ECLI:NL:RBMNE:2014:7552

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
16/656048-12 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door het bestellen van maaltijden en drankjes zonder betaling in restaurants

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 november 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. De verdachte heeft op verschillende data maaltijden en drankjes besteld in restaurants, met de intentie deze niet te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 juli 2012 in Utrecht bij restaurant [bedrijf 1] een rekening van €319,00 heeft laten ontstaan zonder deze te voldoen. Eveneens heeft hij op 6 november 2011 in Gouda bij restaurant [bedrijf 3] een rekening van €86,25 laten ontstaan. De verdachte heeft zich in beide gevallen voorgedaan als een bonafide klant, terwijl hij wist dat hij niet zou betalen. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van een tweede feit, omdat de verdachte hiervoor al was vervolgd. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten 1 en 3 gedaan op basis van de verklaringen van de aangevers en de getuigen, die bevestigden dat de verdachte zich op een bedrieglijke wijze heeft gedragen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat restauranthouders in hun klanten stellen, wat de ernst van de feiten vergroot.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/656048-12 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 11 november 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1983] ;
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland;
Raadsman: mr. R.A.E. Bunge, advocaat te Heeze.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2012, 18 december 2012, 8 januari 2013 en 28 oktober 2014, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Op 8 juli 2014 te Utrecht [bedrijf 1] heeft opgelicht;
Op 17 oktober 2009 te Heemstede [bedrijf 2] heeft opgelicht;
Op 6 november 2011 te Gouda [bedrijf 3] heeft opgelicht.

3.Voorvragen

De ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van feit 2
De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van het onder feit 2 ten laste gelegde -zoals ook reeds is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting van 8 januari 2013- omdat verdachte voor dit feit al is vervolgd en is veroordeeld.
De voorvragen met betrekking tot de feiten 1 en 3
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij is bevoegd tot kennisneming van deze feiten en dat de officier van justitie voor wat betreft de vervolging van deze feiten ontvankelijk is. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot beide ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit en gesteld dat niet is voldaan aan de delictsomschrijving van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht, nu verdachte in beide gevallen geen gebruik gemaakt van een valse naam, een valse hoedanigheid, listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels. Uit de aangiften volgt niet dat de aangevers door leugens van verdachte over zijn naam en/of hoedanigheid zijn bewogen tot het vertrekken van maaltijden en consumpties. Evenmin volgt uit het dossier dat verdachte het oogmerk had om niet te betalen of dat hij niet in staat was om de rekeningen te voldoen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Aangever [benadeelde 1] , assistent manager van de brasserie bij [bedrijf 1] te Utrecht, heeft verklaard dat op 8 juli 2012 omstreeks 20.00 uur [2] een man de brasserie binnenkwam om te dineren. De man bestelde over de gehele avond drie flessen wijn, een voor- en hoofdgerecht, een portie kaas, een dessert, een glas whisky en nog een portie kaas. Deze consumpties zijn door aangever en andere medewerkers aan de man geserveerd. Op verzoek van de man heeft aangever aan het einde van de avond de rekening gebracht. Na bestudering hiervan gaf dat de man aan dat hij het niet eens was met de rekening omdat hij een fles wijn en een fles water niet herkende. Toen dat was uitgelegd, ontstond een discussie met de man over de BTW. De man wilde van te voren een bon met de BTW, waarop aangever aangaf aan dat dat niet mogelijk was. De man bleef hierover in discussie gaan. [3] Het gesprek over het betalen van de rekening heeft zeker een uur geduurd. [4]
De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van [A] , die die avond ook werkzaam was in de brasserie. Hij bevestigt dat de discussie tussen aangever en de man over het betalen van de rekening lang heeft geduurd en dat de man steeds over de rekening in discussie bleef gaan over het uitsplitsen van de BTW. Toen op een gegeven moment weer aan de man werd gevraagd of hij wilde betalen hoorde hij de man zeggen: “nee, ik ga eerst naar het toilet, daarna gaan we het regelen”. Hij verklaart dat hij er samen met zijn collega’s bij de man op heeft aangedrongen toch te betalen en niet eerst een toiletbezoek te doen. Hij zag dat de man toch naar het toilet ging. Hierop is de politie gebeld. [5]
De man is aangehouden en bleek te zijn genaamd [verdachte] , verdachte. [6]
De verdachte heeft in de brasserie bij [bedrijf 1] voor € 319,00 maaltijden en drank genuttigd. [7]
Ten aanzien van feit 3
Aangever [benadeelde 2] , die aangifte heeft gedaan namens restaurant [bedrijf 3] te Gouda, heeft verklaard dat op 6 november 2011 omstreeks 16.00 uur een man het restaurant binnenkwam die voor in totaal € 86,25 heeft gegeten en gedronken. [8] Omstreeks 18.00 uur vroeg de man om de rekening. Nadat de rekening aan de man was gegeven, bleef de man zitten en betaalde de rekening niet. Aangever hoorde de man zeggen dat hij het niet eens was met de rekening. Ondanks dat de rekening volgens aangever gewoon klopte, is de man als tegemoetkoming een gratis drankje aangeboden. Dit heeft de man aangenomen, maar de man betaalde niet en bleef zitten. Door diverse bedienden van het restaurant is de man meerdere malen verzocht de rekening te betalen. Aangever hoorde de man zeggen dat hij dat niet wilde doen en zag dat de man bleef zitten. Vervolgens is om 19.45 uur de politie gebeld. [9]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die korte tijd later in het restaurant arriveerden, hebben ongeveer een uur met de man gesproken. Zij hoorden dat de man verscheidene malen zei dat hij eerst zijn drankje op wilde drinken, wel wilde betalen maar op zijn eigen moment. [10] Ook toen een medewerkster van het restaurant met een pinautomaat naar de man toekwam, de pinpas van de man in de automaat stak en tegen de man zei dat hij zijn pincode kon intoetsen, hoorden de verbalisanten de man zeggen dat hij zijn pincode niet wilde intoetsen. Ze hoorden de man zeggen dat hij wel wilde betalen, maar pas nadat hij zijn drankje ophad. Omstreeks 20.45 uur hebben verbalisanten onder medeneming van de man het restaurant verlaten. [11]
De man bleek te zijn genaamd [verdachte] , verdachte. [12]
Bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 1 en 3
De rechtbank acht beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe het volgende. Uit voorgaande bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich aanvankelijk telkens als een normale restaurantbezoeker heeft gedragen, maar dat hij van meet af aan het oogmerk heeft gehad drank en eten te bestellen zonder daar uiteindelijk voor te betalen. Dat laatste leidt de rechtbank af uit het in de bewijsmiddelen beschreven gedrag van verdachte, waarbij hij gedurende een uur of langer de betaling telkens uitstelde of weigerde en betaling uiteindelijk achterwege bleef.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte reeds voorafgaand aan zijn eerste bestelling wist dat hij niet kon of wilde betalen kan worden gezegd dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een valse hoedanigheid. Hij heeft zich immers aanvankelijk als een normale restaurantbezoeker gedragen, maar wist toen reeds dat hij de door hem bestelde consumpties niet zou betalen. Verdachte heeft derhalve op een bedrieglijke wijze gebruik gemaakt van het in het maatschappelijk verkeer geldende patroon op grond waarvan enerzijds de restauranthouder aan de bezoeker van zijn restaurant de door deze bestelde maaltijden en consumpties verschaft in de verwachting dat zijn gast bij zijn vertrek daarvoor zal betalen en anderzijds de restaurantbezoeker overeenkomstig die verwachting handelt (HR 10 februari 1998, NJ 1998, 497).
Het verweer dat niet is voldaan aan de delictsomschrijving van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht wordt gelet op het voorgaande dan ook verworpen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.op 08 juli 2012 te Utrecht met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid medewerkers van [bedrijf 1] heeft bewogen tot de afgifte van een maaltijd en/of etenswaren en een aantal drankjes (totale waarde 319 euro), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als bonafide klant die zou betalen voor de gedane bestelling, waardoor [bedrijf 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3. op 06 november 2011 te Gouda met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid een of meerdere medewerker(s) van [bedrijf 3] en [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van een maaltijd en een aantal drankjes (totale waarde 86,25 euro), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als bonafide klant die zou betalen voor de gedane bestelling, waardoor die medewerker(s) en die [benadeelde 2] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feiten 1 en 3: telkens: oplichting
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door de officier van justitie bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft –mocht verdachte niet worden vrijgesproken- een aantal strafmaat verweren gevoerd. De verdediging heeft in dat kader gesteld dat de vordering van de officier van justitie tot een gerechtelijk vooronderzoek is toegewezen zonder dat verdachte is gehoord en dat de wettelijke ophoudtermijn is overtreden. Deze schendingen dienen bij de op te leggen straf ten voordele van verdachte te worden meegenomen. Ook mag, aldus de verdediging, het resultaat van het gerechtelijk vooronderzoek -de pro justitia rapportage van 29 november 2012- niet worden gebruikt voor de onderbouwing van een op te leggen straf of maatregel. De verdediging heeft tot slot gesteld dat in ieder geval dient te worden volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting door bij een tweetal restaurants drankjes en maaltijden te bestellen en te nuttigen terwijl hij wist dat hij die niet zou betalen. Een restauranteigenaar en het aldaar werkende personeel vertrouwen erop en moeten er ook op kunnen vertrouwen dat gasten na afloop de verschuldigde rekening betalen. De verdachte heeft misbruik gemaakt van dit vertrouwen, met als kennelijk doel eigen financieel gewin. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het volgende. Blijkens zijn strafblad is verdachte meerdere malen eerder veroordeeld voor oplichting, laatstelijk op 27 mei 2014 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Den Haag.
Met betrekking tot de door de verdediging gevoerde strafmaatverweren overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank constateert dat de ophoudtermijn inderdaad met ongeveer een uur is overschreden, maar dat niet is gebleken dat verdachte hierdoor in zijn belangen is geschaad. De rechtbank ziet geen aanleiding om een ander rechtsgevolg te verbinden aan dit vormverzuim dan de constatering dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv en ziet dan ook geen aanleiding op grond hiervan strafvermindering toe te passen. Het verweer met betrekking tot de gestelde fouten in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek zal de rechtbank verder onbesproken laten, nu verdachte niet heeft meegewerkt aan de totstandkoming van een pro justitia rapport en de rechtbank dit rapport van 29 november 2012 niet in haar beoordeling heeft meegenomen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring:
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid:
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Feiten 1 en 3 telkens: oplichting;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
-veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
-heft het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mrs. S. Wijna en J.G. van Ommeren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting 11 november 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 08 juli 2012 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en / of van een valse hoedanigheid en / of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en / of door een samenweefsel van verdichtsels, (een of meerdere medewerker(s) van) [bedrijf 1] heeft bewogen tot de afgifte van en maaltijd en/of etenswaren en/of (een aantal) drankjes (totale waarde 319 euro), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en / of listiglijk en / of bedrieglijk en / of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als bonafide klant die zou betalen voor de gedane bestelling, waardoor [bedrijf 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.hij op of omstreeks 17 oktober 2009 te Heemstede, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en / of van een valse hoedanigheid en / of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en / of door een samenweefsel van verdichtsels, (een of meerdere medewerker(s) van) [bedrijf 2] heeft bewogen tot de afgifte van een maaltijd en/of etenswaren en/of een aantal drankjes (totale waarde 39,40 euro), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
opzettelijk valselijk en / of listiglijk en / of bedrieglijk en / of in strijd met de waarheid
- in [bedrijf 2] een maaltijd en/of etenswaren en/of een aantal drankjes besteld en/of
- ( vervolgens) deze maaltijd en/of etenswaren en/of een aantal drankjes genuttigd en/of
- zich voorgedaan als bonafide klant die zou betalen voor de gedane bestelling,
waardoor [benadeelde 3] en/of (een medewerker van) [bedrijf 2] werd bewogen
tot bovenomschreven afgifte;art 326 Wetboek van Strafrecht
3.
(650568-12)
hij op of omstreeks 06 november 2011 te Gouda, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en / of van een valse hoedanigheid en / of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en / of door een samenweefsel van verdichtsels, (een of meerdere medewerker(s) van) [bedrijf 3] en/of [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van een maaltijd en/of etenswaren en/of een aantal drankjes (totale waarde 86,25 euro), in elk geval
van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en / of listiglijk en / of bedrieglijk en / of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als bonafide klant die zou betalen voor de gedane bestelling, waardoor die medewerker(s) en/of die [benadeelde 2] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit, voor wat betreft feit 1, de paginanummers van het proces-verbaal van politie Regio Utrecht, met dossiernummer nr.
2.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 4
3.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 5
4.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 6
5.Het proces-verbaal verhoor getuige, pagina 10.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 17.
7.De bon van de brasserie bij [bedrijf 1] , pagina 28.
8.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 3
9.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 4
10.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 9 en 10
11.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 11
12.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 12