijd zijn met het verbod in artikel 17, tot 29 november 2012 worden gedoogd.
4. De voorzieningenrechter overweegt ambtshalve het volgende.
Ter zitting van 4 september 2014 zijn twee zaken behandeld over vergelijkbare lasten onder dwangsom in verband met de aanwezigheid van boatsavers. Deze zaken (UTR 14/4584 - 14/4585 en UTR 14/4589 - 14/4590) zijn aangehouden en verwezen naar de zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank op 18 november 2014. Dit in verband met de fundamentele aard van de beroepsgronden die in die zaken naar voren zijn gebracht.
5. Gelet hierop, in afwachting van het oordeel van de meervoudige kamer in de hiervoor genoemde zaken en met het oog op rechtseenheid, ziet de voorzieningenrechter in de onderhavige zaak aanleiding om het verzoek om voorziening buiten zitting toe te wijzen. Deze schorsing heeft derhalve het karakter van een ordemaatregel en heeft niet de betekenis van een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van de besluitvorming. Bij de beslissing tot schorsing heeft de voorzieningenrechter betrokken het gegeven dat het handhavingstraject over de boatsavers al lange tijd loopt en verweerder in de eerdere zaken bereid is geweest de begunstigingstermijn op te schorten nadat het verzoek om voorlopige voorziening was ingediend. In deze zaken was verweerder daartoe niet bereid, niet op inhoudelijke gronden maar vanwege het late tijdstip van het verzoek om voorziening.
Ook overigens is niet gebleken van een belang aan de zijde van verweerder of van een derde dat zich tegen een schorsing verzet.
6. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de door verweerder gewijzigde begunstigingstermijn op 6 november 2014 is verstreken. Het onderhavige verzoek om voorziening is op 4 november 2014 bij de rechtbank binnengekomen. Nu verzoekster zich eerst op de voorlaatste dag van de begunstigingstermijn tot de voorzieningenrechter heeft gewend, heeft zij daarmee het risico genomen dat niet voor het verstrijken van de eerste termijn een beslissing op haar verzoek kon worden gegeven. Dat risico moet voor verzoeksters rekening blijven, nu zij blijkens haar verzoekschrift reeds op 25 september 2014, heeft vernomen dat verweerder zijn standpunt handhaafde en niet opnieuw bereid was tot wijziging van de begunstigingstermijn. Tegen deze achtergrond ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de voorlopige voorziening met terugwerkende kracht toe te wijzen, maar zal hij bepalen dat de schorsing van het bestreden besluit met ingang van vandaag in werking treedt. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3803.
7. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat de begunstigingstermijn, zoals genoemd in de last onder dwangsom met
kenmerk 80F51AFA en gewijzigd bij het bestreden besluit, met ingang van heden wordt opgeschort tot zes weken na de verzending van de uitspraak op het beroep van verzoekster (UTR 14/6425).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Willems, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.