ECLI:NL:RBMNE:2014:6604

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
UTR 13-4357
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rangschikking van een klimbos onder de Natuurschoonwet 1928

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 12 december 2014, hebben eisers, vertegenwoordigd door mr. [eiser 1] en mr. drs. [eiser 2], beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar voor de aanleg van een klimbos op hun landgoed. De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Staatssecretaris van Financiën zijn als verweerders opgetreden. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van een besluit van 29 januari 2013, waarin de aanvraag van eisers werd afgewezen, en een bestreden besluit van 23 juli 2013, waarin het bezwaar van eisers ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 24 september 2014 zijn beide partijen verschenen.

De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of het klimbos onder de Natuurschoonwet 1928 (Nsw) kan worden gerangschikt. Verweerders stelden dat het klimbos inbreuk maakt op het natuurschoon door intensieve dag- of verblijfsrecreatie. Eisers betwistten dit en voerden aan dat het klimbos niet kan worden vergeleken met andere intensieve recreatievoorzieningen zoals pretparken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de concentratie van het voorzieningenpakket beperkt is en dat het aantal bezoekers per oppervlakte-eenheid relatief laag is in vergelijking met het totale landgoed.

De rechtbank concludeerde dat het klimbos niet kan worden aangemerkt als een terrein voor intensieve dag- of verblijfsrecreatie. De rechtbank oordeelde dat de visuele aspecten van het klimbos niet inbreuk maken op het natuurschoon, en dat de voorzieningen die zijn aangelegd, zoals klimroutes, niet afbreuk doen aan het karakter van het bos. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de aanvraag van eisers voor een verklaring van geen bezwaar toegewezen. Tevens zijn de proceskosten en het griffierecht aan eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/4357

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2014 in de zaak tussen

mr. [eiser 1] en mr. drs. [eiser 2], te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. dr. H.R. Bruggink),
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en

de Staatssecretaris van Financiën, verweerders
(gemachtigden: mr. S.G.A. Peeters en B. Jongbloed).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2013 (het primaire besluit) hebben verweerders afwijzend beslist op de aanvraag van eisers voor een verklaring van geen bezwaar – als bedoeld in artikel 3, achtste lid, van de Natuurschoonwet 1928 (Nsw) – voor de voorgenomen handeling van de aanleg van een klimbos, dat is gelegen op het aan eisers toebehorende landgoed [naam]/Hoge Erf (het landgoed).
Bij besluit van 23 juli 2013 (het bestreden besluit) hebben verweerders het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2014. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Nsw worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld inzake de voorwaarden waaraan een onroerende zaak moet voldoen om te kunnen worden aangemerkt als een landgoed, onder meer betreffende het soort gebruik dat van de terreinen en de opstallen wordt gemaakt.
Ingevolge artikel 3, achtste lid, kan een eigenaar aan Onze Ministers een verklaring vragen dat een door hem voorgenomen handeling niet zal leiden tot een beschikking als bedoeld in het vierde lid. Ingevolge dit vierde lid, in samenhang gelezen met het eerste lid, onderdeel b, beslissen Onze Ministers, indien een onroerende zaak niet langer als een landgoed wordt aangemerkt wegens verlies of aantasting van het karakter van landgoed door gebrek aan behoorlijk onderhoud of andere omstandigheden, bij gezamenlijke beschikking dat de onroerende zaak niet langer als zodanig wordt beschouwd met ingang van de datum van die beschikking.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 (RNw) dient een onroerende zaak, om als een landgoed te worden aangemerkt, te voldoen aan de voorwaarde dat het soort gebruik dat van de onroerende zaak wordt gemaakt geen inbreuk maakt op het natuurschoon. In het tweede lid is bepaald dat voor zover tot de onroerende zaak behorende terreinen, opstallen of wateren, of het soort gebruik dat daarvan wordt gemaakt, inbreuk maakt op het natuurschoon, die terreinen, die opstallen en die wateren niet gerekend worden tot de als landgoed aan te merken onroerende zaak.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder h, wordt als inbreuk makend op het natuurschoon, als bedoeld in het hiervoor genoemde artikel 2, tweede lid, in ieder geval beschouwd de omstandigheid dat terreinen die tot de onroerende zaak behoren, zijn ingericht of worden gebruikt voor intensieve dag- of verblijfsrecreatie, anders dan terreinen die zijn ingericht met inachtneming van het bepaalde in artikel 6, tweede lid. Dit artikellid betreft - kort gezegd - een specifieke groep kampeerterreinen.
2. Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld, voor zover thans van belang, dat het - inmiddels gerealiseerde - klimbos niet langer onder de Nsw gerangschikt kan worden. Verweerders hebben aan dit standpunt ten grondslag gelegd dat het klimbos inbreuk maakt op het natuurschoon, omdat het wordt gebruikt voor intensieve dag- of verblijfsrecreatie in de zin van artikel 4, aanhef en onder h, van het RNw. Volgens verweerders is een aantal van 200 tot 250 dagrecreanten in de vorm van klimmers op een relatief klein deel van het landgoed, tezamen met de toeschouwers die dit trekt, waarbij de klimroutes twee tot tweeëneenhalf uur tijd in beslag nemen, intensieve dagrecreatie. Voorts is het klimbos volgens verweerders ingericht voor intensieve dag- of verblijfsrecreatie. Het klimbos kan maximaal 400 mensen per dag ontvangen, op het naastgelegen terrein zijn een entreegebouw, parkeerterrein en theehuis gevestigd en in de bomen zijn plateaus en klimbenodigdheden aangebracht, aldus verweerder.
3. Eisers hebben onder meer aangevoerd dat geen gebruik wordt gemaakt van een sterk geconcentreerd voorzieningenpakket ten behoeve van de recreatie waar relatief veel mensen per oppervlakte-eenheid aanwezig zijn, zoals genoemd in de Nota van Toelichting bij het RNw (Stb. 1990, 612). Volgens eisers heeft de regelgever bij het opstellen van artikel 4, aanhef en onder h, van het RNw gedoeld op voorzieningen als bungalowparken, pretparken, speeltuinen en zwembaden. Een klimbos kan niet vergeleken worden met een pretpark. Voor intensieve dagrecreatie is het aantal personen per oppervlakte-eenheid van belang. Het klimbos beslaat circa 5 ha, waarvan circa 1,5 ha is omheind. In het klimbos kunnen maximaal 50 mensen per uur toegelaten worden. Tot op heden is in 2014 het gemiddelde bezoekersaantal 93 personen per dag geweest. Het aantal bezoekers van het klimbos is voorts ondergeschikt aan het aantal bezoekers dat het gebied rondom Lage Vuursche en het landgoed bezoekt. Het landgoed beslaat circa 145 ha en daar komen jaarlijks circa 700.000 mensen recreëren. Gelet op het voorgaande is er daarom zowel in absolute als in relatieve zin geen sprake van relatief veel mensen per oppervlakte-eenheid, aldus eisers.
4. Uit de genoemde Nota van Toelichting bij artikel 4 van het RNw, waar beide partijen zich op hebben beroepen, blijkt dat met de in dit artikelonderdeel genoemde terreinen voor intensieve dag- of verblijfsrecreatie wordt gedoeld op bijvoorbeeld speeltuinen, pretparken, sportterreinen en soortgelijke recreatiegebieden. De rechtbank leidt uit de Nota van Toelichting af dat niet iedere speeltuin of sportterrein onder dit artikel valt. Speeltuinen en sportterreinen die gebruik maken van een sterk geconcentreerd voorzieningenpakket ten behoeve van de recreatie of van één grote recreatievoorziening en waar relatief veel mensen per oppervlakte-eenheid aanwezig zijn, vallen onder de reikwijdte van dit artikel.
5. In de onderhavige procedure ligt enkel de rangschikking van het klimbos onder de Nsw ter beoordeling voor. Dit betekent dat wat zich buiten het klimbos bevindt in beginsel geen rol speelt bij de beoordeling van het onderhavige geschil. In dit geval laat de rechtbank voor de bepaling van de concentratie van het voorzieningenpakket, anders dan verweerders, het theehuis en de parkeerplaats ook buiten beschouwing. Zowel het theehuis als de parkeerplaats zijn al langer bestaande voorzieningen, die niet zijn aangelegd ten behoeve van het klimbos. Daarbij staan deze voorzieningen op een perceel dat niet onder de Nsw is gerangschikt. Het entreegebouw is weliswaar aangelegd voor het klimbos, maar bevindt zich ook op een perceel dat niet onder de Nsw is gerangschikt. Aan deze voorziening komt dan ook bij de beoordeling slechts in beperkte mate betekenis toe. Het voorzieningenpakket dat ten behoeve van het klimbos verder is aangelegd bestaat uit de omheining en klimvoorzieningen (plateaus en klimbenodigdheden) die in en tussen bomen hangen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de door eisers overgelegde foto’s dat de concentratie van het voorzieningenpakket beperkt is.
6. Voor het bepalen van het relatieve aantal mensen per oppervlakte-eenheid baseert de rechtbank zich, anders dan eisers, op het mogelijke aantal bezoekers van het klimbos zelf. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet de bedoeling van de regelgever geweest om bezoekersaantallen af te zetten tegen – in dit geval – de rest van het landgoed. Dit volgt ook uit artikel 2, tweede lid, van het RNw, waarin is bepaald dat onder omstandigheden tot een landgoed behorende terreinen, opstallen of wateren niet (langer) gerekend kunnen worden tot het landgoed. Hieruit volgt dat de betreffende onderdelen – in dit geval dus: het klimbos – dus op zichzelf dienen te worden beoordeeld. Het grote aantal bezoekers van Lage Vuursche en/of het landgoed zelf acht de rechtbank dus in beginsel voor de beoordeling niet van belang. Het klimbos kan per dag maximaal 400 deelnemers, met een intensiteit van (maximaal) 50 deelnemers per uur, ontvangen, eventueel vergezeld door bezoekers die zelf niet klimmen. Een dergelijk maximaal aantal bezoekers acht de rechtbank weliswaar aanzienlijk, maar afgezet tegen de oppervlakte van het klimbos van 5 hectare van een relatief beperkte omvang.
7. Onder voornoemde omstandigheden, waarbij sprake is van een voorzieningenpakket met een beperkte concentratie en een (maximaal) bezoekersaantal per oppervlakte-eenheid met een relatief beperkte omvang, kan het klimbos naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een terrein dat is ingericht of dat wordt gebruikt voor intensieve dag- of verblijfsrecreatie.
8. Nu het klimbos aldus niet valt onder de reikwijdte van artikel 4, aanhef en onder h, van het RNw, dient te worden beoordeeld of het soort gebruik dat van het terrein wordt gemaakt - de inrichting en exploitatie als klimbos derhalve - inbreuk maakt op het natuurschoon, zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid van het RNw.
9. Verweerders hebben hierover in het bestreden besluit gesteld dat het klimbos inbreuk maakt op het natuurschoon omdat het duidelijk herkenbare visuele aspecten heeft die de algehele verschijningsvorm van het landgoed op dat gedeelte niet ten goede komen. Volgens verweerders is het klimbos beeldbepalend voor dat deel van het terrein. Het klimbos is in eerste instantie een klimbos en niet een onroerend goed met natuurschoon. Het klimbos verandert het karakter van het bos ingrijpend. De in het klimbos aanwezige elementen hebben geen cultuurhistorische en/of natuurwetenschappelijke waarde die op zichzelf bijdraagt aan het natuurschoon. Daarom is er een inbreuk op het natuurschoon.
10. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat het klimbos geen inbreuk maakt op het natuurschoon. Volgens eisers heeft het klimbos geen duidelijk herkenbare visuele aspecten die de algehele verschijningsvorm van het landgoed op dat gedeelte niet ten goede komen, ter onderbouwing waarvan zij een aantal foto’s van het klimbos hebben overgelegd. Daarnaast hebben eisers aangevoerd dat in het klimbos enkel met natuurlijke materialen is gewerkt die nergens aard- en/of nagelvast met de grond of de bomen zijn verbonden, dat het klimbos een ecologische opzet heeft en de klimparcours nauwelijks opvallen voor de gewone recreant/wandelaar.
11. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de, ook door verweerders genoemde uitspraak van 30 december 2009 (ECLI:NL:RVS:2008:BK7988) overwogen dat het visuele aspect grotendeels bepalend is voor het kunnen rangschikken van een onroerende zaak als landgoed onder de Nsw. In die zaak werd het grote aantal aanwezige grafzerken, graftekens en urnen (een hoeveelheid van duizenden) beeldbepalend geacht voor het perceel. Visueel vormde het perceel in die zaak in de eerste plaats een begraafplaats en niet een onroerende zaak met natuurschoon. Voorts werd overwogen dat de graven, graftekens en urnen ook geen cultuurhistorische en/of natuurwetenschappelijke waarde hadden die bijdroeg aan het natuurschoon, waarbij mede van belang werd geacht dat die veelal nieuw waren.
12. In onderhavige zaak hebben eisers foto’s overgelegd van het klimbos, zowel bij het aanvullend beroepschrift als bij de ter zitting overgelegde notities. Het is de rechtbank niet gebleken en door verweerders is ook niet gesteld dat de foto’s niet een representatief beeld geven van de werkelijkheid. Op de foto’s die eisers ter zitting hebben overgelegd, komt in de eerste plaats het beeld naar voren van een groen bos met struikgewas en varens. Ook op de foto’s die bij het aanvullend beroepschrift zijn overgelegd is het bos beeldbepalend. De aangebrachte voorzieningen in en tussen de bomen, die zijn gemaakt van natuurlijke materialen, zijn weliswaar duidelijk zichtbaar, maar doen niet zozeer afbreuk aan het visuele beeld van een bos dat geconcludeerd dient te worden het perceel visueel in de eerste plaats een klimbos vormt. De aanwezigheid van de omheining, de plateaus en de klimbenodigdheden laat onverlet dat het beeld in de eerste plaats wordt bepaald door de bomen, struiken en varens. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verweerders zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat het gebruik van het perceel inbreuk maakt op het natuurschoon zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het RNw. Dat de klimvoorzieningen geen cultuurhistorische en natuurwetenschappelijke waarde hebben kan, gelet op de visuele uitstraling, niet tot een ander oordeel leiden.
13. Uit het voorgaande volgt dat verweerders de aanvraag van eisers voor een verklaring van geen bezwaar in het bij het bestreden besluit gehandhaafde primaire besluit ten onrechte hebben afgewezen. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige gronden van het beroep behoeven gelet hierop niet te worden besproken.
14. Nu niet is gesteld of gebleken dat andere gronden aanwezig zijn om de aanvraag van eisers voor een verklaring van geen bezwaar af te wijzen, zal de rechtbank op de navolgende wijze zelf in de zaak voorzien.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerders aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
16. De rechtbank veroordeelt verweerders in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het (aanvullende) beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). De kosten van de bezwaarschriftenprocedure komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu vergoeding daarvan ingevolge artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht enkel wordt toegekend indien daarom is verzocht voordat het bestuursorgaan op het bezwaarschrift heeft beslist en eisers dit hebben nagelaten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat de aanvraag van eisers voor een verklaring van geen bezwaar voor de voorgenomen handeling van de aanleg van het klimbos op het landgoed, wordt toegewezen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerders op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerders in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.J. Veenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.