Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2014 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser,
Procesverloop
11 september 2013 tot en met 21 januari 2014. Verweerder heeft een bedrag van € 5.376,08 ingehouden op de uitkering.
€ 5.376,08 in te houden op de aan eiser toegekende uitkering en waarom aan de toepassingsvoorwaarden van die wettelijke bepaling is voldaan.
Overwegingen
werkgever. Dat de failliete werkgever hier ook verhuurder is, maakt niet dat verweerder in het kader van de overname van betalingsverplichtingen als bedoeld in hoofdstuk IV van de WW in de rechten van deze
verhuurderkan treden. Het samenstel van de in rechtsoverweging 6 genoemde wetsartikelen en rechtspraak kan niet tot deze conclusie leiden. Verweerder kan immers ook niet het tegenover de verplichting van eiser tot het betalen van huur staande huurgenot aan eiser leveren. Van een rechtstreeks verband tussen de ingehouden huurgelden en het samenstel van eisers werkzaamheden als bedoeld in de uitspraken van de CRvB van 12 juni 1990 (ECLI:NL:CRVB:1990:ZB1640) en 1 december 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AR7893) is de rechtbank niet gebleken. Om aan dit criterium te voldoen, zou voor de op eisers loon ingehouden huurgelden sprake moeten zijn van kosten die hij heeft gemaakt in verband met het uitoefenen van zijn functie. Deze relatie is naar het oordeel van de rechtbank echter niet aannemelijk geworden. In het dossier kan geen aanknopingspunt worden gevonden voor de conclusie dat eiser het pand aan de [adres] huurde ter uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst met de werkgever. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder niet bevoegd het bedrag van € 5.376,08 in te houden. De beroepsgrond slaagt.
€ 5.376,08 over te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, anders dan hij stelt, die bevoegdheid niet op grond van artikel 6:127 BW. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om een bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb toe te passen. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij vanwege huur een bedrag van € 5.376,08 op de aan eiser toegekende uitkering is ingehouden. Zij zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Dit betekent dat verweerder gehouden is het voornoemde bedrag aan eiser te betalen.
Beslissing
mr. F.M. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2014.