ECLI:NL:RBMNE:2014:6946

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
19 december 2014
Zaaknummer
16-661325-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van bijzondere voorwaarden na voorwaardelijke veroordeling in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de bijzondere voorwaarden niet duidelijk genoeg waren geformuleerd. De officier van justitie had op 22 oktober 2014 een vordering ingediend om de voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen, maar stelde dat de voorwaarden die aan de veroordeelde waren opgelegd, onduidelijk waren. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde niet wist waar hij zich aan moest houden en dat de voorwaarden hem belemmerden in zijn dagelijks leven.

Tijdens de zitting op 18 november 2014 zijn zowel de officier van justitie als de veroordeelde en zijn raadsman gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bijzondere voorwaarde, die de veroordeelde verbood contact te hebben met minderjarige meisjes, niet voldoende duidelijk was. De rechtbank oordeelde dat de voorwaarden moesten worden gewijzigd om de veroordeelde in staat te stellen zijn normale werkzaamheden uit te voeren zonder onnodige beperkingen. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden aangepast, zodat de veroordeelde binnen de algemeen geldende omgangsvormen contact kan hebben met minderjarige meisjes, mits dit geen lichamelijk contact of uitgebreidere gesprekscontacten inhoudt.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de straf afgewezen, maar de bijzondere voorwaarden zijn gewijzigd om duidelijkheid te scheppen voor de veroordeelde. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de noodzaak om herhalingsgevaar van zedendelicten te voorkomen, maar ook met de praktische uitvoerbaarheid van de voorwaarden voor de veroordeelde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661325-13
Datum uitspraak: 2 december 2014
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling en wijzigen van de bijzondere voorwaarden
Beslissing van de rechtbank te Midden-Nederland, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 22 oktober 2014, strekkende tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij het onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 10 september 2014, in de zaak tegen de veroordeelde:

[veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] op [1941],
wonende te [adres] in [woonplaats].
De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier van de veroordeelde bevindende stukken, waaronder:
- een gewaarmerkt extract van voormeld vonnis, waarbij de veroordeelde onder meer is veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf van drie maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde;
- op het perceel waar de manege is gevestigd geen één-op-één contacten onderhoudt met minderjarige meisjes die zich op zijn perceel bevinden teneinde de paarden te verzorgen en/of te berijden.
- een proces-verbaal van Politie Midden-Nederland met nr. PL0900-2014272996, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, waaruit blijkt dat de veroordeelde voormelde bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- een verzoek van de verdediging ex artikel 14f lid 2 d.d. 13 november 2014, strekkende tot opheffing, subsidiair wijziging van de bijzondere voorwaarde.
Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 18 november 2014, waarbij zijn gehoord de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman, mr G. van den Brink.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, nu hij de bijzondere voorwaarde die aan veroordeelde is opgelegd door de rechtbank niet duidelijk genoeg geformuleerd vindt.
Daarnaast is de officier van justitie van mening dat de bijzondere voorwaarde dient te worden gewijzigd. Hij stelt voor om de voorwaarden als volgt te wijzigen dat deze komen te luiden:
- dat veroordeelde geen contact mag zoeken met minderjarige meisjes;
- dat veroordeelde geen contact mag aangaan met minderjarige meisjes;
- dat veroordeelde zich niet in de buurt mag ophouden van minderjarige meisjes.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft aangevoerd dat de bijzondere voorwaarde zo onduidelijk is geformuleerd, dat de vordering dient te worden afgewezen. Veroordeelde wist niet waar hij zich aan moest houden en leeft sinds de oplegging ervan als een gevangene in zijn eigen huis. De verdediging doet daarom primair het verzoek tot opheffing van de gestelde voorwaarde.
Ten aanzien van het verzoek tot wijzigen van de bijzondere voorwaarde is de verdediging van mening dat de eerste twee door de officier van justitie geformuleerde voorwaarden akkoord zijn, maar dat het ‘zich niet in de buurt ophouden’ vragen oproept en opnieuw verwarring op zal leveren bij veroordeelde. Het is van belang voor veroordeelde dat de voorwaarden zo helder en duidelijk mogelijk worden geformuleerd. Hij vindt het moeilijk om onderscheid te maken tussen contact dat de rechtbank ontoelaatbaar vindt en contact zoals dat in de normale omgangsvormen wel toelaatbaar is, zoals elkaar groeten en gedag zeggen.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat de bijzondere voorwaarde die aan veroordeelde is opgelegd niet voldoende duidelijk is en wijst derhalve de vordering tot tenuitvoerlegging af.
De rechtbank wijst het primaire verzoek tot opheffing van de bijzondere voorwaarde af nu de rechtbank het bij vonnis geconstateerde herhalingsgevaar niet verminderd acht.
De bedoeling van de bijzondere voorwaarde is om gevaar voor herhaling van zedendelicten ten aanzien van minderjarige meisjes zoveel mogelijk in te perken. Veroordeelde heeft ter zitting bevestigd dat hij die doelstelling begrijpt en ook gemotiveerd is zich hieraan te houden. De rechtbank heeft bij de behandeling ter zitting vastgesteld dat het voor veroordeelde echter feitelijk niet mogelijk is om jonge meisjes volledig te ontlopen op zijn eigen erf.
Ten aanzien van de gestelde bijzondere voorwaarde is de rechtbank dan ook van oordeel dat deze dient te worden gewijzigd. De rechtbank stelt daarbij dat het veroordeelde is toegestaan om conform de algemeen geldende normale omgangsvormen te handelen, bijvoorbeeld door de meisjes te begroeten als hij ze treft op het erf en gedag te zeggen als zij weggaan, óók als daarbij op dat moment kortstondig geen andere volwassenen in de nabijheid aanwezig zijn. Echter dient buiten deze normale omgangsvormen geen nader contact te bestaan tussen veroordeelde en minderjarige meisjes, dat wil zeggen geen enkel lichamelijk contact, maar evenmin in de vorm van uitgebreidere gesprekscontacten, al dan niet op initiatief van de minderjarigen zelf.
De rechtbank acht het daarnaast belangrijk dat veroordeelde zijn normale werkzaamheden op het erf kan uitvoeren zonder voor de aanwezige meisjes weg te hoeven lopen als er even geen andere volwassenen in dezelfde ruimte of directe nabijheid aanwezig zijn.
De rechtbank is van oordeel dat met de hiervoor gegeven toelichting de volgende gewijzigde bijzondere voorwaarden noodzakelijk zijn, met daarbij het belang van veroordeelde in acht genomen:
  • De veroordeelde zal buiten de algemeen geldende normale omgangsvormen geen contact hebben met minderjarige meisjes;
  • De veroordeelde zal niet zelf initiatief nemen tot contact met minderjarige meisjes;
  • De veroordeelde zal zich onthouden van lichamelijk contact met minderjarige meisjes.
De rechtbank heeft gelet op artikel 14f en 14g van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING:
De rechtbank:
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis.
Wijzigt de bijzondere voorwaarde, vastgesteld in voormeld vonnis als volgt:
  • De veroordeelde zal buiten de algemeen geldende normale omgangsvormen geen contact hebben met minderjarige meisjes;
  • De veroordeelde zal niet zelf initiatief nemen tot contact met minderjarige meisjes;
  • De veroordeelde zal zich onthouden van lichamelijk contact met minderjarige meisjes.
Aldus gedaan door mr. J.M.L. van Mulbregt, bijgestaan door mr. H.A. Gerritse en mr. M.A.E. Somsen, met mr. S. Capitano als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank van 2 december 2014.
PROCES-VERBAAL van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank te Utrecht, enkelvoudige kamer in strafzaken, van 2-12-2014,
in de zaak tegen de veroordeelde:

[veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] op [1941],
wonende te [adres] in [woonplaats].
Aanwezig:
mr. , rechter, als lid van de enkelvoudige kamer,
mr. , officier van justitie
en als griffier
De rechter doet de zaak uitroepen.
In de zaal van de terechtzitting zijn verder aanwezig:
0 de veroordeelde
0 de raadsman/vrouwe van de veroordeelde mr.
De rechter spreekt de beslissing uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door de rechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.