ECLI:NL:RBMNE:2014:7147

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
29 december 2014
Zaaknummer
3105455
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.G.M. Buys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om toekenning som ineens uit nalatenschap van erflater met betrekking tot minderjarige belanghebbende

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 december 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend door [verzoekster] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [belanghebbende]. Het verzoek betrof de toekenning van een som ineens van € 29.410,50, ten laste van de erfgenamen van erflater [A], die op [2013] is overleden. De verzoekster stelde dat erflater, na het beëindigen van zijn relatie met haar, maandelijks € 250,- had betaald voor de verzorging van [belanghebbende], en dat dit bedrag niet was geïndexeerd, wat volgens haar in strijd was met artikel 1:402a BW. De verweerders, bestaande uit de erfgenamen van erflater, hebben het verzoek betwist en voerden aan dat de som ineens niet nodig was, omdat [verzoekster] als moeder de zorgplicht had en over voldoende financiële middelen beschikte.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De erflater had in zijn testament bepaald dat [belanghebbende] onder bewind stond tot haar 21e levensjaar en dat haar erfdeel op een spaarrekening moest worden gezet. De kantonrechter overwoog dat de verzoekster onvoldoende had aangetoond dat de som ineens noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van [belanghebbende]. De kantonrechter concludeerde dat de verzoeken van [verzoekster] moesten worden afgewezen, omdat er geen noodzaak was aangetoond voor de toekenning van de gevraagde som. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van de financiële positie van de verzoekster en de noodzaak om aan te tonen dat een som ineens daadwerkelijk nodig is voor de verzorging van een minderjarige. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van artikel 4:35 BW en de voorwaarden waaronder een kind aanspraak kan maken op een som ineens uit de nalatenschap van een erflater.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3105455 UT VERZ 14-3839 MC/1515
Beschikking van 5 december 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
hierna aangeduid met [verzoekster],
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van:
[belanghebbende],
hierna aangeduid met [belanghebbende],
verzoekster,
gemachtigde: mr. I.M. Redert, advocaat bij atm advocaten te Utrecht,
tegen:
[verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
en
[verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
en
[verweerder 3],
wonende te [woonplaats],
en
[verweerder 4],
wonende te [woonplaats],
in zijn hoedanigheid van testamentair bewindvoerder van [belanghebbende]
en in zijn hoedanigheid van executeur van de na te melden nalatenschap,
allen tezamen aangeduid als verweerders,
gemachtigde: mr. I.J. Pieters, verbonden aan Groenendijk & Kloppenburg advocaten, te Leiden.
Het verzoek betreft de nalatenschap van:
[A],geboren te [geboorteplaats] op [1943], en overleden te [plaats] op [2013], hierna te noemen erflater.

1.De procedure

1.1
Het verzoekschrift is ingediend op 22 mei 2014. Bij verzoekschrift wordt verzocht op grond van artikel 4:35 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) aan [verzoekster] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [belanghebbende] althans aan [belanghebbende] toe te kennen ten laste van de erfgenamen van [A] een som ineens ter hoogte van € 29.410,50, althans ter hoogte van € 23.985,5, althans een bedrag in goede justitie te bepalen. Voorts is verzocht om verweerders te veroordelen in de kosten van deze procedure.
1.2
Het verweerschrift is ontvangen op 7 oktober 2014. Het strekt tot primair tot afwijzing van de verzoeken. Subsidiair vragen verweerders, de kantonrechter een beslissing te nemen die haar in goede justitie voorkomt, inhoudende dat indien de kantonrechter een som ineens zou toekennen deze niet meer bedraagt dan het erfdeel van [belanghebbende].
1.3
Op 27 oktober 2014 heeft de rechtbank een faxbericht van verzoekster ontvangen.
1.4
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 4 november 2014. Daarbij zijn verschenen [verzoekster] met haar advocaat, en de gemachtigde van verweerders alsmede de executeur. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
1.5
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Feiten

2.1
Erflater heeft zijn vier kinderen ([verweerder 1], [verweerder 2], [verweerder 3] en [belanghebbende]) bij testament van 8 mei 2013 tezamen en voor gelijke delen benoemd tot zijn enige erfgenamen.
2.2
Voorts heeft erflater onder meer bepaald dat alle verkrijgingen van [belanghebbende] uit de nalatenschap onder bewind worden gesteld zolang zij de 21-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt. Ook heeft erflater bepaald dat de verkrijgingen van [belanghebbende] te gelde dienen te worden gemaakt en haar erfdeel dient op een spaarrekening te worden gezet.
2.3
Erflater heeft voorts de wens geuit dat het onder bewind gestelde kapitaal zoveel mogelijk in stand blijft en pas aan [belanghebbende] wordt uitgekeerd nadat het bewind is geëindigd.
2.4
Tot (testamentair) bewindvoerder is benoemd, de heer [verweerder 4], die ook executeur in de nalatenschap is.
2.5
Erflater heeft in zijn testament voorts bepaald dat het ouderlijk vruchtgenot zal zijn uitgesloten ten aanzien van hetgeen [belanghebbende] uit zijn nalatenschap zal verkrijgen.
2.6
Nadat de affectieve relatie in 2008 tussen [verzoekster] en erflater was geëindigd, heeft erflater een bedrag van € 250,- per maand betaald aan [verzoekster].
2.7
[belanghebbende] ontvangt een wezenpensioenuitkering van Ahold Pensioenfonds van € 392,15 per jaar alsmede een wezenpensioen van Nationale Nederlanden van € 231,51 per jaar en van € 1.015,71 bruto per jaar (productie 13 verzoekschrift). Deze uitkeringen worden aangemerkt als loon in de zin van de Wet Inkomstenbelasting 2001.
2.8
Verzoekster heeft de aanspraak op de som ineens kenbaar gemaakt bij brief van 20 februari 2014 en deze door een deurwaarder laten betekenen op het adres van verweerders.

3.De overwegingen van de kantonrechter

3.1
[verzoekster] stelt dat erflater na het beëindigen van de relatie een bedrag aan haar heeft betaald van € 250,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [belanghebbende]. Zij stelt dat dit bedrag ten onrechte niet is geïndexeerd, terwijl dat op basis van artikel 1:402a BW wel was vereist.
3.2
Voorts betwist [verzoekster] de waarde van de nalatenschap meer in het bijzonder de waarde van de auto, de caravan en de inboedel. Zij stelt de waarde van de nalatenschap op € 58.821,-. Zij maakt aanspraak op de helft van voornoemd bedrag, zijnde een bedrag van € 29.410,50. Verzoekster stelt dat dit een redelijk bedrag is omdat als erflater bij leven was blijven betalen tot aan het 21e levensjaar van [belanghebbende] hij een bedrag van in totaal € 29.000,- had betaald, waarbij geen rekening is gehouden met de verplichte indexering.
3.3
Tevens stelt [verzoekster] dat de kosten voor [belanghebbende] minimaal € 417,- per maand bedragen zonder rekening te houden met kosten van eten, verbruik gas/water/licht, vakanties e.d. Dit bedrag is gebaseerd op de medische kosten (voor zover niet vergoed door de verzekering), schoolgeld waaronder opvang, schoolreizen, een fiets, telefoonkosten, boeken, een iPad, dans- en muziekles, zakgeld, cadeautjes voor haar verjaardag, kosten voor verjaardagsfeestje en zakgeld.
3.4
Ten slotte stelt [verzoekster] dat met het feit dat erflater € 250,- per maand aan de moeder van [belanghebbende] betaalde, gegeven is dat de som ineens noodzakelijk is voor haar verzorging en opvoeding. Zij verwijst tevens naar het proefschrift van J.H.M. ter Haar, “Minderjarigen en (de zorg voor hun) vermogen” en naar de uitspraak van de kantonrechter te Amsterdam, ECLI:NL:RBAMS:2010:BO8410. [verzoekster] stelt dat zij gezien voornoemde uitspraak niet gehouden is tot een nadere onderbouwing van haar financiële omstandigheden. Onder verwijzing naar voornoemd proefschrift van Ter Haar die voor een ruime uitleg van het begrip “voor zover nodig” pleit, licht zij verder toe dat vooral in gevallen zoals het onderhavige - waarin het overlijden van de onderhoudsplichtige voor deze echtgenoot een grote aderlating betekent met gevolgen voor het dagelijks leven - een aanspraak op de som ineens is geboden. Ter zitting heeft [verzoekster] tevens medegedeeld dat van haar niet verwacht kan worden dat zij meer gaat werken om in de kosten van het levensonderhoud van [belanghebbende] te voorzien.
3.5
Verweerders concluderen tot afwijzing van het verzoek. Primair voeren zij aan dat er geen som ineens moet worden toegekend omdat op grond van de wet deze aanspraak alleen kan worden toegekend voor zover dat nodig is voor de verzorging en opvoeding. Zij betwisten dat een som ineens nodig is omdat [verzoekster] in haar hoedanigheid van moeder van [belanghebbende] (op grond van de wet) de verplichting heeft voor [belanghebbende] te zorgen en zij over voldoende financiële middelen beschikt.
3.6
Voorts voeren verweerders aan dat de netto nalatenschap is vastgesteld op € 45.491,-. Daarbij is uitgegaan van een bruto saldo van € 47.971,- waarop in mindering is gebracht de aanslag IB van € 498,-, de factuur van de notaris van € 665,50, de rekening van het administratiekantoor van € 916,58 en een creditcardafschrijving van € 400,-. Voorts is de auto verkocht voor een bedrag van € 8.500,- en de caravan heeft erflater kort voor zijn overlijden geschonken aan zijn zoon. De waarde van de caravan uit 1985 is nihil.
Verweerders hebben het erfdeel van [belanghebbende] aldus berekend op € 11.372,75. De executeur heeft dit saldo overeenkomstig de wens van erflater op een banrekening gestort waaraan een BEM clausule is gekoppeld. Dat wil zeggen dat er alleen geld van opgenomen mag worden met toestemming van de kantonrechter indien dat in het belang van de minderjarige is.
3.7
Artikel 4:35 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) luidt voor zover hier van belang:
1. Een kind van de erflater, een kind als bedoeld in artikel 394 van Boek 1 daaronder begrepen, kan aanspraak maken op een som ineens, voor zover deze nodig is voor:
a. zijn verzorging en opvoeding tot het bereiken van de leeftijd van achttien jaren; en voorts voor:
b. zijn levensonderhoud en studie tot het bereiken van de leeftijd van een en twintig jaren.
2. De som ter zake van de verzorging en opvoeding komt het kind niet toe, voor zover de echtgenoot of een erfgenaam van de erflater krachtens wet of overeenkomst is gehouden om in de kosten daarvan te voorzien. De som ter zake van levensonderhoud en studie komt het kind niet toe, voor zover de echtgenoot van de erflater krachtens artikel 395a van Boek 1 verplicht is om in de kosten daarvan te voorzien.
3.8
Ingevolge artikel 1:392 lid 1 sub a BW zijn tot het verstrekken van levensonderhoud
op grond van bloed- of aanverwantschap gehouden: de ouders; de kinderen; de
behuwdkinderen, schoonouders en stiefouders. Blijkens lid 2 van voormelde bepaling bestaat deze verplichting, behalve wat betreft ouders en stiefouders jegens hun minderjarige kinderen en stiefkinderen en jegens hun kinderen bedoeld in artikel 1:395a BW slechts in geval van behoeftigheid van de tot levensonderhoud gerechtigde.
Op grond van artikel 1:395a BW zijn ouders verplicht te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van een en twintig jaren niet hebben bereikt.
3.9
De kantonrechter overweegt als volgt.
Uit de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1981/1982 17141, nr. 3, p. 32-39, blijkt het volgende. Het recht op een som ineens wordt mede gemotiveerd door de sterke positie van de langstlevende: het wettelijk vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot dat zelfs niet door een beroep op de legitieme portie kan worden beperkt. Dit zal geen rol spelen als ook de overlevende echtgenoot ouder van het kind is, omdat dan op hem de verplichting tot levensonderhoud blijft rusten. In de praktijk betekent dit dat de behoefte aan een verzorgingssom zal bestaand in de volgende drie gevallen: het kind heef beide ouders verloren en leeft niet in gezinsverband met een stiefouder die tot onderhoud in staat of bereid is, het kind groeit op in het gezin van de overlevende ouder die gescheiden is van de overleden ouder en die niet tot onderhoud in staat is, of het kind is een onwettig, niet-natuurlijk kind. Het gaat dus kort gezegd om de situaties waarin niet wordt voorzien in de kosten van opvoeding en verzorging van het kind. In die gevallen heeft het kind recht op een som ineens om in die verzorging te voorzien (..).
Kolkman stelt (WPNR 134/6553, pag. 833-840) dat een beroep op de som ineens het kind niet toe komt voor zover de kosten van zijn verzorging en opvoeding voor rekening van de echtgenoot of een erfgenaam van de erflater komen. De gedachte hierachter is dat in de gevallen reeds in de behoefte van het kind wordt voorzien. De minister gebruikt in zijn toelichting op de verzorgingsbehoefte van de langstlevende echtgenoot de woorden “dat ook voor het kind een stap terug onvermijdelijk kan zijn”. Ten aanzien van de verzorgingsbehoefte kan aansluiting worden gezocht bij titel 17 van Boek 1 over Levensonderhoud. Uit artikel 1:392 lid 2 blijkt dat de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud slechts bestaat in geval van behoeftigheid van de tot levensonderhoud gerechtigde. Aangenomen moet worden dat de behoeftigheid van het kind wel degelijk een rol speelt bij het inkleuren van de som ineens.
3.1
De kantonrechter overweegt dat bij [verzoekster] en erflater bij leven zijnde de ouders van [belanghebbende] op grond van de wet onderhoudsplichtig zijn. Ten aanzien van het bedrag van € 250,- dat erflater tijdens zijn leven maandelijks heeft betaald, stelt de kantonrechter vast dat [verzoekster] ter zitting heeft meegedeeld dat erflater dit bedrag eenzijdig heeft bepaald en dat zij daar genoegen mee heeft genomen. Zij heeft dit opgevat als een bijdrage in de kosten van levensonderhoud voor [belanghebbende] en heeft daarover geen nadere afspraken gemaakt noch procedures gevoerd.
3.11
De kantonrechter overweegt dat op grond van het bovenstaande sprake is van een situatie waar in beginsel het kind aanspraak kan maken op een som ineens. Immers, [belanghebbende] groeit op in het gezin van [verzoekster], zijnde de overlevende ouder die gescheiden leefde van de overleden ouder. Volgens de wetgever komt het kind op grond van artikel 4: 35 BW een aanspraak op een som ineens toe, in die gevallen waar de overlevende ouder niet tot onderhoud in staat is. Op het criterium ‘niet tot onderhoud in staat’ zal de kantonrechter hierna in gaan.
3.12
In zijn testament heeft erflater uitdrukkelijk beslist over het erfdeel van [belanghebbende] en bepaald dat het ouderlijk vruchtgenot over alles wat [belanghebbende] uit zijn nalatenschap zal verkrijgen, dient te zijn uitgesloten. Hieruit leidt de kantonrechter af dat het honoreren van de aanspraak op een som ineens op gespannen voet kan komen te staan met de uiterste wil van erflater. Dit daargelaten, is de kantonrechter van oordeel dat ook het testament van erflater meebrengt dat aan het criterium “voor zover nodig” het nodige gewicht moet worden toegekend.
3.13
De kantonrechter overweegt in dat verband dat het gelet op het verweer op de weg van [verzoekster] had gelegen om inzicht te geven in haar financiële positie. De enkele stelling dat erflater bij leven een bedrag van € 250,- heeft betaald is in het licht van het voorgaande, onvoldoende onderbouwing van het criterium “voor zover nodig”. De stelling van verzoekster dat zij niet is gehouden tot nadere onderbouwing en haar verwijzing in dat verband naar het proefschrift van Ter Haar volgt de kantonrechter niet. Immers, Ter Haar zet in zijn proefschrift vraagtekens bij de bedoeling van de minister zoals die uit de Memorie van Toelichting (zie hiervoor 3.11) blijkt. Zelfs als in dit geval het pleidooi voor een ruime interpretatie van “de som ineens voor zover nodig” gevolgd zou worden, kan die naar het oordeel van de kantonrechter in het onderhavige geval niet zo ruim zijn, dat de constatering dat er een bedrag van € 250,- aan [verzoekster] is betaald, zonder specificatie of onderbouwing daarvan, voldoende zou zijn om te concluderen dat [belanghebbende] recht heeft op een som ineens.
3.14
Ten aanzien van het beroep van [verzoekster] op de hiervoor in 3.4. genoemde uitspraak van de kantonrechter te Amsterdam is de kantonrechter met verweerders van oordeel dat een vergelijking niet opgaat omdat in het onderhavige geschil geen sprake is van een wettelijke verdeling maar dat [belanghebbende] voor ¼ deel erfgenaam is en dat het geld reeds op een aparte bankrekening staat overeenkomstig de wens van erflater. Dat [belanghebbende] in beginsel pas de beschikking krijgt over haar erfdeel op haar 21e jaar, maakt haar erfdeel niet illusoir zoals in de uitspraak van Amsterdam het geval was terzake een niet-opeisbare vordering.
3.15
Voorts is niet gesteld of gebleken dat [belanghebbende] of [verzoekster] financiële problemen heeft gehad sinds het overlijden van erflater op [2013].
3.16
Gelet op al het voorgaande zal de kantonrechter de verzoeken afwijzen.
3.17
Nu de kantonrechter de som ineens niet zal toekennen, zullen de stellingen ten aanzien van de waarde van de onderdelen van de nalatenschap onbesproken blijven.
3.18
De kosten van het geding zal de kantonrechter vanwege de aard van het geschil compenseren in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten dient te dragen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de verzoeken af.
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.G.M. Buys, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 december 2014.